ZIE, IK STA AAN DE DEUR
ZIE, IK STA AAN DE DEUR EN IK KLOP...        
Plaats in winkelmandjeMandje
Meneer Burggraaf,
U schrijft in een recent ingezonden stuk aan een zekere Linda dat zij niet de Deur zelf moet proberen te openen, maar Christus zegt wel heel wat anders in Openbaring 3:20. "Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij."
Ik heb de deur zelf opengezet voor Jezus en ik vertrouw mij helemaal aan Hem toe. U doet veel te moeilijk, zo niet onmogelijk. Waarom al dat benauwde gedoe? Christus zegt toch Zelf dat we in Hem moeten geloven. Welnu, waar wacht u dan op?
groeten,
Mevr. L.O.


Waarde mevrouw O.,
Het is niet moeilijk om te geloven als je geen Godskennis en zelfkennis hebt en de onmogelijkheid van zalig worden nooit hebt ingeleefd. We zijn in een totale doodstaat gevallen, mevrouw, en de mens wil niet, kan niet, deugt niet en zal nooit uit eigener beweging in Christus geloven. U beelt u maar wat in met een gestolen Jezus. Christus doet nimmer een beroep op onze vrije wil. Die hebben we trouwens niet, want van nature hebben we een geknechte wil die niets anders doet dan naar de duivel luisteren. Bovendien misbruikt u Gods Woord. In Openbaring 3:20 richt Christus Zich uitsluitend tot Zijn levende Bruidskerk, zoals ook de Kanttekeningen van de Statenvertaling dat aangeven. Ik geef het maar door.

53) Ik sta aan de deur
Deze plaats schijnt genomen uit het Hooglied van Salomo, Hoogl. 5:2, waar dergelijk kloppen van den Bruidegom Christus aan de deur van Zijn slaperige Bruid beschreven wordt; en daardoor wordt verstaan het geestelijk aanmanen van Christus, aan de deur van ons geweten, door Zijn Woord en Geest, om ons uit onze zonden en slaperigheid op te wekken, en Zijn vermaning bij ons plaats te doen hebben.

54) indien iemand mijne stem
Dit wordt niet gesteld in den vrije wil des mensen, maar deze vermaning is een middel waardoor Christus de deur van onze harten opent, dewijl hij hier spreekt tot leden van Zijn gemeente, waarvan velen reeds den Geest van Christus deelachtig waren, welke gave door zulke vermaningen meer en meer verwekt wordt, gelijk Paulus tot Timotheüs spreekt, 2 Tim. 1:6,7; want niemand komt tot Christus dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, dien de Vader trekt en dien het van den Vader gegeven is, Joh. 6:44,45,65. Zodat niemand voor Christus’ vermaningen zijn hart open doet, dan dien God zelf het hart eerst opent om op Zijn Woord acht te nemen, gelijk David bidt, Ps. 119:18, en van Lydia betuigd wordt, Hand. 16:14, en van alle gelovigen, Filipp. 2:13.

Tot zover de Kanttekeningen.

Mevrouw, ik, moet u ernstig waarschuwen. U bedriegt uzelf met een ingebeeld geloof. Ik bid u van Christus' wege: Laat u met God verzoenen!

vr. gr.
GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl