|
|
WEZENLIJKE VRAGEN BETREFFENDE 'HET AANBOD VAN GENADE' EN 'WET EN EVANGELIE'
| |
|
|
K.F.: Geachte heer Burggraaf. Ik had enkele vragen aan u nadat ik op uw website beland ben. Eigenlijk vraag ik u om een samenvatting van uw leer op bepaalde punten. 1) U ageert sterk tegen de prediking op de SRA-avonden, en tegen de inhoud van boeken van Van der Zwaag en dergelijke. Wat is uw wezenlijke kritiek hierop. Ik begrijp dat het gaat over de plaats van de wet en haar functie; maar hoe 'moet' het dan? Kortom: Hoe moet het aanbod van genade dan gepredikt worden, want mijn idee is dat u toch een soort 'verkapt' voorwaardelijk aanbod voorstaat.("Het is geen voorwaarde, maar het gáát nou eenmaal zo") Komt het er niet op aan te geloven dat Christus ook gewillig is mij te zaligen om niet? (Zonder met tegenwerpingen te komen dat hij is alleen is voor de uitverkorenen, want dan willen we een begripsleer maken, zoals u zelf ook ergens stelt.
GPPB.: Beste K.F. Hartelijk dank voor je brief, die ik heel wezenlijk vind. Ik ben altijd blij als mensen zo intensief nadenken over geestelijke zaken. Ik ben dan ook gaarne bereid om op grond van de Schrift op je brief in te gaan en wie is tot deze dingen bekwaam? Ik reageer op elk van je punten afzonderlijk, anders moet ik teveel aanhalingen doen. In je eerste punt stel je dat ik sterk ageer tegen de SRA-prediking en tegen de inhoud van boeken van Van der Zwaag en dergelijke (that is right!) en dan vraag je er direct achter aan wat mijn wezenlijke kritiek hierop is. Mijn kritiek op de doorsnee SRA-prediking heb ik al laten blijken, o.a. middels het artikel op mijn website: "IN GESPREK MET EEN SRA-JONGERE" en ook in enkele van mijn boeken. Op het boek van Van der Zwaag heb ik gereageerd in de artikelen "ONDER CENSUUR" en "ONDER CENSUUR 2". En aan het soort boeken zoals het boek van Van der Zwaag heb ik een speciaal boekje gewijd, getiteld: "Consternatie in de Consistorie". Mijn wezenlijke kritiek is -kort samengevat- hierin gelegen dat zowel de SRA, als Van der Zwaag over het waarachtige kenmerk des geloofs heenstappen, dat we opgetekend vinden in Galaten 2:19, namelijk het sterven aan de Wet. Hieraan heb ik een heel boek gewijd, getiteld: "Opdat ik Gode leven zou". De doorsnee SRA-prediking heeft sterke arminiaanse en pelagiaanse trekken en is er soms van doorzeefd. De mens wordt in staat geacht te kunnen geloven, onder de dekmantel van genade. Het 'niet willen geloven' wordt uitgespeeld tegen het 'niet kunnen geloven' en over de macht van het ongeloof wordt niet gerept. Echter, een zondaar die van zijn zonde en schuld overtuigd wordt en het Evangelie krijgt voorgesteld, krijgt te doen met de macht van het ongeloof. Een mens heeft van nature geen vrije wil, maar een geknechte wil, verkeert onder de macht van de duivel en is in een staat van vijandschap jegens zijn/haar Schepper. Het aanbod van genade 'moet' gepredikt worden in het kader van Wet en Evangelie. De Wet doodt en het Evangelie maakt levend. Velen preken het aanbod van genade uitsluitend in het kader van het Evangelie, maar dat is een eenzijdige en zielsbedrieglijke prediking en het is ook niet de volle raad Gods. Hoewel het Woord van God niet gebonden is, kweekt een prediking waarbij het aanbod van genade niet gepredikt wordt in het kader van de schrik des Heeren, alleen maar een berg rijke jongelingen. De bediening des doods (die van de Wet) is noodzakelijk om de mens onvoorwaardelijk te maken voor de onvoorwaardelijke bediening van het Evangelie. De mens wil van nature niet zijn die hij is, namelijk verdoemelijk voor God. Het Evangelie is absoluut onvoorwaardelijk en het staat -om het zo eens te zeggen- een ieder vrij om in Christus te geloven, maar aangezien de mens geen wil heeft om te geloven, zal er niemand in Christus geloven vanwege het feit dat het Evangelie onvoorwaardelijk is. Dat velen dat wel menen komt voort uit een arminiaans/pelagiaanse wortel. Het feit dat het Evangelie onvoorwaardelijk is, maakt de mens dubbel verdoemelijk, omdat dan het ongeloof als een dubbele zonde wordt aangerekend en met dubbele slagen zal worden verrekend, als we in die staat van ongeloof sterven. Het is dus een zeer gevaarlijke tendens om mensen tot het geloof te bewegen zonder de schrik des Heeren voor te stellen door de absoluutheid der Wet, dus als een Wet die doodt en verdoemt. God eist namelijk Zijn beeld terug van de gevallen zondaar, ook al weet God dat niemand aan die eis kan voldoen. Aan die eis der Wet kunnen we niet ontkomen door eigenhandig het Evangelie aan te grijpen, want ook het geloof is een soevereine gave Gods. God maakt levend wie Hij wil en verhardt wie Hij wil. Overeenkomstig het Woord begint de Heidelbergse Catechismus niet met het geloof, maar met de Wet, want door de Wet is de kennis der zonden. Dat is noodzakelijk te weten en te geloven. Hoe zullen we ooit behoefte hebben aan de Verlosser, Jezus Christus, als we niet weten/geloven hoe groot onze zonden en ellenden zijn? Echter, omdat we nooit ten volle zullen kunnen peilen en inleven hoe diep onze val is, zal de Heilige Geest ons ook in de kennis der zonde laten falen, opdat we ons nooit zouden beroemen op onze ellendekennis, want elke roem is uitgesloten. Wie roemt, roeme in de Heere! Je zult zeggen: hoe groot moet dan de zondekennis zijn? Antw.: Zo groot, totdat wij in Christus geloven en der Wet gestorven zijn, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4). Te geloven dat Christus gewillig is om ons om niet zalig te maken, is de wedergeboorte nog niet en dat geloof is dus op zich niet zaligmakend. In de weg der ontdekking werkt echter niet alleen de Wet, maar ook het Evangelie in het hart van een zondaar en in die weg is het niet alleen hel en verschrikking, maar de zondaar krijgt ook weleens hoop dat Christus hem zalig kan maken. Dat velen de genoemde werkingen al aan de wedergeboorte toeschrijven is de dood in de pot, want ellendekennis is nog geen leven en het is ook nog geen leven als een ontdekte ziel weleens hoop krijgt op de zaligheid, of zelfs gelooft dat Christus hem/haar kan en wil zalig maken. Het kan zelfs zover gaan -zoals we dat bij de dwaze maagden aantreffen- dat men gelooft dat men het ware geloof heeft, maar tenslotte toch bedrogen uitkomt. De dwaze maagden waren namelijk nooit aan de Wet gestorven en derhalve ook niet Gode levend gemaakt (Gal. 2:19). Bovendien is de Heilige Geest vrij om een zondaar te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8), en ook om hem in die onverzoende staat te laten. Anderzijds gaat Johannes 16:8 altijd aan de wedergeboorte vooraf. Dat is geen wettische orde in de verkondiging, maar wel Gods wettige orde in het kader van de toepassing van het heil.
K.F.: 2) Hoe zit het dan met 'Wet en Evangelie' Alleen Wet voor de ongelovigen en Evangelie voor gelovigen? Of allebei tegelijk. Is het niet zo dat de preek zo moet zijn dat duidelijk wordt dat we zelf geen enkele stap vooruit kunnen zetten, maar dat Christus deze schuld (want dat is het!) voor ons wil betalen? (en hoe wordt dat voor een ieder persoonlijk duidelijk).
GPPB.: In je tweede punt vraag je hoe het dan met 'Wet en Evangelie' gesteld is en of de Wet er alleen is voor de ongelovigen en het Evangelie alleen voor de gelovigen, of dat ze allebei tegelijk voor beiden gelden. Inderdaad, onder een Schriftuurlijke prediking zijn zowel de Wet als het Evangelie werkzaam zowel in de ongelovigen als in de gelovigen. Bij de ongelovigen blijft de overtuiging van zonden op zichzelf staan en bij dezulken is het Evangelie een reuke des doods ten dode. Bij de gelovigen -of liever gezegd bij de overgang van de dood in het leven- werkt de Wet als de bediening des doods voor het vlees, maar dezulken worden daar niet in gelaten, maar worden levend gemaakt met Christus. In dit laatste geval is het Evangelie een reuke des levens ten leven. De Wet is niet de bediening des levens, maar des doods, en als de Wet inkomt, gaan we niet alleen geloven dat we verloren gaan, maar dat we reeds veroordeeld en verloren ZIJN (Joh. 3:18). Het geloof in de Wet is echter op geen enkele manier zaligmakend en is om die reden ook geen voorwaarde om in Christus te geloven, maar het gestorven zijn aan de Wet is wel een waarachtig kenmerk van het ware zaligmakende geloof. Iemand die dus niet overtuigd wordt van zijn verdoemelijke staat voor God, in de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel, zal nooit aan de Wet kunnen sterven en derhalve ook nooit in Christus geloven. Gelukkig is er dus een Wet die doodt, want anders zou Christus werkloos blijven. Hij is namelijk niet gekomen voor mensen die nog een stapje kunnen zetten richting verlossing, maar alleen voor verloren schapen die geen stap meer kunnen verzetten, behalve richting eeuwige ondergang. Immers, "doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven", Joh. 5:25. Alleen in deze weg wordt het duidelijk wie we zelf zijn geworden door onze diepe val in Adam en de daaraan verbonden straf die we gaan billijken, maar ook wie Christus is voor een verloren zondaar.
K.F.: 3) U verfoeit de leer die ons voorhoudt dat de wedergeboorte begonnen is nadat iemand last van zijn zonden krijgt en zijn schuld gaat gevoelen) Ik geloof zeker dat u gelijk heb, maar de vraag komt dan bij me op: de ellendekennis wordt wel door de Heilige Geest gewerkt. Is het dan algemeen werk (maar dat lijkt me ook weer niet; hoewel, Judas had ook zondekennis.
GPPB.: Inderdaad wordt de ellendekennis door de Heilige Geest gewerkt (Joh. 16:8), zoals je zelf ook stelt, maar die overtuiging van zonden gaat aan de wedergeboorte vooraf, hoewel de ellendekennis ook een doorgaande zaak is in het leven der genade. Als de ellendekennis niet overgaat in het geloof in Christus, blijft de ellendekennis steken in wat we noemen 'de algemene overtuiging', ofwel 'de algemene werkingen des Geestes'. Het kan zelfs zover gaan dat de overtuiging van zonden gepaard gaat met enige verlichting des Geestes, met het smaken van de hemelse gave, in zekere zin de Heilige Geest deelachtig te zijn, het smaken van het goede Woord Gods en het ondervinden van de krachten der toekomende eeuw, en nochtans buitengesloten te worden (Hebr. 6:4-5). Dat laatste noemen we het nabijkomende werk des Geestes en ook dat Geesteswerk is niet zaligmakend.
