PINKSTERINZENDING
PINKSTERBIDDAGPREEK VAN DS. TH. VAN DER GROE        
Plaats in winkelmandjeMandje
Onderstaand preekfragment (toepassing) is genomen uit een biddagpredikatie van ds. Th. van der Groe, uit Hooglied 4:16. "Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate Zijn edele vruchten!"

Deze predikatie hebben wij voor ons gezin in zijn geheel gelezen op Zondag 4 Juni 2006, 1e Pinksterdag. Tijdens het lezen van dit onderstaande gedeelte ging na een grote zieleleegheid de hemel open; er werden harten gebroken en er mocht iets ervaren worden van de Geest van Pinksteren. "Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen...."

"Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate Zijn edele vruchten!"


Toepassing
Ziet daar, geliefden, zo achten wij dan nu dit heilige gebed, om Christus en Zijn Geest, uw aandacht hoofdzakelijk genoeg geopend en verhandeld te hebben. Ach! Gaf de Heere, dat wij nu zelf van deze grote waarheid, naar onze droeviger toestand, eens een recht gebruik tot ons nut konden maken.
A. Wij zien hier dan nu zeer klaar in deze spiegel: Ach! of wij het maar zagen!
De waarachtige grond en oorsprong van het nare verderf van onze kerk, zoals wij dat in het voormiddaguur omstandig aan u vertoond hebben, te weten, het jammerlijk gemis van Gods Geest, en van Christus Zelf. Helaas! Dit is nu onze droevige ellende geworden, dat de Heere van ons gegaan en geweken is, om onze snode zonde en goddeloosheid; en om onze langdurige onbekeerlijkheid daarin. Hij heeft Zijn Geest nu van ons weggenomen; en in plaats daarvan een geest des diepen slaaps, en van allernaarste blindheid, over ons uitgegoten. Ach! Hoe droevig bedorven, vervallen en verwilderd ziet de hof van Christus' kerk er hier bij ons niet uit! Daar waait geen noordenwind, en ook geen zuidenwind van de Geest nu meer in Nederlands kerken; welke winden er schoon al in waaien, en welke bewegingen er ook al in zijn mogen. Hier vandaan die algemene onvruchtbaarheid van de kerk, daar wij thans in leven. Waar toch vindt men nu die geestelijke specerijen, die edele vruchten van het geloof bij de belijders van het Christendom? Helaas! Als de Heere Jezus nu eens tot Zijn hof komt, Hij zal er haast niet anders vinden, dan stinkende en verrotte vruchten van onwetendheid, zorgeloosheid, verstoktheid, onboetvaardigheid, lauwheid, geveinsdheid, ijdelheid, sleurgodsdienstigheid; ja, van atheïsterij en allerhande gruwelijke goddeloosheid, zowel openbaar als verborgen. O! mijn vrienden! Het is nu reeds met ons gekomen, dat de Kerk van Nederland niet de minste gedaante of gelijkenis meer heeft naar een heilige en bloeiende hof van Christus. Veel meer gelijkt het nu op een Sodoms-wijngaard, en naar een Vallei van dode beenderen, wat voor schone gedaante van religie of kerkstaat er anders ook nog zijn mag.
