DE WEZEN CHRISTI
IK ZAL U GEEN WEZEN LATEN        
Plaats in winkelmandjeMandje
"Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u", Joh. 14:18.

Tijdens het laatste Paascha, ofwel het eerste Avondmaal des Heeren, heeft Christus Zijn jongeren toegesproken, vermaand, vertroost en Zichzelf nader verklaard en geopenbaard. Daar was Judas niet meer bij, want wat die man moest doen, deed hij haastelijk, namelijk om de Heere der heerlijkheid te verraden. De andere elf discipelen waren het voorwerp van de eeuwige liefde Gods en mochten hemels onderwijs uit de Mond der Waarheid ontvangen. En de Heere wist precies wat er in hun harten omging en omdat zij wel aanvoelden dat Hij hen ging verlaten, waren zij allen zwijgzaam en inwendig ontroerd. Hoewel ze nog weinig verstonden van de trappen van Zijn vernedering, waren zij beslist niet onkundig van het feit dat Christus hun Zaligmaker was en hen nu ging verlaten. Dat laatste voelden zij aan en dat had Hij hen ook meermalen gezegd, maar alles streed daartegen in en ze wilden het eigenlijk niet aanvaarden. Hun harten waren inwendig ontroerd en bedroefd en ze konden niet bekijken dat hun droefheid ooit nog tot blijdschap worden zou. Ja, want als het Beste je gaat verlaten, dan heb je hier toch geen leven meer, mensen. Of hebt u er geen kennis aan? Kunt u het altijd vasthouden en van uw geloof leven? Nou, de discipelen konden van hun geloof niet leven, want dat was nog met zoveel ongeloof gemengd, dat zij daar niet vrolijk van werden. Zij hadden nog zo'n onvolkomen geloof en zij konden alleen van en uit de Voleinder des geloofs leven. Nu zij aanvoelden dat Hij hen ging verlaten, nu waren zij ontroerd en konden geen woord meer uitbrengen.

Hebt u dat ook weleens, lezer? Of bent u vreemd aan het leven Gods en de verbonden der beloften? Kunt u de zaken altijd maar bespreken, zonder dat inwendig gevoel van hopeloosheid, krachteloosheid, hulpeloosheid en goddeloosheid? Als u denkt de zaken des geloofs te bespreken zonder een knak in uw leven te hebben, dan praat je er maar over, maar er niet uit. Maar Gods volk mag er bij ogenblikken uit spreken, wat God aan hun ziel gedaan heeft en dat met bijbeltaal verwoorden. Het leven der genade staat aan veel geloofsbeproevingen bloot en de smart slaat de discipelen om het hart nu het op een einde loopt met die tastbare en zichtbare omgang met hun Heere en Heiland. Christus speent Zijn volk aan al dat zichtbare en tastbare, opdat zij uit het geloof zouden leven. Het ware geloof is niet zonder gevoel en niet zonder de liefde, maar na de overgangsfase van de onvervalste melk naar het gebruik van de vaste spijze komt het geloof meer op de eerste plaats te staan, want het geloof is door de liefde werkende en niet de liefde door het geloof! De liefde kan dwalen, het geloof niet. Ik zeg: het geloof niet, want dat de gelovigen kunnen dwalen, daar staat de Bijbel vol van. Gods kinderen worden schapen genoemd en schapen zijn dwalend van aard. De schapen Christi zijn zo menigmaal de weg kwijt en wat erger is: de Herder kwijt, en dan blaten ze maar wat in het rond, omdat zij onbedacht de Herder uit het oog verloren hebben. Een schaap van Christus kan wel van de Herder afdwalen, maar nooit op eigen kracht terugkeren. En als ze beginnen af te dwalen, krijgen ze weleens een waarschuwing, een vermaning, maar als ze dat in de wind slaan, dan gaat het van kwaad tot erger. Dan raken zij verstrikt in allerlei struikgewas van dwaling en uiteindelijk liggen ze als een verloren en dodelijk gewond schaap aan de rand van de hel, dikwijls ook nog met een hart zo hard als beton en kunnen dan niet meer blaten.
