|
|
IN GESPREK MET EEN 'ZWARE' BOER
| |
|
|
CHILD: Somebody is coming, Dad.
DAD: Let him come.
FARMER: Good Morning folks, ik wilde vragen of u deze gebroken pijp voor mij kunt lassen?
DAD: I am sorry, farmer, it's my son's business, but he is not around yet. Where do you come from?
FARMER: Ik kom uit Norwich, broer van 'die en die'.
DAD: Oh, I know them. So, you're a member of the NRC?
FARMER: Yes, of course. Our pastor is a good preacher.
DAD: Oh, than you are already converted?
FARMER: Bekeerd? Nee, dat heb ik niet gezegd.
DAD: Hoe kunt u dan weten of die dominee goed is?
FARMER: Dat kun je horen.
DAD: In mijn Bijbel staat dat de natuurlijke mens niet verstaat de dingen die des Geestes Gods zijn. Ze zijn hem een dwaasheid en een ergernis, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. Bovendien, een prediking waaronder je het 70 jaar kunt uithouden zonder God en Christus, is gevaarlijker dan harddrugs.
FARMER: Hoe maakt u het dan?
DAD: De Heere is goed voor een slecht mens.
FARMER: Dat is makkelijk gezegd.
DAD: Nog makkelijker ontkend! Ik spreek echter op grond van vrije genade, boer.
FARMER: Dat is zuiver persoonlijk. Onze dominee zegt dikwijls: "Ze zijn tegenwoordig zo gauw bekeerd."
DAD: Ja, dat is een goed excuus voor uw onbekeerlijkheid! Het geloof is wel persoonlijk, maar bij uw kerkverband is het doorgaans een privezaak. Maar dan ben je ook nooit blij met de blijden, om over elkaars lasten dragen nog maar niet te spreken. En als God werkelijk een ziel bekeert en door recht verlost, dan gelooft die dominee van u het ook niet. Wat het wel is houdt hij verdacht en wat het niet is, wordt door hem ingezegend. Arme zieltjes kweken die Christus niet kennen, daar zijn ze bij jullie blij mee. Maar de engelen in de hemel zijn met dezulken niet blij, integendeel en God weet van dezulken niet af. Goddeloos onbekeerd of vroom onbekeerd maakt voor God geen verschil. Onbekeerlijkheid is de grofste zelfmoord, boer.
FARMER: U durft nogal wat te zeggen.
DAD: Het is de bittere waarheid, man. U hebt geen enkel recht om onbekeerd te zijn. Hoe oud bent u?
FARMER: 70 jaar.
DAD: Dus u bent al 70 jaar een vijand van God en leeft doodkalm onbekeerd voort?
FARMER: Ja, maar een mens kan er niets aan doen.
DAD: Hoe bent u daar achtergekomen?
FARMER: Wel, dat horen we iedere zondag en het staat ook in de Bijbel.
DAD: En is dat dan nog nooit de nood van uw leven geworden?
FARMER: Nee, want dat kun je jezelf ook niet aanpraten.
DAD: Dat stinkt naar een verontschuldiging. U praat erover alsof er geen vuiltje aan de lucht is.
FARMER: Van nature ziet geen mens een vuiltje aan de lucht.
DAD: U weet het allemaal goed te vertellen, maar hebt u nog nooit gevreesd voor de majesteit van God, voor de dood en voor de eeuwige rampzaligheid?
FARMER: Nee, nog nooit. Er is geen mens die naar God vraagt. We leven maar door.
DAD: U zegt het zodanig profaan alsof het een prestatie is om onbekeerd te zijn. Elk natuurlijk mens heeft nog een ingeschapen Godskennis en een sprekend geweten. Bij u schijnt de verharding tamelijk toegeslagen te zijn.
FARMER: Ik sta pal voor de waarheid. Er zijn bij ons twee richtingen, de lichte en de zware. Ik hoor bij de zware, want het zal zomaar niet gaan.
DAD: Onbekeerd zijn en pal staan voor de waarheid? Dat beweert de paus ook, maar met een leugen in de rechterhand. Dus de onbekeerde zware kant heeft een streepje voor op de lichtzinnige kant?
FARMER: Ik ben het goed met de dominee eens, maar 'de lichten' leven voor de vuist weg, alles kan en alles mag. Die mensen vragen erom.
DAD: Om verloren te gaan?
FARMER: Ja, die mensen spelen met vuur.
DAD: Dus de tucht is dus ook al weg in uw kerk. Maar u gelooft dat u met uw 'zware inslag' de hemel kunt verdienen?
FARMER: Nee, nee, maar je moet wel netjes leven.
DAD: De bodem van de hel ligt bedekt met mensen die netjes geleefd hebben.
FARMER: Ja, ja, maar je kunt maar niet raak leven.
DAD: U doet niets anders dan 'maar raak leven'. Uw 'nette leven' zal uw oordeel alleen maar verzwaren, want in Gods ogen is uw 'nette leven' slechts blinkende zonde.
FARMER: Ja, maar ik kan mezelf niet bekeren.
DAD: U zegt het keihard, zonder met uw ogen te knipperen. Gelooft u dat God nog mensen bekeert?
FARMER: Nee.
DAD: Wat doe je dan in de kerk? Waarom gaat u niet naar het cafe? Daar zou u nog bekeerd kunnen worden.
FARMER: Ik ben geen heiden.
DAD: Was u maar een heiden voor God. U leeft evenwel nog erger dan een heiden, want de heidenen roepen hun goden nog aan, maar u leeft alsof er geen God bestaat. U bent zo zwaar als dieplood, maar straks komt u op dezelfde hoop als al die 'lichtmussen'. Is dat dan de uitwerking van die prediking waar u al 70 jaar onder zit? Bij u is het fatalisme al in en ver gevorderd stadium en dat kunnen tekenen zijn van een totale verworpenheid. Ik zou beslist niet in uw schoenen durven reizen.
FARMER: Ik moet weer verder, want ik heb nog een hoop te doen.
DAD: Totdat God zegt: Het is genoeg!
FARMER: We gaan allemaal op z'n tijd.
DAD: Op Zijn tijd, ja, maar hoe?
FARMER: Ik kan nu eenmaal niet bij de pakken neer gaan zitten.
DAD: Dat doet u al 70 jaar!
FARMER: Je moet werken voor je brood.
DAD: Alsof er geen dood bestaat?
FARMER: Ja hoor eens, dat weet je pas als je er niet meer bent.
DAD: Maar dan is het te laat!
FARMER: 'schouderophalend'
DAD: Boer, u bent niet voor niets op mijn erf gekomen. Ik heb u ernstig gewaarschuwd. Het heeft er alles van weg dat uw geweten als met een brandijzer toegeschroeid is. Elk mens heeft nog een ingeschapen Godskennis. Dat zien we zelfs bij de heidenen die hun goden aanbidden. Maar u zegt lid te zijn van de NRC, te horen bij de 'zware kant', maar met dat alles bent u met een sneltreinvaart op weg naar de eeuwige rampzaligheid..........
FARMER: Wat zal ik zeggen? (denkt lang na, geeft een hand) Het beste!
DAD: Ja, het Beste!
PS. CHILD: That man has no conscience anymore, Dad.
DAD: I am afraid, you're right, kid. This kind of religion is a fast way to hell. Be afraid of it. Be afraid of the hardness of heart. Because we are not better than him. The Lord makes the difference, not us. Let us pray for that man. The Lord can make dead stones alive in Christ! He already did in our life. We have brought nothing with but condemnation. Praise the Lord, o my soul, praise His holy Name...
CHILD: Let us sing together of it, Dad. We can't both talk at the same time.
DAD: Amen.
|
|
|
|
|
|