Ach! Of de Heere ons op deze dag dan nog eens ogen gaf, om ons schrikkelijk verval en verdorvenheid te kunnen zien; en wat een verwoest, verlaten, dor en onvruchtbaar volk wij reeds geworden zijn! Helaas! Wij missen onze Bruidegom Christus, en wij leven zonder Zijn Geest. Hij is nu van ons geweken. Hij is heen gegaan, wij zien geen tekens van Zijn tegenwoordigheid meer. Waar wij onze ogen slaan of wenden, ons zal niet anders nu meer ontmoeten, dan een allernaarste geesteloosheid. Hetzij wij zien op de kerk van Nederland, en ook die van andere landen in 't algemeen; hetzij op deze gemeente, en de naburige gemeenten, in het bijzonder; hetzij elk ziet op zijn eigen huis en familie; en eindelijk op zijn eigen hart, staat en weg. O! Het zal er alles even droevig, ellendig en geesteloos uitzien! De Heere is niet meer bij ons. Hij wandelt niet meer in Zijn Hof; Hij vindt er geen edele vruchten meer; alles is geheel vervallen, verwilderd, en ligt ondersteboven, zonder orde of enige schoonheid. De heiningmuren van kerkelijke en politieke bezorging en discipline, liggen nu omver. Het wild gedierte loopt er nu maar vrij in en uit. De akkerlieden, de hoveniers en wijngaardeniers werken er niet meer in, om de hof naar behoren te reinigen, te bouwen en het vervallene op te richten. Hij staat nu al vol met wilde bomen, en schadelijk onkruid van alle kanten. De weinige vromen en godzaligen zijn nu ook droevig verwilderd en verdord, ze dragen nu geen edele vruchten meer. Wij beleven nu diezelfde tijd, als waar de profeet Micha van profeteerde, Micha 7:1, 2, wanneer hij met beroering uitriep: "Ai mij! want ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld; als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht. De goedertierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen". Maar helaas! Onze ogen zijn nu zo vast toegesloten, omdat de Geest van de verlichting van ons geweken is, dat wij ons verval en ellende nu niet meer zien kunnen. (1) Wij kunnen tussen geveinsdheid en sleurgodsdienst, en tussen geestelijke godzaligheid nu geen onderscheid meer maken. Wij weten niet meer, wat edele vruchten en specerijen zijn. Wij hebben ons gezicht, reuk en smaak nu verloren. (2) Wij zijn aan de zonde, de geesteloosheid, en het leven zonder God, reeds zodanig gewend, en daar zo aan overgeven, dat wij niet anders weten, of het behoort zo, het moet zo gaan. (3) Wij kunnen Gods ware licht in onze ogen nu niet meer verdragen. Wij haten het, en weren het van ons af; en willen van onze boze werken, aan ons diep verval, geveinsdheid en geesteloosheid, niet meer ontdekt zijn. (4) Indien er hier of daar nog een ziener elders onder ons gevonden wordt, die voor ons, in de Naam van Christus, van onze rampzalige geesteloosheid en verdorvenheid profeteert, zo een is bij ons als een gesprenkelde vogel, een verachte fakkel, een beroerder Israels; ja als een dwaze profeet en een dromen dromer; niemand wil met ernst naar zulken horen, of acht op hen geven.

O! mijn vrienden, onze staat, hoe meer die bezien wordt, hoe onherstelbaarder en ongeneeslijker die gevonden wordt. Want (1) de Geest wijkt hoe langer hoe meer van ons. (2) Ons verval en onvruchtbaarheid, neemt van jaar tot jaar meer toe. (3) De hof van de kerk wordt hoe langer hoe meer omgekeerd, vernield en verwoest. (4) De pestilentieuze winden van dwalingen en ketterijen, van diepe zorgeloosheid, van geveinsdheid, van hoogmoed, van wereldsgezindheid, van Libertijnerij en Atheïsterij, omwaaien daar nu zo sterk over, dat het weinige goede kruid dat er nog in gevonden wordt, wel haast geheel verteert, verdort en verstikt zal zijn: en dat er niet anders dan dode en stinkende vruchten meer, in onze hof gevonden zullen worden. (5) En waar gaat dat naar toe? Wat is er dan anders van ons te verwachten, als dat de Heere binnenkort tot ons zal komen, en Zijn hof en kerk hier in Nederland, en ook hier ter plaatse, geheel zal verderven en uitroeien, en die geheel aan de verwoesting zal overgeven? Gelijk Hij hiervoor met zo vele andere vervallen kerken en onvruchtbare hoven en gemeenten in de wereld, gedaan heeft. O! hij heeft Zijn bijl daartoe reeds gelegd aan onze wortel, enz. Hij roeit dagelijks reeds vele onvruchtbare en vervloekte vijgenbomen bij ons uit, en velt ze, door de dood, terneer! Dan helaas! Wij zien en merken het niet. (6) God laat de winden van Zijn grimmige toorn en van allerhande bezoekingen en Oordelen, reeds sterk over ons waaien; waardoor wij als gezengd en verteerd, en dan langzamerhand vernield, verwoest, en verbroken worden. Land en kerk gaan allengs te gronde, zonder dat het iemand opmerkt. Duizenden van zorgeloze mensen, en van geveinsde naamchristenen gaan er naar de hel, en worden als dorre bomen uitgeroeid, zonder dat er acht op gegeven wordt. En uit hun afgehouwen tronken spruiten weer jonge bomen, veel erger en onvruchtbaarder dan de ouden, die afgehouwen zijn. (7) O! wat zal het niet te zeggen zijn, als Gods felle stormwinden en orkanen, na nog een weinig tijd, eens zullen komen waaien, dat de sterkste en hoogste cederbomen ook zullen neergeveld worden, en dat niets zal kunnen staande blijven. Helaas! Dan zullen wij ons verderf te laat bemerken en betreuren, als er geen herstellen of genezen meer aan zal zijn.

Ach! Gaf de Heere, dat wij dan nu nog intijds onze ellende zagen, en waarvan wij zijn uitgevallen, en dat niet slecht in het algemeen: maar van ieders hart en weg in 't bijzonder! O! Mijn vrienden, waartoe bent u allen hier nu met ons voor het heilig aangezicht van de Heere op deze dag vergaderd, opdat wij samen met ernst overwegen zouden, wat tot onze vrede en behoudenis dient. Mocht u allen hier dan nog eens aandachtig naar horen; en mocht het de Heere u en mij, door Zijn Geest op het hart drukken!

B. Dit verhandelde gebed van de Kerk, om de wind van de Heilige Geest, en om de genaderijke kometen van haar Bruidegom Christus tot haar, is het voorschrift voor ons, om ons allen onze plicht te leren; en wat het eigenlijk is, dat wij ernstig te zoeken en in het werk te stellen hebben, in onze zeer ellendige en bedorven staat, teneinde om nog intijds ons tijdelijk en eeuwig verderf, door Gods genade, te voorkomen. Wij hebben eerst en voor alle dingen de Heere nu ook ootmoedig, gelovig en vurig te bidden, om die twee grote dingen (1) om de wind van Zijn Heilige Geest. (2) Om de genadige wederkomst van Christus tot ons.
Om Zijn Geest. Wij moeten met de Bruid van Christus nu ook ernstig smeken, "ontwaakt noordenwind", enz. Wij hebben geheel nodig:
(1) Een Geest van verlichting; om die dikke dampen en nevelen van duisternis, van onwetendheid en van dwaling bij ons te verdrijven; de waarheid en zuivere leer van het Evangelie weer onder ons te herstellen; om ons weer te brengen tot de rechte kennis van God. En dat wij een waarachtig gezicht mogen hebben van ons diep verval en dodelijke ellende.
(2) Wij hebben een Geest van overtuiging, van vernedering en van tuchtiging nodig; waardoor de oordelen van God, daar wij onder liggen, eens aan onze zielen geheiligd en gezegend mogen worden. Dat wij Gods slaande hand mogen gevoelen, en tot een ware droefheid, schaamte en berouw van onze snode zonden en afwijkingen gebracht mogen worden.
(3) Wij hebben een Geest van zuivering en bekering nodig; Die onze harten, door Zijn krachtdadige werking, vernieuwt, wederbaart, en verandert, die ons alle zonden en goddeloosheid, van ganser hart doet haten; en ons een ware lust doet hebben tot alle oprechte heiligheid en godzaligheid; om de Heere onze God trouw te vrezen en te dienen, om voor Hem een zeer gewillig volk te zijn, op de dag van Zijn heirkracht, in heilige sieradiën, Psalm 110:3.
(4) Wij hebben een Geest van verzoening, van vrede en vertroosting nodig; Die ons de beloften van Gods genade, in Christus, oprecht gelovig doet omhelzen en aannemen; en onze gewetens geheel ontlast van die zware verdorvenheid en zondeschuld, die daar nu op ligt en vast blijft liggen, teneinde wij gewassen worden in het bloed van Christus, en wij in de genade en vrede van God hersteld worden.
(5) Wil hebben een Geest van liefde en van ijver nodig, om onze koude harten weer aan te steken, te ontvonken en op te wekken dat die weer mogen ontbranden in een ware liefde tot God, tot Zijn eer, tot Zijn waarheid, tot Zijn geboden, dienst en ordinanties; en ook tot reine geestelijke liefde onder elkaar.
(6) Wij hebben ook een Geest van vruchtbaarheid nodig, om het dorre aardrijk van onze harten, met zijn hemelse invloeden en genaden te bevochtigen; teneinde wij weer vervuld mogen zijn met allerhande vruchten van de gerechtigheid, en onze specerijen mogen uitvloeien.
(7) Wij hebben nodig, dat die Geest van God weer ontwaakt; dat Christus Hem, van de Vader, in onze kerk en in onze harten uitzendt. Dat Hij, als een noorden- en zuidenwind onze hof doorwaait en met kracht aandoet en bewerkt.
(8) Wij hebben die Geest nodig (a) in 't algemeen voor de gehele kerk voor de gehele hof. Voor de overheden, die het Land en de bijzondere plaatsen regeren. Voor de leraars, en allen, die in de kerk arbeiden. Voor de dienst des Woords en al de middelen der genade, die zonder Gods Geest, allen krachteloos zijn. En voor iedere bijzondere gemeente of vergadering, voor bekeerden en voor onbekeerden, en voor al het volk, zonder onderscheid. (b) In 't bijzonder hebben wij de Geest van de Heere nodig. voor onszelf en voor onze eigen harten; alsmede voor onze families en huisgezinnen, die ons naast behoren. O! mijn vrienden! Gaf Heere ons die noodzakelijkheid van de Geest toch eens recht te zien! Want zonder dat de wind van de Geest over ons ontwaakt, en onze hof doorwaait, kan daar de minste verbetering of verandering, of vruchtbaarheid, of herstel van onze vervallen zaken, niet komen. Wij blijven zonder de Geest, blind, zorgeloos, dood en verhard in onze zonden. Ja alles moet dan hoe langer hoe meer verderven. en eindelijk geheel te gronde gaan, zonder enige kans van herstelling.
Met de Geest, hebben wij ook de komst van Christus Zelf tot ons nodig. (1) Dat Hij Zich weer aan ons openbaart, en wij Hem met Zijn genade en heerlijkheid, bij ons mogen zien en aanschouwen. (2) Dat wij wederom met Hem mogen verenigd worden, en in geloofsgemeenschap met Hem leven. Dat wij Hem als onze Liefste, als onze Bruidegom en Koning. weer met armen van liefde mogen omhelzen, en van Hem omhelsd mogen worden; en met een tere eerbied en toegenegenheid voor Hem mogen wandelen. (3) Wij hebben Zijn komst tot ons nodig, opdat Hij ons Zelf bekeert en herstelt; onze diep vervallen en bedorven staat weer opricht, ons geneest, en ons weer tot Hem trekt door Zijn Geest en evangelische leer. O! Dit is alleen het werk van Christus' almachtige kracht en genade; zonder Hem, en zonder Zijn Geest, kunnen wij zelf hier niets in doen. Al wilden wij het al beginnen, wij zouden het zonder Hem, toch geenszins kunnen volbrengen; maar het gauw moeten laten steken: want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte van zonden en kwaden; van verval en dodelijke ellenden, en banden, listen en geweld van de satan, welke ons hier in de weg staan. (4) Ook hebben wij Christus nodig om weer bij ons te wonen; in het midden van ons te verkeren en te wandelen, en Zijn vervallen tabernakel weer onder ons op te richten en te herstellen. Ja, om Zijn vermaak en verlustiging in ons te nemen, en zo weer tot Zijn hof te komen, en te eten zijn edele vruchten, zoals Hij dat bij ons pleegde te doen in de dagen vanouds.

Ziet hier dan, mijn vrienden! (o, opende de Heere de ogen van u en ons daartoe eens zelf!) hoe nodig wij de komst van Christus tot ons hebben, in een weg van genade; met de noorden- en zuidenwind van Zijn Geest. Indien wij geen waarachtig gezicht kunnen verkrijgen van die noodzakelijkheid van Christus en Zijn Geest en van ons jammerlijk en dodelijk gemis van beiden; ach! dan is onze gehele prediking vandaag vruchteloos, en dan is onze staat zelfs hopeloos. Dan zullen wij onder de Geest des diepen slaaps en van onze rampzalige blindheid moeten blijven liggen, zonder enige middelen van herstelling of genezing. En daarom, o! of het de Heere behaagde, dat uw harten hier nog eens recht bijgebracht en staande gehouden konden worden; dat u maar alleen de volstrekte noodzakelijkheid van Christus en Zijn Geest, voor uzelf, en voor anderen, en voor land en kerk, eens recht mocht kunnen zien! O! Of de Bruid u dat hier leerde met haar vurig en ootmoedig gebed, enz.

Indien al onze ellende daar alleen uit voorkomt, dat wij Christus en Zijn Geest missen, zo ligt dan immer onze gehele herstelling en behoudenis daarin, dat dit recht van door gezien, ter harte genomen, beweend en betreurd wordt; en dat wij genade ontvangen om de rechte weg in te slaan, en de rechte middelen te gebruiken tot terug verkrijging van die beiden. En hiertoe moest ik ulieden dan al verder voorhouden, dat, hoe ellendig, bedorven en vervallen het er schoon met ons ook al mocht uitzien, er nochtans gewis hoop voor ons is, dat wij beiden Christus en de Geest nog weer verkrijgen kunnen, indien wij er maar ernstig, door Gods genade, naar willen gaan vragen en zoeken; en niet eerder willen voornemen te rusten, voor dat wij ze gevonden hebben. Want verstaat en gelooft toch eens:
1. Dat Christus, van 't allerzondigste volk, tot haar behoudenis en bekering, ernstig gezocht en gevonden wil worden. Zijn belofte ligt zeker en algemeen voor een ieder, dat die Hem vroeg zoeken, Hem zullen vinden. Indien wij maar alleen om Hem waarlijk verlegen zijn, zuchten en treuren, gewis dan zal Hij ook tot ons komen.
2. Hij is machtig Zijn Geest uit te zenden, waar het allermeest bedorven en vervallen is. Al zo gemakkelijk als Hij de wind kan laten waaien, kan Hij ook een wind van de Geest over ons verwekken, waardoor Hij al het vervallene weer kan herstellen, en maken ons weer een vruchtbare hof.
3. Nergens is Zijn Geest meer nodig, dan bij de zodanigen, die het meest gezondigd hebben en het verst van Hem zijn afgeweken; teneinde om hen weer te bekeren; dat zonder Zijn Geest nooit kan geschieden.
4. Daar liggen overvloedige beloften van Zijn Geest in het Evangelie, ook voor de ellendigste zondaars. Indien zij die maar aangrijpen, er gelovig gebruik van maken en ootmoedig op wachten willen.
5. Dit gebed van de Kerk om Christus en om Zijn Geest, staat hier voor onze ogen, opdat het ook hartelijk door ons gebeden zou worden. Daarom is het voor ons beschreven, om het ons in te prenten en om het ons te leren bidden.
6. Dit een is er dan maar nodig voor ons, dat wij uit een smartelijk gevoel van onze ellenden, leren voor het aangezicht van de Heere verootmoedigd te worden; dat wij onze ogen op Hem slaan, als Die ons alleen door Zijn genade kan helpen, bekeren en genezen; dat wij naar zijn Geest zoeken, wachten en uitzien, enz.
Hiervan moesten wij ons dan door niets laten afwenden, of teruggehouden. (a) Niet door de grootheid van ons verval. Want Christus is een genadige en alvermogende Medicijnmeester, Die al onze kwalen gemakkelijk kan genezen. Als Hij maar Zijn Geest alleen uitzendt, dan worden wij geschapen, en Hij vernieuwt dan het gelaat van het Aardrijk. (b) Ook niet, door de radeloze hopeloosheid. Want het kan er met ons niet ellendiger of hopelozer uitzien, dan met de Joodse kerk in Babel, toen zij waren geworden een vallei van dode beenderen, Ezech. 37. En nochtans heeft de Heere hen door Zijn Geest weer levend gemaakt, en hun verwoeste staat wederom hersteld. (c) Ja wij moesten ons hier, in het ernstig zoeken van Christus en Zijn Geest, daardoor niet laten verhinderen of tegenhouden, dat wij hier maar alleen arbeiden, en weinig of geen medestanders vinden in dit grote en moeilijke werk; en dat de Heere daarom op ons gebed en onze vernedering zo niet zien en letten zal, enz. O! mijn vrienden! Laat ons hier toch met goed verstand in handelen. Stelt, u was het maar eens alleen in uw gehele plaats, die zich ernstig hield aan het geloof en aan het gebed van de Bruid, en u standvastig en ernstig daarin oefende, enz. Ziet eens, welke heerlijke voordelen daar dan voor u in zouden liggen.
1. Dan zou immers uw arbeid en getrouwheid dies te waardiger en te bijzonderder bij de Heere zijn, als Hij u nog ootmoedig, ijverig en getrouw vond, in zo'n boze tijd, en in het midden van een algemene afwijking van al het volk.
2. Zo hebben ook de heiligen en vromen gedaan voor hen, in diep vervallene en bedorven tijden. Een Henoch, een Noach, een Lot, een Elia, en vele anderen; die, als al het volk van God afweek, Hem nochtans getrouw bleven dienen en aanhangen, en daardoor een zonderlinge naam en roem van godzaligheid verkregen hebben.
3. Gods beloften liggen ook voor bijzondere godzaligen, dat Hij hen Zijn Heilige Geest wil schenken, en ze bijzonder wil helpen en ondersteunen, en dat Hij hun gebeden niet wil verachten; maar ze des te meer in waarde wil houden, hoe zeldzamer en minder zij in getal zijn. En dat Hij ook nog veel omwille van hen doen wil. Om tien enkele rechtvaardigen wilde Hij Sodom en Gomorra sparen (Gen. 18). Ja om een enige oprechte, vrome en godzalige, wilde Hij in Jeremia's tijd, vele Joden sparen (Jer. 5:1). En Hij klaagt (Ezech. 22:30) dat Hij zelfs niet een enige voorbidder onder het volk vond, die voor de behoudenis van het land in de bres stond, tot een blijk, dat God ook een enkele getrouwe voorbidder in genade wil aanzien.
4. Ja al ging schoon land, en kerk, en alles verloren, zo zullen onze personen en zielen dan toch eeuwig behouden worden. Wij zullen er onze zielen dan nochtans als een buit uitdragen. En wat kan ons waardiger zijn, dan onze eigen eeuwige behoudenis?
Ziet op deze gronden moesten wij ons, ieder in 't bijzonder, laten bewegen, om van nu voortaan een begin te maken, de Heere met het gehele hart te gaan zoeken. Ieder moest zich dan nu geheel bekommeren over de dorre en geesteloze hof, van zijn eigen ziel, dat eens de noorden- en zuidenwind van de Geest daar over waaien mochten, om die hof eens vruchtbaar te maken, en dat Christus Zelf eens tot de hof van onze harten mocht komen. O mijn lieve vrienden! Wanneer u anders niet weet te doen of aan te vangen, maar als u zich geheel rampzalig en dood ellendig bevindt, en niets tot uw eigen zaligheid en heiliging doen kunt, dan is en blijft dit nog het enigste en uiterste middel van uw behoudenis, dat u uw ogen dan slaat op God in Christus, en Hem ootmoedig, vurig en gelovig bidt om Zijn Heilige Geest; en voorneemt niet te rusten, voordat Hij uw hof, door Zijn genade en Geest, vernieuwd en vruchtbaar gemaakt heeft. O! Zoekt maar Christus met uw gehele hart. Dit is het alles, wat ik u in de Naam des Heeren nu met ernst te vermanen heb. Bidt doch zonder ophouden, en gelovig dit gebed van de Bruid, en twijfelt in het minst niet aan de macht en genade van Christus, hoe ellendig u ook zijn mag. Kunt u niet bidden, o! zucht dan maar zo goed u kunt, en wacht op de Geest, Die u moet leren bidden. Want de Heere heeft beloofd, dat Hij over ons wil uitstorten de Geest der genade en der gebeden. En Hij is de getrouwe, de waarachtige God, Die niet liegen zal. Laat ons dat een maar geloven; laat ons zien op die belofte. Laat ons (1) wachten op de Heere. (2) Laten wij ons maar van de wereld die in het boze ligt, afzonderen; (3) ons nauw voegen bij de beste mensen, die er nog te vinden zijn; (4) luisteren naar de raad van Gods getrouwe dienaren; (5) in geen weg van zonden blijven staan of voortgaan; maar zorgvuldig handelen, om de knopen van onze goddeloosheid los te maken, en alle zondige wegen op te ruimen. Want als wij maar een zondeweg onboetvaardig aan de hand willen houden, dan is alles verloren en bedorven. Laten wij de zaken, die wij met elkaar nog uitstaande hebben, door Gods genadige zegen en bijstand, op een goede voet, voor de eeuwigheid zoeken effen te maken, en te reguleren naar Gods Woord, opdat wij niet hebben te schreien, te zuchten en te roepen over elkaar. (6) En laten wij ons zorgvuldig houden onder de beste middelen, en bij de geordineerde plichten, in 't verborgen en in 't openbaar. O! Dit is de beste weg, in deze droevige en boze tijd. De Heere, de Allerhoogste, wil ons zegenen, helpen en bijstaan. Laat ons dan nu nog voor het laatst, hier in 't openbaar met elkaar onze harten voor Zijn aangezicht uitstorten, en Hem gelovig smeken om Zijn Geest en genadige zegen, over het werk van deze dag, enz.

Gepredikt te Kralingen, in de namiddag op 24 maart, 1751.


http://www.derokendevlaswiek.nl