Ja, en als je dan geen leven aan je ziel hebt, en je voelt dat je krachten gaan wijken en bezwijken, dan blijft er van een bekeerd mens weinig meer over, geliefden. De inwendige bestrijding staat eigelijk nooit stil in het leven der genade en de verharding des harten ook niet. De verbreking des harten door de toepassing van het Evangelie is dan altijd ook zo'n onbegrijpelijk wonder en dat wonder wordt steeds groter hoe langer men op de smalle weg des levens wandelen mag. Maar op die smalle weg des levens kan men door allerlei oorzaak van de weg geraken en op betoverde grond komen. Daar moet je niet gering over denken, hoor, want eenmaal op betoverde grond aangeland, kom je daar zonder de interventie van Christus niet meer af. Dat ongeloof en die verharding des harten gaat altijd maar door en soms vrees ik er in om te komen. En dan al die leeuwen op de weg, waartoe ik zelf ook behoor, want ik ben vleselijk, verkocht onder de zonden (Rom. 7). Och, het is zo menigmaal: "Twist met mijn twisters Hemelheer, ga mijn bestrijders toch te keer, wil spies rondas en schild gebruiken. Om hun gevreesd geweld te fnuiken..."
Ik heb geen wapens in de strijd en zonder de opzoekende Herdersliefde van Christus kunnen we ons niet roeren noch bewegen, behalve in de zonden. Zonder de invloeden en drijvingen des Geestes ben ik aan mezelf en aan de duivel overgeleverd. Gods volk is weleens een speelbal van de duivel, hoewel ze aan Christus geklonken zitten door het touw des geloofs. Dat touw laat God weleens vieren, kijk maar in het leven van Job, en dan gaat die zwaar beproefde man zijn geboortedag vervloeken.
Hebt u uzelf zo weleens waargenomen, geliefden?
De zaken bespreken, ja, dat gaat nog wel, maar er buiten komen te staan met alles wat geweest is en dan een speelbal van de duivel te zijn. En dan die akelige verharding des harten, zodat je geen traan kunt uitpersen. En als je dan kijkt naar de poten van je stoel, dan vrees je dat die houten poten meer genade hebben dan dat er van binnen leeft.
Maar de liefde doet schreeuwen (soms zonder te schreeuwen) en dan ga je van kamer tot kamer, maar het is allemaal zo leeg en dood van binnen. Ja, want als Jezus uit mijn hart gaat verdwijnen, is dood en verderf het mijne. En als de discipelen in de paaszaal het zichtbare en het tastbare vreesden te verliezen -en ze voelden wel aan dat dat niet lang meer duren zou- toen werden zij ontroerd en verschrikt. Als het leven gaat wijken, moet ik bezwijken. Als ik omringd door tegenspoed, bezwijken moet, schenkt Gij mij 't leven.
Dat is altijd wel de weg, maar we zijn zo blind voor de werkelijkheid, geliefden. Het leven Christi openbaart zich altijd in de krachteloosheid en in de leegheid van ons bestaan, tenminste, als we de Heere toebehoren, want anders houden we onze eigen godsdienstige bewegingen voor het leven. Het ware leven der genade brengt na gezette hoogtijden altijd weer een eenzaamheid der ziel teweeg. En als je hier geen kennis aan hebt, mijne vrienden, dan geloof ik niet dat je genade hebt. Want God zet Zijn volk dikwijls apart en in de afzondering. Dan zit je met een huis vol mensen, en toch verkeer je in de eenzaamheid. Versta je dat?
Zoveel geestelijke genietingen ondervonden, maar als dan de wegen ophouden, dan heb ik geen weg meer, dan kom je in een geestelijke woestijn terecht, waar niemand lafenis kan krijgen. Er is een volk op aarde dat zichzelf niet helpen kan, zichzelf niet bewegen kan, zichzelf het leven aan de ziel niet geven kan. Gods keurlingen zijn menigmaal niet meer als van de duivel voortgesleepte zielen, die dikwijls vrezen genadeloos te zijn.