K.F.: 4) Verder lijkt het me alsof u wel erg veel waarde aan het gevoel hecht. U gelooft dat een kind van God alvorens hij bekeerd wordt moet komen in een staat waarin het hem helemaal hopeloos lijkt, waarin hij/zij zich wanhopig gevoelt, en zijn oordeel billijkt. Waarna God op zijn tijd Christus in een heel bewust moment openbaard. Maar het Woord van God blijft zo buiten schot. Alsof het niet genoeg is dat God in zijn eigen Woord zegt dat we vervloekt zijn omdat we de Wet niet kunnen houden; dat uit ons geen vrucht meer is in der eeuwigheid. Gaat het er niet om dat we dat ook geloven. (Hoewel u misschien wel bedoelt dat dit echt te geloven wanhoop verwekt) Is het niet zo dat de Wet gepreekt dient te worden aan mensen die menen zelf door de werken der wet zalig te worden (u bedoelt misschien dat we dit allemaal menen, of we nu 1 of 1000 preken gehoord hebben en dat we het ook werkelijk gaan gevoelen). Ik hoop dat u hier nog beknopt op in zou willen gaan.
GPPB.: In je vierde punt geef je zelf al een beetje het antwoord op je gestelde vragen en opmerkingen. Laten we vooraf dit zeggen: de Heilige Geest overtuigt de zondaar altijd op grond van Gods Woord. Zo is het ook gesteld met de zaligmakende openbaring van Christus in het hart van een verloren zondaar, wat dat geschiedt eveneens door Woord en Geest. Wij leren geen buitenbijbelse openbaring en/of visionaire voorstelling van zaken t.a.v. zalig worden, want hoewel de Heere door dromen en gezichten kan werken, werkt Hij de zaligheid alleen door Woord en Geest. Het geloof is door het gehoor van het gepredikte Woord Gods. Dus als Christus Zich openbaart tot zaligheid, dan spreekt Hij levendmakend en rechtvaardigmakend met kracht in ons hart, maar altijd in de verlorenheid en verdoemelijkheid van ons bestaan. Elk kind van God gaat door de crisis van de dood van Christus en weet uit welke grote nood en dood hij verlost is geworden. God houdt -met eerbied gesproken- het vlees niet in stand. Nee, de wedergeboorte is sterven en uit de dood opstaan. Paulus zegt ergens: "Indien wij dan met Christus gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven." Zowel het geloof in de Wet, als het geloof in het Evangelie gaat zeer zeker gepaard met gevoel, want een geloof zonder gevoel is een dood geloof. Ik spreek hier niet over een gevoelsgeloof, maar over een geloofsgevoel, want een gevoelsgeloof is bedrieglijk. Maar aangezien er geen liefde zonder gevoel bestaat, bestaat er ook geen geloof zonder gevoel, want het ware geloof is door de liefde werkende. Het gevoel is dus altijd een gevolg van het geloof en nooit de oorzaak. De gelovigen zijn echter wel veel zonder gevoel, maar nooit zonder geloof. Het geloofsgevoel is dan ook nooit een grond om op te staan, want dat is Christus alleen, maar al zijn er die het geloofsgevoel ontkennen, dezulken hebben -volgens Romeinen 5:3-5- dan ook geen bevinding, geen hoop, geen lijdzaamheid, en ook geen liefde Gods die in het hart wordt uitgestort door de Heilige Geest bij al Gods kinderen als ze worden wedergeboren en gerechtvaardigd. Ook het geloof in de Wet, wat aan het geloof in Christus vooraf gaat, gaat gepaard met een diep gevoel van verlorenheid en verdoemelijkheid, alleen is dat gevoel van wettische aard, tenzij een mens onder God terechtkomt en zijn vonnis aanvaart. De Heere is recht in al Zijn werk en werk en Hij verlost in een weg van recht. God bekeert dus nooit een zondaar buiten de kennis van zijn verloren staat om. Inderdaad wil elk mens door werken zalig worden en daarom moeten we sterven aan het 'doe dat' der Wet, alvorens we levend gemaakt worden met Christus. Nogmaals, dat is geen voorwaarde om te geloven, maar het eigenlijke werk van de Heilige Geest. Paulus had immers niet gevraagd of de Wet bij hem inkwam (Rom. 7:9), nee, de Heilige Geest bracht de Wet ongevraagd in zijn gemoed en leden, waardoor de zonden vermenigvuldigden, zodat hij stierf aan de werken der Wet en door vrije soevereine genade Gode levend gemaakt werd en als een goddeloze met God verzoend is geworden. "Daarom zal uit de werken der Wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de Wet is de kennis der zonde", Rom. 3:20.
K.F.: 5) En dan nog een heel directe vraag. Het lijkt me - als ik uw site lees - alsof elke predikant een dwaalleraar is. Bij mij rijst de vraag dan serieus op welke predikanten nog wel vertrouwd zijn. Zou u een lijst met namen kunnen geven? Ik zie in verwachting op uw antwoord uit!
Hoogachtend, K.F.
GPPB.: Wat je laatste punt betreft is het inderdaad treurig gesteld met de huidige prediking en de oorzaak heb je ook duidelijk op de website kunnen lezen, namelijk dat men generaal gesproken is afgeweken van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze en ook ten aanzien van het leven der heiligmaking is men massaal op de neonomiaanse toer. De Wet wordt doorgaans gepreekt als een waarschuwende vinger, maar niet meer als de bediening des doods voor het vlees. En het Evangelie is veelal een nieuwe wet geworden, zelfs onder het mom van 'vrije genade', terwijl men de genade voorstelt als een coöperatieverband tussen God en de zondaar. God doet wat en de mens doet wat, maar dat is een leer uit de hel. God is Het Die het ganse werk der zaligheid alleen doet en dat werk is door Christus volbracht en als Middelaar van toepassing stelt hij de mens buiten werking, want Christus wekt alleen doden tot leven en geeft het geloof er gratis bij. Amen. Je vraagt: Welke predikanten kunnen we dan nog vertrouwen? Antw.: Stel op prinsen geen betrouwen, waar gij nimmer heil bij vindt! Hoewel ik er van overtuigd ben dat God Zijn knechten nog heeft, ook al zijn ze gering in getal. Dat is voor God geen gebrek, want Hij verlost door velen of door weinigen. Ik ben gebakerd onder een afsnijdende bevrijdende prediking van Wet en Evangelie en die prediking is nog te beluisteren. Namen noem ik niet, maar zoek ze niet in de Afscheiding, en zeker niet in de PKN, maar vraag aan den Heere waar ze zijn en waar Hij de kudde legert. "Hij zal leiden 't zacht gemoed in het effen recht des Heeren! Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren." Je zult zeggen, zacht ben ik niet en nederig evenmin. Welnu, dit is de weg, wandel in dezelve, vraag daarbij naar de Heere en Zijne sterkte en dan zal Hij het werk wel doen. "De buit van 't overwonnen land, viel zelfs de vrouwen in de hand, schoon niet mee uitgetogen." Is er dan niets aan te doen? Nee, er is niets aan te doen, en alles wat wij doen is tegenwerken. Wat moet ik dan doen? Niéts doen, maar láát u zaligen, laat u met God verzoenen! "Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof", omdat God in Zichzelf bewogen is. Hij wil en zij zullen, Hij sluit en niemand opent, maar als Hij opent, dan sluit niemand. Zalig worden is niets doen en God laten werken. "Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme", Ef. 2:8-9. Hierbij wil ik het laten. Heb je nog vragen? Schroom dan niet om deze te stellen, hoewel ik van gisteren ben en niets weet (Job 8:9).
Hartelijke groet en Gode bevolen,
GPP. Burggraaf
|
|
|
|
|
|