Heb je dat nooit? Heb je altijd dat blij vooruitzicht in het vizier, dat Gods VERZOENDE volk bij tijden en ogenblikken strelen en vertroosten mag? Ik heb bij tijden helemaal geen uitzicht (Job 23:8). Het is zo menigmaal de laatste dag bij Gods arme volk. Bij de discipelen was het de laatste dag in hun leven, want het Leven ging afscheid nemen, en dan houd je de dood over. Ja, Gods arme volk moet zo menigmaal doodbrakende over de wereld. Als het Beste boven is, dan heb je hier toch geen leven meer, mensen? Of dacht u dat Gods oude volk en knechten hier op aarde nog één minuutje leven konden? Die mensen zouden het graf en de dood verkiezen boven dit aardse leven. Het leven Gods is in onze dagen wel zo veracht, verdacht en gehaat en overspoeld door de duivelse refomedia en de gelijknamige godsdienst, dat Gods volk dikwijls geen plaats heeft in deze gewesten (Rom. 15:23). Ze zouden wel willen vluchten in de woestijn, om met God gemeenzaam te zijn. Beter in de woestijn met God, dan met een huis vol godsdienst zonder God. Beter als een arme Lazarus buiten de poort van de bezittende godsdienst in een huis van marmeren vloeren en gouden portalen, dan als een rijke jongeling in de genietingen der wereld vermaak hebben. Nou is Gods volk het enige bezittende volk op aarde, want zij is het eigendom van Christus en zijn erfgenamen Gods, maar juist dat volk moet dat bezit zo menigmaal missen in de inleving des harten. Je hoeft er werkelijk niet voor in het ziekenhuis te liggen om met Job op de ashoop van je bestaan te verkeren. En dan die stroom van overleggingen in je hart niet te kunnen beantwoorden en het beleid des Heeren geen plaats te kunnen geven. Ja, Gods volk ligt menigmaal op de zeef, want Gods volk is het meest blinde volk op aarde, het meest onkundige volk op aarde, het meest verlaten volk op aarde en het meest aangevallen volk op aarde. Maar dezulken krijgen gedurig hemels onderwijs en worden geoefend in de hemelse godgeleerdheid, want het is ook het enige godgeleerde volk op aarde. De dooie godsdienst leeft van oudvadercitaten en buiksprekerij en dat is een leven van beter naar best. Hoe meer letterkennis, hoe meer macht, maar Gods volk moet het vanwege haar zwakheid hebben van Christus' kracht en van hetgeen Hij tot de ziel spreekt, dus van de inspraak des Geestes en dat wordt ervaren in de diepte van de aanvechtingen, daar waar de mirten groeien. Dat volk leeft van versjes en tekstjes, JA, wacht even, niet van voorkomende versjes en tekstjes, welnee, mens. Gods volk steunt op het ja-woord van Christus, toegepast, bevestigd en verzegeld aan het hart. En daarom is het menigmaal zo'n treurend volk. Daarom is het dikwijls zo'n straatarm volk. En daarom is het zo'n vleselijk volk, verkocht onder de zonden.
Weet u waarom?
Gods volk heeft geen vlees, ze IS vlees en dat is een last, mensen, doorgaans niet te dragen. Paulus zegt niet dat hij een vleselijk deel heeft en een geestelijk deel, welnee, geliefden. Paulus zegt: "IK ben vleselijk." "En het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik."
Omdat de Wet geestelijk is, ben ik vleselijk, verkocht onder de zonden. Ik spreek tot degenen die de Wet verstaan, want als je de Wet niet verstaat in zijn geestelijke en verdoemende kracht, dan heb je nog goed de ruimte en dan kun je nogal vooruit boeren. Natuurlijk, de godsdienst heeft weleens consciëntieknepen en zelfs zware benauwdheden, maar die gaan weer over, laten niets na en werken niets uit. De godsdienst helpt zichzelf en leeft van een luchtje scheppen en een sigaartje opsteken, een glaasje fris en dan is alle leed weer geleden. Of de godsdienst denkt dat die benauwdheden het begin van het leven zijn en rekenen zich voorgoed bij Gods volk. Ja, dat is het drijfzand van de dode godsdienst en dat huis is zo klaar. Maar als je op de Rots gebouwd bent, dan ga je eerst de diepte in, de verlorenheid in, alvorens op de Rots gebouwd te worden. En eenmaal op die Rots gebouwd, komt Gods volk zo menigmaal niet meer dan een stinkend rokend vlaswiekje openbaar, waarin geen vuur meer te bespeuren valt. En die rokendevlaswiekboeken ruiken ook al naar verbrand kachelhout. Nou, dan zijn ze toch nog ergens goed voor. Je kunt er dan toch de kachel nog mee aansteken. Dan kunt u zich toch nog warmen bij dat dwaze geschrjf. Ja, ik kan op al dat geschrijf wel de dood schrijven, makkelijk zelfs, want de Wet is geestelijk en ik ben het niet. Dat God Zijn (pond) pand erdoor vermenigvuldigt, is altijd een onbegrijpelijk wonder, hoewel ik het niet uit de boeken heb, maar van Hem geleerd heb op grond van het Boek der boeken. Daar moet je wel doorgaans totaal vleselijk voor zijn, want anders versta je het absolute onderscheid niet tussen Wet en Evangelie. Daar moet je dus totaal vleselijk voor zijn, niet met de mond, maar in de inleving des harten. Dat volk heeft zichzelf geroken en zijn daarin gestikt.
Heb je nog nooit in het riool van je eigen beerput geroken, geliefden? Die oude mens stinkt verschrikkelijk naar een ontbindende lijkenlucht. De pestwalm van de oude Adam 1 is niet te harden. Als je daar nooit geen ondragelijke last van heeft, is dat een bewijs van je doodstaat. Gods volk moet dat adamslijk meedragen totdat zij de laatste adem uitblaast, om dan eeuwig in God te ademen.

En als de Heere Jezus Zijn discipelen voorbereidt op Zijn dood, dan worden de discipelen ontroerd, want als de levende Nardus hen zegt te verlaten, houd je een rokend vlaswiekje over. Dan blijft er een Wezenkerk achter die het in stoffelijke zaken dikwijls ook al niet zo breed heeft. Gods volk moet dikwijls van de lucht leven, want dan word je geoefend om God in ALLES te danken. "Dankt God in alles", is zo gauw en makkelijk gezegd, maar het moet maar eens beproefd worden zonder op enige verzekeringsbank te rekenen en te steunen! Gods volk heeft haar bank in den hemel. "Mijn is het goud en het zilver en het vee op duizend bergen", zegt de Heere uw Ontfermer. Dus als je een kind van God bent, heb je misschien niet zoveel geld in je portemonnee, maar dan ben je toch de rijkste man of vrouw ter wereld, want dan heb je je bank in den hemel. De Heere betaalt Zijn volk echter meestal met dubbeltjes uit, want anders zouden we het in één dag verkwanselen. Gods ware volk is niet zo nauwgezet, hoor. Ze willen het wel, o ja, heilig voor God leven is hun aller hartewens, maar in de praktijk wordt Gods kind zichzelf meer gewaar als een monster dan als een lieflijke hinde, waarvan Salomo zo heerlijk spreekt in het Hoge Lied. Maar zulke monsters zijn bij God uitverkoren en dierbaar. De Bruid van Christus is in zichzelf zo zwart als de tenten van Kedar en zo wordt zij zichzelf ook gewaar, doch ze is lieflijk in Zijn ogen. En zo spreekt de Heere Jezus Zijn zwarte Bruidskerk toe als zij zichzelf zo zwart als de nacht gewaar wordt. "Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u", Hoogl. 4:7.
Dat is toch niet klein te krijgen, geliefden? Als je jezelf na ontvangen genade zo pikzwart gewaar wordt als verbrand kachelhout, zodat er geen wit streepje meer aan en in je te ontdekken valt, dan zou je sterven van de liefde als je juist dan door Christus geheel schoon en zonder gebrek verklaard wordt. Als je gewaar wordt dat je nog geen goede gedachte van God kunt denken, en de Heere geeft er blijk van enkel goede gedachte over je te hebben, dan val je plat op de grond voor God van verwondering. Enkel vlees, enkel ongeloof, enkel liefdeloos en goddeloos. En als dan de Heere in die berenput van je bestaan gaat spreken, dat je geheel schoon bent, zonder enig gebrek, dan zou je hart eruit barsten van de liefde. En als je als dood voor Zijne voeten ligt, dan legt de opgestane Levensvorst de rechterhand op je, zeggende: "Vreest niet, Ik ben de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods."

Ken je het ook? Of spreek ik frans?
Nou, de discipelen kenden dat ook bij de aanvang, maar nu waren zij ontroerd, omdat hun Liefste hen ging verlaten. En omdat zij niet verder kijken konden dan de situatie zich voordeed, waren zij dodelijk ontroerd en bitterlijk bedroefd. En dan gaat die lieve Borg hun bedroefde harten vertroosten: "Uw hart worde niet ontroerd, gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij."
Ja, daar moet Gods volk het van hebben, namelijk dat zij gedurig in HEM geopenbaard worde. Gods volk gelooft wel in God, maar het geloof in Christus moet gedurig levendig gemaakt worden en in beoefening gebracht worden. Gods volk kan niet geloven als Christus ons niet DOET geloven en door Zijn Geest het leven aan de ziel schenkt bij vernieuwing. Maar met die dierbare troostwoorden blijven de discipelen bedroefd, want zij hebben maar één wens, namelijk dat Christus bij hen blijft. Zij kunnen alles missen, maar Christus niet. Dat is een waarachtig kenmerk van het ware leven. Je kunt Gods volk in een paleis van goud zetten, maar als ze voor de keuze geplaatst worden: of in de eenzaamheid met God te wandelen met de vervolgingen, of de rijkdom der wereld te genieten voor een tijd, dan verkiezen ze liever met Gods volk kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genietingen der zonde te hebben. En dat blijft niet bij de keuze, nee, dat is de praktijk. De praktijk der godzaligheid in Christus ligt veel nauwer dan een leven uit de Wet. Als je de Wet godsdienstig verstaat, heb je genoeg aan een wettisch leven, dit doen en dat nalaten. Daar heeft de godsdienst genoeg aan. Hier een traantje, daar een indrukje, en ze mogen eens aangenaam kerken. En daar leven ze van. Nou, dat leven is voor Gods volk de dood! Dat is bij Gods ware Sionieten de dood geworden. Dat volk moet het hebben van de toelachingen van dat lieve Wezen. Gods kinderen leven van de zoete influisteringen des Heiligen Geestes. "In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden", Joh. 14:2.
"O, Heere Jezus, gaat U heen om ons thuis te halen? O, we dachten dat het voor eeuwig met ons afgelopen zou zijn. Maar Heere, kunnen we dan niet direct met U mee, want dan zullen we nooit meer hoeven zondigen."
"Nee, geliefde discipelen, jullie moeten hier nog een poosje blijven en de raad van Mijn Vader uitdienen. Gij zult immers Mijn getuigen zijn "en Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn."
De Heere Jezus weet precies wat er in Zijn kinderen omgaat als Hij op punt staat hen te verlaten. Hij weet ook dat zij hevig ontroerd zijn en een wees inleven. En daarom spreekt Hij hen toe niet alleen als Middelaar van verdienste, maar ook als Middelaar van toepassing met de kracht en de vertroosting des Heiligen Geestes. "Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u."
Dus Gods ware volk is een Wezenkerk. Dat leer je niet in de kerk, maar buiten de legerplaats, om Zijn smaadheid te dragen. De godsdienst viert feest op bijbelkringen, mannenverenigingen en vrouwenverenigingen, maar Gods volk wordt buiten de legerplaats geleid om daar getuigen van Christus te zijn. In het godsdienstige Jeruzalem zullen zij het getuigenis van Jezus niet aannemen (Hand. 22:18), maar de eilanden zullen Hem verwachten (Jes. 60:9). Daar waar de wildste volkeren wonen, zal God bekering en geloof werken door de prediking van het Evangelie. En daartoe worden de discipelen bekwaam gemaakt. Niet door een dogmatische en letterknechtelijke studie, dat is doorgaans allemaal ballast, maar door hen het kindschap in te prenten en Zijn genade te verzegelen in hun harten.
Als God u roept tot de dienst, dan zal Hij u eerst verzegelen van het kindschap en in uw roeping, want anders houdt u het niet vol. Als God u roept Zijn banier op te heffen, dan zal Hij u eerst vastmaken en vastzetten in Zijn testament. "En ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, tot de voleinding der wereld", Matth. 28:20. Anders houdt u het nooit vol. Als Christus zegt ALLE dagen met Zijn discipelen te zijn, dan betekent dat dat er ALLES tegen opkomt. Familie, vrienden, kennissen, kerkmensen, Avondmaalgangers, Gods volk, Gods knechten en ook je eigen vlees. Daar komt wereld en duivel bij, dus je moet er maar op rekenen, dat als God u maar even laat gaan, dat u dan als een Jona zal bedanken voor de dienst van God en het eerste de beste schip zal nemen om de dienst van God te ontlopen. Het is wel een liefdedienst, maar daar moet je wel voor ingewonnen en overwonnen worden. Dan neemt Christus je apart, en zet je in een woeste plaats alleen. Om wat te doen? Om meer af te leren in het doen, en te wachten op het Heil des Heeren. Toen Paulus van God een roeping ontving om Zijn getuige te zijn onder de heidenen, ging hij niet te rade bij vlees en bloed, maar dan zondert hij zich af in de woestijn van Arabië, om nader van Christus onderwezen te worden. Paulus had zijn kennis niet uit de boeken, maar uit de Mond Gods geleerd. En al die wettische kennis die hij aan de voeten van Gamaliël ontvangen had, heeft hij voor de mollen en vledermuizen geworpen. "Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus", Gal. 1:12.
Je kunt alle oudvaders uit je hoofd kunnen ophoesten, maar als je het niet van God geleerd hebt aan de voeten van Christus, dan zit al die kennis een voet te hoog en is het niets dan ballast. Die dodemanshersenen (Huntington) moet je allemaal kwijt, want je hebt er TOTAAL niets aan. En als oudvaders middellijk mogen dienen tot de opwas en de kennis van Christus, dan is het God alleen Die de wasdom geeft.
Er zijn zeer veel predikanten die drs. of zelfs de doctorstitel voor hun naam hebben staan, en toch geen theoloog zijn. Ze ploegen met andermans kalf en dat geven zij door. Studie maken de theoloog niet. Verdrukking, geestelijke verlating, kruis, smaad, spot, laster, geheel vleselijk zijn, blind, nul, leeg, totaal van mensenhulp ontbloot, die maken de theoloog. Christus is de grote Afwezige op de huidige theologische scholen. En dat is duidelijk hoorbaar en tastbaar in de huidige prediking. Er rollen dozen fabrieksdominees van de lopende band met honderd megabite kennis aan dodemanshersenen, echter zonder wezenlijke theologische kennis. Theologie leer je niet op een theologische school. Ik ben er niet geheel op tegen, maar wel op de hedendaagse theologische scholen. Studenten worden volgepompd met puriteinisme en het piëtisme en dan zijn ze voorgoed bedorven! Als ik een theologische school zou moeten beginnen, dan zou ik de studenten ondervragen op bekering en roeping en hen niet laten afstuderen op oudvaders, maar op Gods Woord en met name op de Romeinenbrief en de Galatenbrief en hen als voorbereiding daarvan de oudtestamentische offerdienst laten doorspitten. Je komt er echt niet met de studie opzich. Een student zou bij de afronding van zijn studie bij mij een bijbels bevindelijk commentaar moeten kunnen schrijven op de sleutel der kennis: Galaten 2:19, en daaraan zelf zakelijke kennis moeten hebben. In het zakelijke werden alle discipelen geoefend, door ontlediging, ontgronding, ontbloting, namelijk in de geestelijkheid der Wet. Ken je de geestelijkheid van de Wet niet bij bevinding, dan versta je ook het Evangelie niet. Dan kun je een voordracht hebben die klinkt als een klok, maar holle vaten klinken het hardst en dan wordt het leven erin gemist. Preken is geen waarheid op waarheid stapelen, daar is geen kunst aan. Preken is doodsteken en levendmaken door de bediening des Heiligen Geestes. De geestelijkheid der Wet onderga je als je der Wet sterft en versta je pas NA ontvangen genade. Paulus spreekt alleen tot degenen die de Wet verstaan (Rom. 7), want dat zijn de leerlingen van Christus die de zin en mening des Geestes verstaan mogen door hemels onderwijs waarin zij dagelijks geoefend worden. En als je de liefde des Vaders, de gerechtigheid van Christus en de troostvolle gemeenschap des Heiligen Geestes wilt uitstallen voor verloren zondaren, zal je een geestelijke wees moeten inleven en aan de voeten van Christus gekluisterd moeten zijn, anders maak je geen theologen, maar letterknechten, die alles uit de boeken stelen. Mozes moest er veertig jaar voor in de woestijn verkeren om het volk uit Egypte, door de Rode Zee en de woestijn te kunnen leiden naar het beloofde land, naar de zin en mening des Heeren. Mozes had geen vader en geen moeder die hem met raad en daad konden bijstaan, nee, want zijn God onderrichtte hem. En zo gaat het bij al Gods ware kinderen en knechten. "Van God geleerd zijn", dat wil nogal wat zeggen. Dan moet er een geheel mens aan. Daar kun je nooit iets mee worden en daar kun je ook nooit mee werken, zoals de godsdienst dat verstaat. De tweede Trooster drijft je pen aan als een die vaardig schrijft. En God geeft Zijn volk een tong der geleerden. Niet op voorhand, maar als ze het nodig hebben en als God het goeddunkt. Dwaas in zichzelf, geen verstand van God en goddelijke zaken, want we zijn van gisteren en weten niet (Job 8:9). Het is echt zo verkeerd niet, hoor, om met al je bevinding en kennis overboord te gaan. Jona heeft pas theologie geleerd in de buik van de vis. In de diepte der zee is Jona zijn bekering verloren, zijn doctorstitel verloren, zijn aangenaamheid verloren, zijn (mis)gunning verloren, want daar mocht hij God zijn belofte betalen om het WOORD onder de heidenen te preken zoals God het hem geboden had. En dat heeft hij als een uitbraaksel der hel getrouwelijk mogen doen. Daar was Jona niet meer in, daar was God in, en heel de stad Nineve kwam tot bekering. Sommigen zeggen dat het alleen een uitwendige bekering was, maar daar geloof ik niets van, want God stuurt geen ware knecht over de bodem van de oceaan om een stad vol schijnbekeringen te kweken. De Ninevieten zullen immers opstaan in het oordeel om het ongelovig geslacht van toen en in onze dagen te veroordelen. "De mannen van Nineve, zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jonas is hier! Luk. 11:32.
Jona moest eerst een wees inleven, om te kunnen preken dat een wees bij God ontfermt zal wezen. Ja, dat lag verklaard in die veertig dagen. "Nog veertig dagen...", dat was één en al Evangelie voor de ter dood veroordeelde Ninevieten. En toen vielen zij met de strop van zelfveroordeling aan Gods kant, op genade of ongenade! En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hen te zullen doen, en Hij deed het niet...", Jona 3:10. Dat is bekering, rechtvaardigmaking en heiligmaking, namelijk in Christus. Jona had zijn theologie niet uit de boeken, maar op Jezus' school geleerd, in de diepte van zijn verlorenheid, van vader en moeder verlaten, van Gods volk verlaten, maar door God onderwezen en begenadigd.

"Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u."
Dus Christus leidt Zijn Kerk in het zakelijke van het richterlijke. Zo leert u de theologie. Dat leer je niet door flesvoeding, maar door honger en dood. Dat leer je niet door aangenaamheid, maar door kruis- en drukwegen. Dat leer je niet op de gezelschappen, maar in de eenzaamheid aan de voeten Christi. En soms krijg je er een broeder bij, zoals bij de Emmaüsgangers. Die mannen verstonden elkaar ook toen zij in de verlorenheid en de verlatenheid liepen. Christus zendt de Zijnen gewoonlijk twee aan twee. Soms ook alleen. Simson heeft heel zijn leven alleen gestreden en nooit een versterking van broeders gehad. Toen hij gestorven was, ja, toen stonden zijn broeders aan zijn graf te wenen. 't Was toch zo'n beste man, die zijn volk en broeders verlost heeft van de plaag der Filistijnen. Och, waren wij met hem gestorven. Ja, toen werden ze het gemis gewaar en hun zonden en schuld jegens hem gewaar. Maar toen was het te laat. Simson heeft de goede strijd gestreden, de loop ge-eindigd en het geloof behouden. En in zijn dood heeft hij meer vijanden van Christus gedood dan in zijn leven. Er wordt bijna nooit over Simson gepreekt. Weet u waarom? Omdat de drijvingen des Geestes waarmee die man gedreven werd, bevindelijk niet gekend wordt. Gods volk moet weleens dingen doen die de schijn tegen zich hebben. Simson ook, hij trouwde met dat Filistijnse meisje, tegen de geopenbaarde wil van God in. En van zijn ouders staat geschreven: "En zij wisten niet dat het van de Heere was." Moet je vandaag niet meer mee aankomen, want dan word je voor een antinomiaan gebrandmerkt. Men wil de Wet eren en Christus mag toekijken en voor vlijt en gedrag een cijfer uitdelen. Ja, dat is de religie van het regel-des-levens christendom. Dezulken maken van de Wet een deugd en van het Evangelie een plicht. Wie goed doet, goed ontmoet, zo heet het dan. Als de Wet je regel is, dan betekent Christus echter niets, want dan ben je uit op loon naar de werken. En let wel, al die moeite hoef je echt niet voor niets te doen, want de werken der Wet zullen met de eeuwige rampzaligheid beloond worden. Och of u heden bekende wat tot uw zaligheid dienen mocht. Gods ware volk dat aan de Wet gestorven is, leeft Gode door het geloof en Christus is hun Plicht, hun Geloof, hun Doen en hun Laten. Want -we herhalen maar weer- het goede te doen, dat vinden zij niet, ja, in Christus en in Hem ALLEEN. Zijn gedrag is de mijne in de toerekening. En zonder Hem ben ik dood en bloot en dan heeft de hel vrij spel en de Filistijnen de overhand. Maar nu heeft die meerdere Simson met Zijn wijduitgespreide armen aan het kruis de hel een noodlottige ruk gegeven, voor Filistijnse afgodendienaars gebeden, met de overtreders geleden, de zonden van Sion gedragen, doordragen en weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid. En Hij heeft voor de Zijnen -die van zichzelf enkel de dood kunnen braken- de dood gedood, de hel verbrand, het graf begraven, want zie Hij leeft en Hij heeft tot de Zijnen gezegd: "Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u." Met Zijn Geest is Christus met Zijn Kerk tot de voleinding der wereld. De Tweede Trooster leidt de Kerk door deze aardse woestijn naar het Vaderlijke weeshuis, naar het Jeruzalem dat boven is, welk is ons aller Moeder. En in de bruiloft des Lams zal de Wezenkerk eeuwig bij God ontfermd wezen. Daar zal geen nacht meer zijn. Daar zal geen verlating en eenzaamheid meer wezen. Daar zal het eeuwig dag zijn, daar zal alle leed geleden zijn, want daar zal het eeuwig vrede zijn. Daar zal God zijn Alles en in allen. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl