EEN KUS VAN JEZUS
EEN KUS VAN JEZUS' MOND (1)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Toen ds. Ledeboer eens verzocht werd zijn landerijen te bezien, kwam hij tot een ontroerend getuigenis dat met recht hét kenmerk van een waar christen genoemd mag worden, want nadat ds. Ledeboer een blik op zijn landerijen geworpen had, riep hij uit: "Eén kus van Jezus' mond is mij meer waard dan al die zwarte grond." Hoewel ds. Ledeboer een groot grondbezitter was, achtte hij al die aardse rijkdom schade en drek om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus (Filip. 3:8). Ten aanzien van de toepassing van het heil, is er één kenmerk van fundamenteel belang, namelijk of wij bevindelijke kennis hebben aan een kus van Jezus' mond en wat wij eronder verstaan.

In dit artikel gaat het niet over de orde des heils, maar over de toepassing van het heil, naar aanleiding van de gelijkenis van de verloren zoon, waarbij de tekstwoorden van Lukas 15:20 centraal staan, namelijk: "En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hem om zijn hals en kuste hem."

Voordat we met de hulp des Heeren met u over de gelijkenis van de verloren zoon wensen na te denken, willen we eerst een ogenblik stilstaan bij de heilstoepassing in bijbels licht en wanneer men van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze is afgeweken. De ontsporing omtrent de paulinische leer begon al bij de kerkvader, Augustinus.
Aurelius Augustinus heeft namelijk nooit de leer van rechtvaardiging van de goddeloze verdedigd als leerstuk waarmee de kerk staat of valt. Juist door het centraal stellen van dit leerstuk werd de Reformatie door Gods voorzienigheid een feit en werd ook de toepassing van het heil weer zuiver gepredikt. In de Nadere Reformatie is het weer verkeerd gegaan door de vermenging van de theologie met de filosofie. Zo'n vermenging gaat altijd ten koste van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. De gevolgen daarvan zijn nog tastbaar in onze dagen. Vooral Nederlandse oudvaders hebben bepaalde plichten en kenmerken zodanig geaccentueerd, zodat er van het wonder van zalig worden weinig meer overblijft. Zelfs Calvijn is niet vrij van ethische filosofie. Calvijn geloofde zelfs dat de wereldse filosoof, Plato, in de hemel is. Toch is Calvijn een bijbels theoloog van formaat en hij predikt de rechtvaardiging van de goddeloze bijna net zo radicaal als Luther. Maarten Luther moest van filosofie echter niets hebben, want redeneerkunst heeft met zalig worden niets te maken. Dat blijkt wel uit zijn vermaarde commentaar op de Galatenbrief.
Er zijn er velen die -als het gaat over wat nodig is om de enige troost in Christus te leren kennen- bij het geloof beginnen, om direct met de heiligmaking aan de slag te gaan en zich op de kerkvader Augustinus beroepen. Volgens de vermaarde Heidelbergse Catechismus zijn er echter niet twee, maar drie stukken nodig om welgetroost te leven en zalig te sterven, namelijk ellende, verlossing en dankbaarheid. Dat leert de Bijbel en dat is ook de leer van de Reformatie.
Hoewel de wedergeboorte begint met het geloof in Christus, beginnen de opstellers van de Heidelberger niet met het geloof, noch met de heiligmaking, maar met de Wet. Immers, door de Wet is de kennis der zonde. Aan het geloof in Christus gaat het geloof in de Wet vooraf om te weten hoe groot onze zonden en ellende zijn, alvorens ervan verlost te worden. De opstellers van de Heidelbergse Catechismus hebben wat dat betreft meer naar Luther en Calvijn geluisterd dan naar Augustinus. Je kunt proberen er een engel uit de hemel naast te zetten, maar vooral dr. Luther en dr. Kohlbrugge zijn wat dat betreft door niemand te evenaren als het gaat over de vertolking van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze en de plaatsbekleding van Christus. Luthers commentaar op de Galatenbrief en Kohlbrugge's "Twaalf Twaalftallen" zijn daarvan een sprekend bewijs. Dr. Kohlbrugge staat wat dat betreft heel dicht achter Luther. Augustinus is een opmerkelijk theoloog, maar als het gaat over de plaats van de Wet omtrent de toepassing van het heil, zijn dr. Luther en dr. Kohlbrugge duidelijk zijn meerderen. Wat betreft de plaats van de Wet in het stuk der heiligmaking zijn vooral ds. W. Huntington en ds. W. Gadsby ongeëvenaard in hun schriftuurlijke vertolking en ook zij overtreffen Augustinus op dit punt.
In de loop der tijden is het lutheranisme helaas ontspoord en ook het calvinisme heeft in de loop der eeuwen een roomse spoeling ondergaan, waardoor meer werkheiligheid in de hand gewerkt is dan men ooit zal aannemen en erkennen. Enerzijds door het schadelijk misbruik van de algemene overtuiging, waardoor de algemene overtuiging in het kader van de wedergeboorte geplaatst wordt, waarover ds. Th. van der Groe een waarschuwend boekje geschreven heeft. Anderzijds door het misverstaan van de plaatsbekleding van Christus, waardoor de heiligmaking losgemaakt is van de borggerechtigheid van Christus, terwijl de heiligmaking er juist in gelegen en begrepen is (1 Kor. 1:30).
Heiligmaking is men aan de werkzame mens toe gaan schrijven onder de vlag van genade. Tussen heiligmaking en ethiek staat bij velen een is-gelijk-teken. Die roomse ontwikkeling wordt meer en meer tastbaar in onze dagen. Ook waag ik het op te merken dat de vertolking van de paulinische leer ten tijde van de Reformatie nog maar in de kinderschoenen stond. De heilsleer is nog niet ten volle verheerlijkt. Wel ten volle in Christus, maar niet in haar vertolking en gezag. Dat zal pas geschieden als het volk der Joden tot bekering gebracht zal worden, want de zaligheid is nog steeds uit de Joden. God zal uit de Joden ongeëvenaarde herauten verwekken die door het gezag van Gods Geest kerk en wereld verstomd zullen doen staan. Het begin van de Reformatie is echter wel zuiver geweest.
Voor Luther en Kohlbrugge was dé ijkmeter voor het ware geloof hoé de Wet in je leven vervuld was en of je aan de Wet gestorven was. Voor Huntington en Gadsby was de ijkmeter voor de heiligmaking dat de Wet vervuld blééf en er voor de gelovigen niets meer te vervullen valt. Als we onder de regering van het Evangelie gebracht zijn heeft de Wet áls Wet voor het geloof afgedaan, want het geloof heeft geen Wet nodig omdat Christus haar Inhoud is. De Wet heeft niet afgedaan in haar hoofdsom, namelijk om God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf, want elk kind van God heeft hierin zijn hoogste lust en vermaak door de vernieuwde wedergeboren wil, maar van vervulling is alleen sprake door het geloof in Christus, waardoor ik ineens en voor altijd de Wet volkomen vervuld heb in alle werken die zij van mij afeist om zalig te worden.
Degenen die de Wet weer door een achterdeur naar binnenhalen door bepaalde plichten zoals 'gehoorzaamheid' en 'verantwoordelijkheid' als voorwaarden stellen voor het leven der heiligmaking of menen dergelijke dingen in praktijk te kunnen brengen, weten niet wat zij leren noch wat zij bevestigen. Wie heeft u betoverd?
Niet de Wet, maar de beloften van het Evangelie, door de Heilige Geest aan mijn hart toegepast, regelen het leven des geloofs. Wie dit tegenspreekt, weet nergens van. Weet u wat de regelen des geloofs zijn voor het volk uit Zefanja 3:12?
Ik zal u er een paar opnoemen:

* "Ik leef en gij zult leven."
* "Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven."
* "Ga heen in vrede, uw geloof heeft u behouden."
* "Bergen zullen wijken, heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer."
* "Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht."
* "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde."
* "Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude."
* "Ziet, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds voor Mij."
* "En ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, tot de voleinding der wereld. Amen!"

Dat zijn de kussen van Jezus' mond en die bepalen mijn staat en wandel! En zelfs als ik door ongeloof en zonden verstrikt ben, werpt Hij mij niet van Zijn schouders, maar blijf ik Zijn gevangene en leef en sterf ik op Zijn verantwoordelijkheid en niet door de mijne!
Christus heeft de Zijnen echter niet aan een ketting of aan de teugel, maar door de liefde hangen ze aan Zijn lippen, want genade is in Zijn lippen uitgestort. Hij kust de Zijnen geregeld in de vrijheid, als ze in banden en benauwdheid verkeren. Banden en gevangenissen zullen eens beslissen wie er kinderen zijn van God! Christus kust een hel -gewassen en gereinigd- de hemel in! O, mensen, het is toch zo'n dierbaar Evangelie!
De Wet is een regel voor degenen die in het vlees leven (1 Tim. 1:9). Voor het geloofsleven zijn er echter andere regels van kracht, namelijk de kussen Zijns monds, ofwel de beloften van het Evangelie in de toepassing! Als de Bruid in verlegenheid verkeert, roept ze uit: "Hij kusse mij met de kussen Zijns monds", Hoogl. 2:1. Ze was verlegen om de toepassing. Daar had ze al wel kennis aan, want na deze uitroep richt ze zich direct tot haar Liefste: "Want Uw uitnemende liefde is beter dan Wijn." Dat wist ze uit ervaring. Al krijg je een kus van Jezus' mond is dat dus één en al geloofservaring. Iemand die geen kus of een belofte ervaart, heeft een dood geloof. Ervaren is dus een vrucht en een waarachtig kenmerk van het ware geloof.
Vroeger zeiden de ouden: "Hoe ben je aan Christus gekomen?" Met andere woorden: "Hoe heb je dat ervaren?" Achter die vraag schuilde deze vraag: "Hoe is de Wet in je leven vervuld en hoe ben je eraan gestorven?" Dat zijn eerlijke vragen nietwaar? Is Christus ons van Isrels God gegeven of hebben wij Hem aangenomen zonder dat Hij Zichzelf ooit aan onze ziel openbaarde?" (Gal. 1:16). Is Chrístus onze Gerechtigheid, zowel ten aanzien van de rechtvaardigmaking als ten aanzien van de heiligmaking, of moet een mens zijn gewilligheid en goede werken er ook nog bijvoegen?
Dat zijn belangrijke vragen ten aanzien van de eenheid des geloofs. De eenheid des geloofs is nu eenmaal niet alleen gelegen in het opzeggen van een geloofsbelijdenis, hoe rechtzinnig die ook is. De ware eenheid des geloofs ligt in God, want God is Eén. De ware eenheid des geloofs wordt uit God geboren, in de gemeenschap van Zijn Zoon, Jezus Christus. Gods volk is tot die gemeenschap geroepen!
Sommigen menen dat de ware eenheid alleen ligt in het onderschrijven van een objectieve belijdenis, maar de gemeenschap der heiligen komt niet voort uit het met elkaar eens zijn over de objectieve waarheid van Gods Woord. De ware eenheid ligt alleen in Christus en als we belijden te geloven in de gemeenschap der heiligen, zullen we levende lidmaten van Christus moeten zijn. Dan gaan we belijden omdát we geloven.
"Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook", 2 Kor. 4:13.
In de loop der jaren ben ik er echter achtergekomen dat vele belijders wel zeggen gemeenschap der heiligen te praktiseren(!) en wat ze daaronder verstaan, maar dat hun opvatting daarover met de gemeenschap der heiligen weinig te maken heeft. Een serieus praatje over de Bijbel onder gelijkgezinden noemt men al gemeenschap der heiligen, maar als het eropaan komt, kunnen ze elkaar missen als kiespijn.
Anderen denken dat gemeenschap der heiligen vanzelfsprekend is door aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. Ze gaan ervan uit dat ze allemaal kinderen van één Vader zijn, maar of Christus in het midden is door Zijn Geest, daar mag niet aan getwijfeld worden. Zij zijn er en dan is Christus er ook, zo redeneert men. Gaat meneer Gerrit aan, dan staat Jan -die nergens van weet- ook op en gaat ook aan. Ze kijken naar elkaar, wachten op elkaar en doen elkaar na, maar dat is er juist een bewijs van dat Christus de grote Afwezige is. Als dat de situatie is -en ik weet dat die situatie op vele plaatsen heerst- is er van gemeenschap der heiligen vanzelf geen sprake. Men kan de liefde hoog in het vaandel voeren, de Wet als leefregel onderstrepen, met de vruchten des geloofs schermen, de menselijke verantwoording promoten, maar als men niet gestorven is aan de Wet, is men een vijand van vrije genade. Dat zijn mensen met de Wet in hun mond, maar dezulken houden er altijd een dubbele moraal op na. Ze roemen in de Wet maar hun gedrag is werelds vroom of vroom werelds. Weet je waar dezulken van houden? Van zware preken en een licht leven. Dat laatste wordt dan zo veel mogelijk collectief bedreven, dan schijnt het kwaad zo erg niet te zijn. Maar of je nu rechts of links van de brede weg loopt, vroom of goddeloos, het gaat in beide gevallen op de hel aan.

Dát we Christus moeten kennen om welgetroost te leven en zalig te sterven, wordt generaal gesproken nog wel onderstreept. De Belijdenisgeschriften zijn immers massaal ondertekend, maar hoé we aan Christus komen, daarover bestaan zoveel uiteenlopende opvattingen als er dominees en kerken zijn, zodat de verwarring omtrent de toepassing van het heil op het kerkelijk erf alleen maar groter wordt, behalve dan in de harten van degenen die Hem in der waarheid vrezen en door Hem gekend zijn.
Ik wil u direct uit de brand helpen, door te zeggen, dat ik de verwarring niet kan wegnemen. Ik wil het niet eens. Gód schept orde in de verwarring, want bekeren is geen mensenwerk, dat is Gods werk. Persoonlijk geloof ik dat de kerkelijke verwarring nog groter moet worden. Het kerkelijke schip moét breken, want God gedenkt alleen aan Zijn verbond op de puinhoop van onze kerkelijke democratie. Als God aan Zijn verbond gaat gedenken, zitten de bondelingen op de ashoop van hun bestaan en dan zal niemand meer zeggen: "Ik heb er op gerekend dat Hij komen zou."
Eén en ander wil niet zeggen dat de heilstoepassing op losse schroeven staat, zodat iedereen het zelf maar moet uitzoeken. Gods Woord is nooit voor tweeërlei uitleg vatbaar. Gods Woord is klaar en duidelijk en als de Heilige Geest onze Uitlegger is, zullen we -naar de mate dat we licht ontvangen- klare wijn schenken, ook ten aanzien van de toepassing van het heil en de wijze waarop dit geschiedt. De preektendens om mensen iets in de handen te stoppen wat de eeuwigheid niet verduren kan, wordt helaas groter. Ik kan begrijpen dat bij zulk soort dominees de kerken overlopen, want zalig worden zonder ooit verloren te zijn geweest, gaat er als koek in. Weet u wat veel betreffende kerkgangers op zo'n prediking zeggen? "We horen nu dat we het al veel eerder hadden. Wat heb ik toch altijd lopen tobben? We horen nu dat zalig worden gewoon een kwestie is van een keuze maken en het aannemen!" Ja, zo worden er wat bedrogen voor de eeuwigheid. Een rationalistische geloofsbeschouwing is een van de gevaarlijkste wapens in handen van de duivel om zielen naar het verderf te voeren. We hebben dringend behoefte aan een geestelijke opleving en laten we daarom werken zolang het dag is, om zo ongekunseld als mogelijk is het aloude Evangelie van het Kruis te verkondigen aan alle creaturen.

Er wordt weleens gezegd dat Gods kinderen allemaal op een verschillende manier tot bekering komen. Dat zou kunnen, maar als daarmee bedoeld wordt dat de meesten zonder, sommigen voor en enige zeldzame enkelingen dóór recht verlost worden, is dat een heidense opvatting. Al Gods kinderen worden door recht verlost, niet één uitgezonderd. "Sion zal door recht verlost worden en haar wederkerenden door gerechtigheid", Jes. 1:27. Dat wil zeggen dat we als ter dood veroordeelden zalig gesproken worden in het gericht Gods op grond van de verdiensten van Christus. Christus is daarbij geen lijdelijke Partij waar de zondaar naartoe moet vluchten, nee, op de dag van het huwelijk haast Christus Zich om Zijn Bruid te kussen, nadat Hij Zijn doorboorde handpalmen aan de Vader getoond heeft, waarop de zondaar gewassen wordt in het bloed van Christus en vrijgesproken wordt van schuld en straf.
Ik geef graag toe dat ten aanzien van de toepassing van het heil de omstandigheden kunnen verschillen en de mate van het geloof kan verschillen, maar al Gods kinderen worden als een goddeloze met God verzoend door de dood Zijns Zoons en dat geschiedt niet in een hoek. Het gaat hier dus over de waarheid van de heilstoepassing en niet over de diepte waarmee dit alles geschiedt en ook niet over de mate van het geloof, want die kunnen verschillen.

Ik sta er versteld van hoevelen het geloof in Christus als noodzakelijk onderstrepen en bijna niets anders doen dan het aanbod van genade preken, massa's over het paard tillen met 'je moet geloven', maar als het op de zielsbevindelijke toepassing van het heil aankomt, moet de overgrote meerderheid daarvan niet veel hebben. "Dat is allemaal gevoel", zegt men dan. Weet u waarom men dit zegt? Omdat men dikwijls zelf niets te vertellen heeft, als het over Psalm 66:8 gaat. "Komt luistert toe..." Dan staan dezulken óf met een mond vol tanden óf ze sissen je toe dat het allemaal mensverheerlijking is.
De bezetene van Gadara kreeg evenwel uit de Mond der Waarheid te horen dat hij zijn landgenoten moest vertellen wat grote dingen God aan hem gedaan had. Dies vertelt men in ons land, al de wond'ren Uwer hand. Dat is bepaald geen mensverheerlijking, maar roemen in God. "Ik roem in Gód, ik prijs 't onfeilbaar Woord. Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord.."
Ik zal u zeggen dat geloof zonder ervaring niets te maken heeft met het ware geloof, hoewel ik niet door mijn ervaring gerechtvaardigd word, maar alleen door het geloof. Geloofservaring kan echter nooit gelijkgesteld worden met het gevoel. Het gevoel komt erbij, is er een gevolg van, maar het gevoel is nog wat anders dan de geloofsbevinding zelf. Louter gevoel zegt niets, leert niets en laat niets na. Anderzijds heb ik nog nooit ondervonden en ik heb het ook nooit van andere kinderen Gods gehoord -ook kan ik het in de Bijbel niet vinden- dat een kus van Jezus' mond zonder gevoel gepaard gaat. In de natuur kan het al niet zonder gevoel, laat staan in het geestelijke.

Ik wil niet theologisch interessant doen, want daar heb ik een afkeer van. Geleerdheid maakt opgeblazen als men om een of ander onzuiver oogmerk geleerd wil doen. Dogmatiek is nodig om te weten hoé God werkt, maar óm te geloven heb je aan dogmatiek absoluut niets. Dogmatisch gezien kunnen we de habitus wel van de actus des geloofs onderscheiden, maar de habitus kan nooit bestaan zonder de actus van het geloof, wil er van waar geloof sprake zijn. De Heere Jezus zegt Zelf dat het geloof bij Zijn kinderen -op grond van Zijn voorbidding- nooit zal ophouden. Het geloof en het geloven zijn dus nooit te scheiden. Geloven daarentegen is geen werk. "Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid", Rom. 4:5.
Uit bovenstaande tekst blijkt duidelijk dat niet mijn geloof mij rechtvaardigt, maar dat ik door Gód gerechtvaardigd wordt dóór het geloof. Dit zo te zeggen is heel belangrijk, want in alle heilsfeiten staat niet mijn geloof, maar God in Christus centraal.
Door één kus van Jezus' mond ben ik rechtvaardig voor God en de zondaar die gekust wordt, krijgt tegelijkertijd het geloof als een gave Gods. Op deze geloofsbevinding komt het aan, wil het wel zijn voor tijd en eeuwigheid. Dat is dus geen gevoelskwestie, maar een geloofskwestie, hoewel het zonder gevoel niet geschiedt. Ik zeg het nog een keer dat geloven niet hetzelfde is als voelen. Het gevoel is niet hetzelfde als de geloofsbevinding van een kus van Jezus' mond. Of is men van mening dat hetgeen Paulus zegt in Galaten 1:15-16, namelijk, toen God Zijn Zoon in hem openbaarde, louter en alleen een gevoelsmatige kwestie was? Dat was geloofsbevinding en zonder die geloofsbevinding is zalig worden onmogelijk! Zonder een kus van Jezus' mond is er geen zaligheid mogelijk! Christus kust Zijn Kerk zalig en als Hij blijft doorkussen is dat de snelste weg naar de hemel. Wat valt er eigenlijk te geloven als we vreemdeling zijn aan een kus van Jezus' mond?
Velen hameren op het geloof, maar als Christus daarbij voorgesteld wordt als een lijdelijke Partij, is dat geloof van net zoveel waarde als het geloof van de duivel. De duivel gelooft ook dat God God is, en dat Christus de Zaligmaker der wereld is, maar hij siddert. Sommigen kunnen het geloof bijzonder ophemelen, maar Gods kinderen hebben meestentijds een klein geloof, echter wel een grote God. Dan mag het geloof nog zo klein zijn, maar zo is het met God niet gesteld, want Hij is en blijft de Almachtige en is in Christus gisteren en heden Dezelfde. Met een klein geloof -zo klein als een mosterdzaadje- en een grote God ben ik tot alle onmogelijkheden in staat, want er zijn geen grenzen aan Jezus' macht. Amen.
Als we tot het geloof in Christus komen, is de openbaring van Christus aan ons hart de oorzaak van ons geloof. Eigenlijk is de uitverkiezing de oorzaak, maar dat gaat me nu even te ver in deze context. Het geloof opzich redt mij niet van de dood en daarom geloof ik niet in mijn geloof. Het geloof is niet mijn Zaligmaker, dat is Christus alleen en als Hij overkomt, brengt Hij alles mee, ook het geloof.
Ja, stil maar! U wilt zeggen dat het ongeloof de grootste zonde is. Dat is ook zo. Dat feit kun je echter duizend keer herhalen, maar daarmee verandert er niets. Stel Christus in het midden van mijn ongeloof en ik ben zalig, ondanks mijn ongeloof! Amen.
Om al die geloofsdrijvers de mond te snoeren, zal ik het eens heel uit zijn verband gerukt zeggen: Als je een kus van Jezus' mond krijgt, kun je de zaligheid niet meer ontlopen, al zou je het nooit geloven.
Val me nu niet aan dat het zonder geloof niet gaat, want dat hoef je mij echt niet te vertellen. Ik bedoel alleen te zeggen dat alleen God in Christus door de Heilige Geest mij zalig kan spreken en niet mijn geloof, net zomin de kenmerken van de wedergeboorte dat kunnen.
Een kus van Jezus' mond is dus hetzelfde als een kus van het recht, waarvan de Psalmdichter zingt: "Dan wordt gena van waarheid blij ontmoet. De vrede met een kus van 't recht gegroet..." Een kus van het recht is een kus van Christus. Christus is de Mond des Vaders en als Hij kust, kust Hij met Christus.
Eenmaal gekust, roept de Bruid uit: "Hij kusse mij met de kussen Zijns monds", Hoogl. 1:2. Aan één kus heeft de Bruid blijkbaar niet genoeg, hoewel één kus van Jezus' mond genoeg is om zalig te worden. Welk levend lidmaat van Christus zal het echter zonder Zijn gemeenschap en toelachingen kunnen stellen? Die dat wel kunnen zijn stomme zoutpilaren, die wel vroom kunnen praten, maar nooit in de diepte verkeren en verkeerd hebben, namelijk daar waar de mirten groeien. Christus kust Zijn Kerk in de diepte van haar val. Christus kust Zijn Kerk in het oordeel, op Golgotha in de toepassing. Christus hing namelijk aan mijn kruis en ik hang aan Zijn kruis en het is toch hetzelfde kruis. Ik ben met Christus gekruist. Alvorens dat waar werd bij de moordenaar aan het kruis, ontving hij een kus van Jezus' mond en kreeg hij het geloof en de hemel erbij. De hemel is echter geen eindstation, want als je een kus van Jezus krijgt, is je wandel in de hemel door het geloof. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.

Onlangs las ik een preek van een dominee -ik geloof dat hij een doctor in de theologie is- waarin hij schreef: "Geloven is je aan Christus vastklemmen." Dat is waar, maar de grond der zaligheid is daarin niet gelegen, want die komt van een Andere kant. In onze dagen wordt er veel te veel gesproken vanuit de gelovige mens, maar er wordt veel te weinig gesproken vanuit Gods welbehagen. Genoemde doctor houdt er ook een veel gebruikte slogan op na: "Moede kom ik arm en naakt, tot de God Die zalig maakt." Remonstrantser kan het eigenlijk niet. Ze komen, nog welliefst arm en naakt, maar ze weten al dat God zalig maakt nog voordat ze het zijn. Het jagen van Paulus houdt toch wel iets anders in. Hij jaagde ernaar, omdat hij gegrepen was. "Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods", Rom. 9:16.
Paulus jaagde wel naar de prijs der roeping Gods, of hij het grijpen mocht, maar zijn fundament lag ergens anders, namelijk dat hij van Christus Jezus gegrepen wás. Ik grijp dagelijks mis. Mijn zaligheid ligt daarom niet in mijn grijpen, maar dat ik door Christus gegrepen ben. De toepassing ligt niet in mijn komen, maar in Zijn komst, want Zijn komst is het die mijn heil volmaakt.
Weet u wat het wonder van zalig worden is? Dat God Zich aan de zondaar vastklemt, zoals we ook kunnen lezen in de gelijkenis van de verloren zoon, namelijk als de vader zijn zoon omhelst en kust. De grond der zaligheid is niet gelegen in het feit dat ik mij aan Jezus vastklem, maar dat Hij Zich aan mij ketent met Zijn eeuwige liefde en mij met onuitwisbare bloedgraveerselen in Zijn beide handpalmen heeft gegraveerd. Als het laatste geloofservaring is, kan het getuigenis niet uitblijven.

Komt luistert toe, gij Godgezinden,
Gij, die de Heer' van harte vreest,
Hoort, wat mij God deed ondervinden;
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest...

Zou het kunnen lijden dat we elkaar eens vertellen omtrent een kus van Jezus' mond? Of zouden dan vele monden op slot gaan en verstommen? De kussen van Jezus' mond maken mijn theologie en veel meer weet ik eigenlijk niet. Ik zal u eerlijk vertellen dat ik feitelijk heel geen dogmatisch standpunt heb, want als Christus je Alles is, is de rest schade en drek. Standpunten hebben is iets waarmee de dode godgeleerdheid zich druk maakt, maar wat ik weet heb ik van de Heere geleerd en dan nog moet ik het steeds weer hebben van indachtmakende genade.
'k Heb er geen geheugen voor om bijvoorbeeld de dogmatiek van de geleerde Herman Bavinck in mijn hoofd op te slaan. Daar is mijn 'harde schijf' ontoereikend voor. Bij het lezen van de meeste dogmatische boeken, beginnen de letters al gauw voor mijn ogen te dansen en is voor mij de stof uiteindelijk niet meer dan een bak met schillen. Ik kan er in ieder geval niets mee, hoewel ik niet wil zeggen dat er geen goede theologische boeken zijn. Leest u de werken van de paulinische theologen maar die ik in het begin van dit boekje genoemd heb, dan hebt u voorlopig genoeg.
Het is en blijft voor mij altijd een onbegrijpelijk wonder als ik op de meest kritieke momenten een kus van Jezus' mond krijg. Dan kun je eigenlijk op deze wereld niet meer wezen om overal nog een slaatje uit te slaan. Aardse genegenheden sterven dan als sneeuw voor de zon. Als de Zonne der Gerechtigheid je gaat beschijnen, verdort alles wat vlees en wereld is. Als Christus gaat blinken dan mag ik verzinken. Als Christus in mijn hart gaat schijnen beweegt ook mijn pen zich als vanzelf. Dan zingt het weleens van binnen: "Naar 's Heeren spreuk en zal u op de snaren, der blijde harp geheimen openbaren." Ja, dan geeft de Heere de toon aan en ik hoef het alleen maar op te schrijven. Meestal duurt dat maar een tijdje, want de Bijbel is meestentijds voor mij een gesloten Boek en met de letter kan ik niets. Als de Geest mij niet drijft, ben ik net zo geschikt om te schrijven dan een kip geschikt is om spruiten te plukken en op hetgéén ik geschreven heb, moet ik geregeld de dood schrijven, want het meeste is maar stukwerk.
Velen hebben echter niet meer dan een blauwdruk-theologie. Ze breien allerlei oudvader-citaten aan elkaar om daarmee boeken te vullen en preken te produceren. Ik begrijp echter niet waar ze de 'moed' vandaan halen. Simson zou zeggen: "Jullie hebben met mijn kalf geploegd."
Nog een ding: sommigen laten de oudvaders buikspreken en maken daarmee hun geijkte karikaturen, om een kus van het recht als 'hypercalvinisme' te bestempelen. Dat doen ze natuurlijk niet gratis, want God laat Zich niet bespotten! Weet u trouwens wat hypercalvinisme is? Hypercalvinisten menen dat het Evangelie alleen aan ontdekte zondaren gepredikt mag worden. Daar geloof ik niets van. Het Evangelie wordt wel alleen en uitsluitend aan verloren zondaren toegepast, maar het zendingsbevel van Christus is er niet onduidelijk over dat het Evangelie aan álle creaturen gepredikt moet worden. Aan rijk en arm, aan geleerd en ongeletterd, aan meelopers en bijlopers, aan kerk en wereld, aan vijanden en gelijkgezinden, aan goddelozen en rijke jongelingen, aan bekeerd en onbekeerd, aan Hervormd en Oud Gereformeerd. Waarom aan alle creaturen? Omdat dan niemand vrijuit gaat en in de tweede plaats omdat wij niet weten wie er uitverkoren of verloren zijn. Genoeg hierover, we gaan verder.
Een kus van Jezus mond.
Ik wil direct maar zeggen dat een kus van Jezus' mond niet gelegen is in een of andere voorkomende waarheid, al is die waarheid nog zo lieflijk. Ook is een kus van Jezus' mond niet gelegen in de begeerte naar het heil. Ik heb het al meer gezegd, maar tegenwoordig zijn er velen die elkaar met de begeerte zalig spreken, omdat sommige oudvaders de begeerte naar het heil al 'wedergeboorte' noemen. Volgens zeggen schijnt ook Perkins dat geleerd te hebben. Zelf weet ik niet of Perkins dat geleerd heeft, maar Perkins of geen Perkins het is niet bijbels. De begeerte naar de zaligheid is de zaligheid zelf niet. De begeerte naar Christus is Christus Zelf niet. De begeerte naar de hemel is de hemel zelf niet. Heel veel mensen begeren om in de hemel te komen, maar zullen er nooit komen, omdat zij zoeken in te gaan zonder een kus van het recht.

(wordt vervolgd op volgende blok)

EEN KUS VAN JEZUS' MOND (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Zaligmákende begeerten worden altijd geboren vanuit het bezit, vanuit de kennis van Christus. Als Paulus zegt: "Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding", Filip. 3:10, zegt hij dat, omdat Hij Christus en de kracht van Zijn opstanding reeds kende en daarom verlangt hij ernaar om Hem bij vernieuwing te kennen. Er is dus een kennen en een vervolgen te kennen. De ware begeerte wordt geboren uit de geloofskennis van Christus.
Ik heb al gezegd dat een kus van het recht hetzelfde is als een kus van Jezus' mond. Een kus van Jezus' mond krijg je in het rechthuis van Pilatus. Daar stond Christus onschuldig, maar ik schuldig. Daar is Hij in mijn plaats gaan staan. En als de moordenaar aan het kruis op de rand van de hel wankelt, kust Jezus hem het paradijs binnen.
Geliefde lezer, hebt u weleens een kus van Jezus' mond gehad? Als dat gebeurd is, ga je geknakt door het leven, want als je Liefste boven is, is het Beste boven en dan is het hier beneden een tranendal en een woestijn. De psalmist van de 138e psalm kende er wat van:

Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven;
Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De HEER' is zo getrouw als sterk;
Hij zal Zijn werk
Voor mij vol-en-den;
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.


De weg naar de hemel gaat wel door de valleien en diepe dalen, ja, door het water en door het vuur, maar toch is dat een weg waarop de dwaas niet zal dwalen en waarop hij zijn voet aan geen steen stoot. Hoe komt dat? De Heere Jezus is de Zijnen voorgegaan en daarom trekt de hemel. "En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken", Joh. 12:32. Op de aarde gebeurt er ook wat want de wereld spuwt degenen die van Christus zijn vanzelf uit.

Een kus van Jezus' mond is in de eerste plaats gelegen in de toepassing van Zijn eeuwige liefde tot verloren zielen, in Zijn sterven voor de goddelozen en in het verwerven van de zaligheid voor vijanden (Rom. 5:6). Een kus van Jezus' mond is dus gelegen in hetgeen Christus voor mij heeft beleefd en in mijn plaats heeft ondergaan en als Middelaar van toepassing dat ook in mijn hart legt. De ware bevinding is de bevinding van Christus voor mij, en daarom leef ik uit het geloof des Zoons van God. Een kus van Jezus' mond, is, dat Hij Zijn leven gesteld heeft voor vijanden -zoals ik er één van ben- en dat Hij dat heilsfeit toepast in de hel van mijn bestaan.
Als we er kennis aan hebben voor eeuwig verloren te zijn, door het geloof in de Wet, wordt het een eeuwig wonder voor de ziel dat Christus tussenbeide is getreden en in onze plaats is gaan staan. "Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven."
Sommige mensen denken dat een kus van Jezus' mond gelijk staat met 'het krijgen van een tekst'. God deelt echter geen teksten uit, Gods kinderen ontvangen de zaligheid op het spreken van de Borg. Ik zeg niet dat een kus van Jezus' mond niet gepaard gaat met het geloof in de belofte, zéker, maar een kus van Jezus' mond geschiedt niet vanwege mijn geloof, noch vanwege de belofte, maar vanwege de Belover Zélf. Een belofte in de toepassing is een kus van Jezus' mond. Het geloof maakt de beloften niet, maar de beloften maken het geloof. God heeft gezworen dat Hij nooit meer op Zijn volk schelden zal. Het geloof vertrouwt op de belofte en verlaat zich op het jawoord van Christus, maar leunt niet op iets, maar op Zijn Persoon. Christus en de beloften Zijn daarom nooit van elkaar te scheiden. Als Christus zaligmakend tot je ziel spreekt, krijg je geen tekst, maar de zaligheid!
Over de beloften van het Evangelie bestaat echter enorme verwarring. Sommigen zeggen een belofte te hebben gekregen, maar ze kennen Christus nog niet. Dat is onzin! De beloften van het Evangelie zeggen niet wat God gáát doen, maar wat Hij reeds in Christus gedaan hééft! Dat is zaligheid! Vanwege een onzuivere prediking wachten er velen op hetgeen reeds geschiedt en volbracht is. Het ongeloof zit er 'slechts' tussen. De beloften Gods zijn dus niet 'vandaag wel en morgen niet', maar in Christus ja en amen. Er zijn wel beloften die nog om vervulling vragen, maar die hebben slechts betrekking op de tijd.
Als er sprake is van toepassing, verbinden de beloften -die in Christus ja en amen zijn- de zondaar direct zaligmakend aan Christus door het geloof. Echter, niet die of die belofte, maar die Gód is onze Zaligheid, wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen? Als God onze Zaligheid is, spreekt Hij evenwel gewis tot elk die voor Hem leeft. God spreekt Zijn volk zalig, vandaar dat we ook lezen over de zaligsprekingen.
God kan echter ook (boekdelen) spreken in Zijn zwijgen. Wat heeft Christus tot Petrus gesproken toen hij Hem verloochende? Niets! Hij keek hem alleen maar aan. Christus zweeg in Zijn liefde en dat was een kus van Zijn mond. Als Christus Zichzelf aan de ziel openbaart kan dat gepaard gaan met Zijn spreken, maar het kan ook gepaard gaan met Zijn zwijgen (Zef. 3:17c). Een kus van Jezus' mond is niet een tekst krijgen, maar door Jezus omhelsd en gemijnd worden.
In mijn vorige boek 'MIJN GENADE IS U GENOEG!' heb ik geschreven dat het berouw de kracht is van de heiligmaking. Ik zou er echter bij willen schrijven dat evangelisch berouw altijd gepaard gaat met een kus van Jezus' mond. Niet het berouw in de eerste plaats, maar een kus van Jezus' mond is de feitelijke kracht van de heiligmaking in het leven der genade. Het berouw is een vrucht van het geloof in de kracht van Christus' opstanding.
Het gaat in deze voorafspraak evenwel hoofdzakelijk over de eerste kus van Jezus' mond en dat betekent de redding voor een ziel. Tegenwoordig wordt er veel geleerd dat het beginpunt van het leven in Christus dikwijls onbekend is voor de ziel in kwestie. Ik vind dat gevaarlijke praat. Zou je je trouwdag niet meer herinneren? Is het gewoon als een vrouw tot haar man zegt: "Zijn we nu getrouwd of niet?" Zou de Bruid van Christus haar trouwdag niet weten? Zou je de eerste omhelzing met je Liefste niet herinneren? Zou de verloren zoon de omhelzing van zijn vader vergeten, of zou enig leed die dag uit zijn geheugen kunnen wissen? Dat gelooft toch niemand zeker?
Ik wil de kleinmoedigen in Christus echter niet ontmoedigen, omdat ik uit mijn eigen leven weet hoe hels de duivel zijn aanvallen kan richten tot de pas wedergeborenen om hen van Christus af te trekken. Als er zielen zijn die over de eerste kus van Jezus' mond bestreden worden en daarover in grote twijfel verkeren, zou ik hen willen wijzen op de gelijkenis van het verloren schaap en hen willen vragen: Was het niet de Goede Herder die u vond en op Zijn schouders nam toen u uzelf geheel verloren schatte? Is Hij u niet verschenen van verre tijden en plaatsen, toen u dacht dat het eeuwig met u afgelopen was en dat rechtvaardig? Heeft Hij niet in uw ziel gefluisterd van vrede door Zijn bloed in de vuilheid en helwaardigheid van uw bestaan? Heeft u nooit Zijn liefdesuitlatingen ervaren in uw liefdeloze hart? Bent u nog nooit van verlangen bijna bezweken, toen Hij in gunst op u neerzag? Nee, u durft dat allemaal niet met opgeheven hand te ontkennen, hoezeer dat op dit moment, of zelfs lange tijd, door ongeloof in twijfel getrokken wordt. Op de bodem van uw hart ligt evenwel Zijn liefde tot u en die liefde zal nooit meer van u worden weggenomen, ook al durft u het op dit moment niet te geloven. U durft evenwel niet te ontkennen dat Hij u dierbaar is en dat u alles zou willen prijsgeven om Zijnentwil. Maar dat is niet uw zalige grond. Christus is uw Fundament! Hij heeft Zichzelf in uw plaats prijsgegeven aan de wraakoefenende gerechtigheid Gods. Ik weet, het is bijna te groot óm het te geloven, maar het geloof hoeft niet groot te zijn om het te geloven. Christus heeft immers gebeden dat uw geloof niet zal ophouden. Dus weent niet, want de Leeuw uit Juda's stam is uw Pleitbezorger bij de Vader en de Vader Zelf heeft u lief. Zijn raad zal bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen. Scheppen is Gods werk, herscheppen is Gods werk en ook de onderhouding van die beiden is Zijn werk, zodat u niet hoeft te wanhopen door te denken dat u het allemaal zelf in orde moet brengen. Zit stil en verwacht het heil des Heeren. Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. Hij komt echter door de vlakke velden. De velden van schuld en ongeloof hoeft u echter niet vlak te maken. Dat moet u aan Hem overlaten, want Zijn Naam is HEERE der heren.
Christus is altijd de Eerste in de liefde en is ook de Eerste in de gemeenschap. Hij geeft dus de eerste kus, nog voordat Zijn Bruid Hem kussen kan. Zijn liefde, is die niet een banier over u, gij kleingelovige? Ook al bent u voor uw waarneming de Herder kwijt, Hij is u nooit één seconde kwijt, want u reist op Zijn schouders en op Zijn kosten en Hij laat u nooit meer gaan, want als u een schaap van Christus bent, kan niets en niemand u uit Zijn hand rukken. U bent gezegend met een eeuwige Zegen die van boven is. Hij draagt de Zijnen naar huis, want Hij laat nooit varen het werk Zijner handen. Christus kent degenen die de Zijnen zijn, maar Hij wordt ook door de Zijnen gekend (Joh. 10:14). "Mijn schapen horen Mijn stem en zij volgen Mij", Joh. 10:27. Dat is allemaal het gevolg van een kus van Zijn mond. Als gevolg van een kus van Jezus' mond, geef ik de wereld een scheidbrief en Jezus mijn liefdesbrief, ook nieuwelings. Houdt uw pen en papier maar gereed, kind des Heeren, gij die in duisternis zit, want Hij komt ongedacht en onverwacht óf Hij is er reeds, Hij was er al, maar nu ziet u Hem door het geloof en als Hij met u onderhandelt, laait de liefde vanzelf weer uit uw hart op en kunt u het onmogelijk laten om Hem te zeggen: "Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb."

Nu zullen we eens nader bezien in welke weg de ziel een kus van Jezus mond ontvangt, dus hoe de toepassing van het heil plaatsvindt. We willen dat doen, naar aanleiding van de gelijkenis van de verloren zoon. De weg die voorafgaat, aan de omhelzing van de vader van deze gelijkenis, staat niet in het kader van de wedergeboorte. En toch is het God Die de zondaar tot Christus trekt. "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage", Joh. 6:44.
Er zijn ook andere voorbeelden in de Bijbel te noemen en die zal ik er ook bijhalen om te bewijzen dat de tegenwoordige opvattingen over de toepassing van het heil veelal haaks staan op de wijze waarop de Heilige Geest het heil in Christus toepast.
De grote vraag is dus: "Hoe kom ik aan Christus?" Het antwoord is eenvoudig: "Door het geloof!"
Ik wil mij echter nader verklaren, want de volgende vraag zou zich kunnen opdoen: "Hoe kom ik aan het waar zaligmakend geloof?" Het antwoord daarop is gauw gezegd: "Door te geloven dat Christus te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven is (Rom. 5:6), toen zij nog krachteloos waren, dat wil zeggen: dood in zonden en misdaden.
Christus openbaart Zich dus aan doden en lijken kunnen niet meer tot Christus vluchten, noch uit hun graf opstaan. Het hoeft ook niet, want Christus komt tot het graf. Het Leven spreekt tegen de dood en dan moet de dood wijken.
Weet u ervan, geliefde lezer, om als een dode over de aarde te gaan? Dat de afgrond roept tot de afgrond? Of zit u er middenin? Daar al Uw golven, al Uw baren mijn benauwde ziel vervaren.
'k Wou vluchten, maar kon nergens heen. Zodat mijn dood voorhanden scheen. En alle hoop mij gans ontviel. Daar niemand zorgde voor mijn ziel.
'k Ben door Uwe Wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart. Zeer gebogen en verslagen, moe van 't klagen. Ga ik al den dag in 't zwart.
Gods ware kinderen weten hiervan, zonder onderscheid, en ze zijn er ook uit verlost geworden en ze worden er gedurig uit verlost als de Heere bij vernieuwing tot hun zielen van vrede spreekt.

Weet ú ervan, lezer? Van banden en gevangenissen? Zo ja, hoe bent u eruit gekomen? Of is de benauwdheid overgegaan zonder dat Christus aan u verschenen is met Zijn bloedwonden? Als dat zo is, hebben uw benauwdheden geen waarde, al gaan ze nog zo diep. Benauwdheden zonder evangelische uitkomst zijn zelfs gevaarlijk. Je krijgt er namelijk eelt van op je hart. Een verhard hart is één van de ergste dingen die Gods kind kan overkomen.
"Ja", hoor ik iemand zeggen, "ik heb Christus lief, maar van die benauwdheden weet ik niet."
U zegt Christus lief te hebben, maar mag ik eens vragen: "Heeft Christus u ook lief? Bent u ook door Hém geliefd? Zo ja, vertel er eens wat van en zo neen, dan is er voor u vooralsnog geen gegronde hoop.
Mijn ervaring is dat bij dit soort vragen de wagen bij dezulken abrupt stilstaat. Als dit soort vragen niet kan lijden, is dat voor mij het bewijs dat men een vijand is van vrije genade.
Ik hoef me daarover verder niet uit te spreken, maar ik heb een afschuw gekregen van al die oppervlakkige geloofsbelijdenissen en geloofsaannemingen waarin de levende Christus ten ene male ontbreekt. Dan zijn er ook nog die zeggen dat zij vanuit de verlossing hun ellende voor het eerst hebben leren kennen, maar dat is het evangelie van de duivel in de gedaante van een engel des lichts. Ik vrees dat er dozijnen van zulke engelen op de huidige preekstoelen staan. Ze verkondigen Christus voor levende zondaren die in staat zijn om tot Christus te vluchten. Het is misschien heel vreemd, maar ik kan er maar nooit jaloers op worden. Men moet mij maar eens vertellen als je met afgekapte handen en voeten en met het oordeel in je ziel op sterven ligt, hoe je dan naar Jezus moet vluchten. Ik kon het niet. Ik kon zelfs niet meer bidden. Het bleek ook niet nodig te zijn, want Christus is tot mij gekomen en nam me op Zijn schouders en sindsdien loop ik in de vrijheid op de voeten van de Heere Jezus.
Lieve ziel, u die geen hulp of uitkomst meer ziet en op alles de dood moet schrijven, er is hulp besteld bij een Held Die verlossen kan. Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst geven. U hoeft geen enkele poging te ondernemen om uzelf te redden. Láát u zaligen, láát u met God verzoenen. God zoekt brandhout voor de hel, want Hij redt Zijn volk als een brandhout uit het vuur.
Dit is het danklied van de verlosten: "Gij vindt in gunst en niet in wraak Uw lust; de hitte van Uw gramschap is geblust!"

EEN ZEKER MENS HAD TWEE ZONEN

Zo beginnen we dan nu met de verklaring van de gelijkenis van de verloren zoon, om aan te tonen dat de toepassing van het heil geschiedt in de weg van het recht, zoals dat ook in de voorafspraak is aangetoond. Ook zullen we zien dat God zondaren aanneemt zoals ze zijn, want vijanden worden met God verzoend door de dood Zijns Zoons.
"Een zeker mens had twee zonen." Dat is een rijk bezit. Twee zonen, twee erfgenamen, twee kostwinners, twee stamhouders. Dat is toch mooi, hé, als je een nageslacht hebt om trots op te zijn. Nou ja, toen die jongens groot geworden waren, bleek het allemaal niet zo soepel meer te gaan.
Kleine kinderen kleine zorgen, grote kinderen grote zorgen. Die twee jongens waren groot geworden en hadden de leeftijd van de volwassenheid bereikt. Altijd op de boerderij van je vader werken en nooit eens iets van de wereld zien, dat begon te vervelen. Met name de jongste zoon had het thuis niet meer zo naar zijn zin. Altijd dat 'gezeur' van je vader aan je hoofd. Altijd dezelfde sleur van werken, eten en slapen. Hij wilde weleens wat van de wereld zien. Hij wilde zijn vleugels weleens uitslaan. Je kunt toch niet altijd bij moeders pappot zitten. De wereld lokte die jongen wel aan. Hij wilde wat vertier hebben en geregeld een feestje bouwen met jongens en meisjes van zijn leeftijd. Plezier maken en vertier hebben kost echter meestal een hoop geld. Hij kon moeilijk met een lege beurs de reis maken. Ook geen probleem. Hij was immers een wettige erfgenaam van het boerenbedrijf. Zijn vader was een rijk man en als vader zou sterven zou de helft van de erfenis op zijn bankrekening gestort worden. Maar op het sterven van zijn vader kon hij onmogelijk wachten. Hij zou zijn deel wel opeisen in contanten. Zo gezegd zo gedaan. Hij ging naar zijn vader en eiste: "Vader, geef mij het deel des goeds dat mij toekomt."
Hoort u wat deze knaap zegt? Hij zegt: "...wat mij toekomt." Dat is brutaal. Zolang zijn vader in de tijd was had hij nergens recht op. Een testament is pas van kracht als de testamentmaker gestorven is. Die jongen gaf er blijk van niet langer op de begrafenis van zijn vader te willen wachten door zijn erfenis op te eisen.
Maar de wijze Spreukendichter zegt dat "als een erfenis in het eerste verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden", Spr. 20:21.
Sommige mensen roemen op Christus, terwijl hun eerste man nog leeft. Dat is geestelijke hoererij. Christus openbaart Zich aan de ziel, als de mens der Wet gestorven is, als de oude Adam de laatste adem heeft uitgeblazen. Christus is immers het Einde der Wet, tot rechtvaardiging, een iegelijk die gelooft.
Je zou denken dat die vader die brutale knaap wel een lesje zal leren door hem een afstraffing te geven en hem de erfenis te weigeren. Nee, niets van dat alles. Er staat: "En hij deelde hun het goed." Zowel de jongste als de oudste zoon kregen vroegtijdig hun erfdeel.
Ik zou het niet gedaan hebben. U wel? Was die vader wel een goede vader door die jongens de erfenis vroegtijdig te geven? Ik geloof dat het een goede en godvrezende vader was. Die man zag niet op zijn jongens, maar op God en aan geld was hij niet gehecht.
Abraham, de vader aller gelovigen, zag op God Die hem en zijn zaad het land Kanaän had beloofd. Toch kocht Abraham de grafspelonk Machpela voor geld van de zonen van Heth. Abraham had echter recht op het hele land, krachtens Gods belofte, dan toch zéker op die grafspelonk? Abraham zag echter op God, Die het beloofd had en wilde niet vooruitgrijpen op de belofte Gods. Hetgeen God u belooft voor de tijd, vervult Hij op Zijn tijd. Daar hoeft u niets aan te doen. Dat duldt Gods glorie niet.
De vader in deze gelijkenis had zijn jongens, vanwege de Doop, aan God afgestaan. Dus kon hij zijn jongste zoon ook wel in biddend opzien laten gaan. De hemelse erfenis komt namelijk van een andere kant. Door de Doop staan wij onze kinderen af aan God. Kinderen zijn niet ons eigendom, maar het erfdeel des Heeren (Ps. 127:3). Ik geloof dat deze vader de belofte Gods bij de Doop vastelijk geloofde en zijn jongste zoon al aan God gegeven had, alvorens hij hem met de tijdelijke erfenis laat gaan.

U zegt: "Mogen we onze kinderen dan de wereld in laten gaan?"
Ach, we zijn de wereld al ingegaan in Genesis 3. Daar hebben we een erfenis op ons geladen waar ook ons nageslacht onder moet zuchten. Bovendien kunnen wij onze kinderen niet bewaren. Die vader liet zijn jongen niet gaan met een lachend gezicht, maar door het geloof. Hoewel het een gelijkenis is, geloof ik zeker dat die vader de bede in zijn hart had: "O, God, wees mijn jongen genadig, want het is vlees van mijn vlees en benen van mijn benen, maar gedenk toch aan Uw vast gestaafd verbond."
U zult zeggen: "Dat staat er niet." Nee, maar het is wel de praktijk, als het goed is. Als u hieraan vreemd bent, weet u niet wat de Doop betekent en verzegelt. Leerde u uw Doop verstaan en die van uw kinderen, dan ging uw protesterende mond op slot; dan ging u naar de hemel kermen, net als die vader! Die vader kermde echter niet als degenen die geen hoop hebben. Hij offerde die jongen Gode door het geloof, net als de vader aller gelovigen, Abraham, zijn zoon Izak Gode moest offeren. Abraham geloofde dat God zijn zoon uit de dood kon wedergeven. Het geloof moet soms dingen doen die tegen de Wet Gods indruisen!
U zegt: Nu geloof ik dat u een goddeloze leer leert!
Wees niet te snel met uw mond, mijn lezer, want dat kan u zuur opbreken. Abraham moest immers zijn zoon slachten en in de Wet Gods lezen wij: "Gij zult niet doden." Dus op de berg Moria stond Abraham daar als een overtreder van de Wet Gods en nochtans gehoorzaamde hij God door het geloof.
Ja, als je daar met je verstand over gaat redeneren loop je aan alle kanten vast. God kan Zichzelf immers niet tegenspreken. Als wij door het geloof het onderscheid echter mogen zien tussen de wil des bevels en de wil des besluits van God, is hetgeen God tegen Abraham zegt [om Izak te offeren], niet in tegenspraak met de Wet Gods. De Wet eist immers geen geloof, maar de werken. "Doe dat en gij zult leven!" Om die reden kon Izak niet gedood worden, want zijn levensoffer had geen zaligmakende waarde. Niet voor zichzelf en ook niet voor anderen. Izak was derhalve geen type van Christus, maar van de levende Kerk. God zou Zichzélf een Lam ten Brandoffer voorzien. De wil des bevels tot Abraham luidde: "Doodt uw zoon, want ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven." Izak mocht dit vonnis mijnen, want ik lees niet dat hij zich ertegen verzette. Als Abraham echter in onze dagen had geleefd, zat hij nu in de gevangenis vanwege zijn poging tot doodslag. Wees eerlijk! Ziet u nu dat de Wet er alleen is voor het vlees, maar niet voor het geloof!
De wil des besluits van God luidde echter: "Doodt Mijn Zoon, Mijn Eniggeboren Zoon Die Ik liefheb. "Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden", Zach. 13:7.
Dierbaar Evangelie, is het niet?
Als God Zichzelf een Lam ten brandoffer gaat voorzien in de toepassing des harten, doet Hij dat evenwel altijd in de dood en in de goddeloosheid van ons bestaan, ook na ontvangen genade!
Wij verklaren degene die op bevel van anderen in de sloot springt voor een dwaas. Maar Abraham sprong -om het zo eens te zeggen- op Gods bevel in de sloot. Zo kinderlijk was zijn geloof. Hij deed wat God hem beval en liet de uitkomst in Gods handen, al druiste het bevel Gods ook tegen de Wet in. Dat doet het geloof, want het geloof ziet niet op het gebod, maar op God.
We zien dat ook bij Simson. De Heilige Geest dreef Simson naar Timnath om deze man Gods een Filistijns meisje te laten trouwen. Dat ging tegen de Wet Gods in, want het was de Joden verboden om een heidense vrouw te trouwen. Simsons vader en moeder maken om die reden bezwaar tegen dat huwelijk, maar zij wisten niet dat het van de HEERE was (Richt. 14:4). Dat huwelijk stond echter niet op zichzelf. Door dat huwelijk zocht Simson namelijk gelegenheid bij de Filistijnen om hen te verslaan, om zijn volk van de Filistijnse onderdrukkers te verlossen.
Ook zien wij bij de profeet Hosea, dat hij op Gods bevel moest trouwen met een hoer, hetgeen regelrecht tegen de Wet Gods indruiste. Ook dat huwelijk was geen doel in zichzelf, maar het beeldde de zonde van het volk uit, waarop God in dat oordeel Zijn barmhartigheid in Christus toonde.
Voor het geloof is de Wet Gods áls Wet echter afgedaan en daar waar geen Wet is, houdt ook de overtreding op te bestaan. Dat geldt niet voor het vlees, ook niet voor het vlees van een gelovige, want het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet en daarom blijft de Wet het vlees veroordelen, maar de Wet heeft op het geloof geen enkele op- of aanmerking, omdat het geloof leeft uit een ander beginsel, namelijk uit het leven van het Einde der Wet, Christus. Het geloof wordt daarom door een andere Wet geregeld, namelijk de Wet des Geestes des levens in Christus Jezus, die ons vrijgemaakt heeft van de Wet der zonde en des doods (Rom. 8:2). Dat is de Wet des geloofs, ofwel het Evangelie van vrije genade.
Dat de overgrote kerkmassa en hun leidslieden tegen deze leer in steigeren, ligt aan het feit dat men niet der Wet gestorven is en derhalve altijd de Wet der Tien Geboden aan de hand houden om zichzelf gerust te stellen met goede werken, plicht en verantwoordelijkheid, maar dat tekent nu juist het leven van die oudste zoon ten voeten uit!
Alvorens het leven van de oudste zoon te verklaren gaan we eerst nog even terug naar die verloren zoon, die de wereld verkoos boven het leven in de nabijheid van zijn vader.
We moeten de gelijkenis van de verloren zoon echter geestelijk verstaan. Die vader typeert namelijk niet alleen en uitsluitend een barmhartige huisvader, maar deze gelijkenis ziet veelmeer op de barmhartigheid Gods in Christus voor verloren zondaren.
Net als die jongste zoon hebben wij onze eeuwige erfenis bij God opgeëist en we hebben die erfenis in de zonden doorgebracht. Lag dat aan onze Schepper? Nee, dat lag aan ons ongeloof, waarmee wij onszelf in de armen van de duivel geworpen hebben.
Het doel van deze gelijkenis is, dat wij ons beeld zien in het leven van de oudste of in het leven van de jongste zoon. Meer soorten mensen zijn er namelijk niet.
Die jongste jongen is dus weggereisd naar een vergelegen land, met de bedoeling om nooit meer naar huis terug te keren. Om het even te vertalen naar onze tijd zou die jongen bijvoorbeeld naar Hollywood gereisd kunnen zijn. Dat is een plaats waar de zonden welig tieren en daar worden grote sommen gelds verkwist.
Het kan ook dat hij naar een stad als Las Vegas is gereisd, waar de casino's, drank en vrouwen duizenden zielen verwoesten voor de eeuwigheid. Er staat immers dat hij in dat land al zijn goed en geld doorbracht, levende overdadiglijk. Hij leefde dus van brood en spelen. In een mum van tijd kreeg die jongen talloze vrienden, want heb je veel geld en ben je flink scheutig, dan krijg je automatisch veel vrienden en vriendinnen. Zeker in het uitgaansleven wil iedereen wel van zo'n gulle geldschieter renteloos profiteren. De verloren zoon gaf wellicht iedere avond een feestje en je moet er maar op rekenen dat hij jut en jool daarbij uitnodigde. Immers, hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
Er was nog iets dat een behoorlijk gat in zijn portemonnee veroorzaakte. Hij ging namelijk regelmatig naar het bordeel. Als je geen miljardair bent, hoeft het niet zolang te duren, of je staat al gauw bij de bank in het rood. Eén exclusief bordeelavontuur kost al gauw zo'n vijfduizend gulden, heb ik me laten vertellen. Hier hebben we dus een jongen van -laat ik zeggen- 'het gekrookte riet' die zich met gerenommeerde hoeren vermaakt. Ja, 't is wat!
Met een gedoopt voorhoofd je bij de hoeren vermaken en dan je hele erfenis er doorheen draaien, je vader op z'n hart trappen en voor de hele familie als een schandvlek openbaar komen; als dát God niet verzoeken is, wat is het dan wel?
Het heeft niet zo lang geduurd dat die jongen door zijn geld heen was en alles verkwist had. Tot overmaat van ramp kwam er een grote hongersnood in dat land.
Door de hongersnood in het land Kanaän, werden de zonen van Jakob gedwongen om naar Egypte af te reizen om daar koren te kopen. Die hongersnood geschiedde door Gods voorzienigheid. Als er geen hongersnood gekomen was, hadden die broers van Jozef hun broer nooit meer ontmoet. Er lag echter nog een belofte die vervuld moest worden, namelijk dat de zonen van Jakob zich nog eens zouden nederbuigen voor Jozef. Ook de hongersnood in deze gelijkenis ziet op Gods voorzienigheid. Als er geen hongersnood gekomen was in dat land had die jongen wellicht zichzelf kunnen redden door ergens de kost te verdienen, maar niemand kon hem in deze crisis een betaalde baan verschaffen.
Maar er staat iets moois: "Hij begon gebrek te lijden."

U zegt: "Vindt u dat mooi?"
Ja, want dat hij gebrek begon te lijden, betekent dat God op hem lette. God kwam die jongen tegen. Dat is niet iets automatisch, maar vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Het grote goddeloze gros heeft echter nooit ergens last van, want die zijn niet in moeite als andere mensen en hebben geen banden tot hun dood, zegt Asaf vanuit de praktijk van zijn leven.
Als God een mens dus tegen komt, begint die mens gebrek te lijden en daar heeft elk mens een afschuwelijke hekel aan. Een mens wil niet gebrekkig wezen, maar gezond en sterk. Die jongen begon dus gebrek te lijden, dus zou hij direct wel teruggaan naar zijn vader? Nee, die weg was voor hem voorgoed afgesneden. Dat kon nooit meer.
In zo'n situatie kunnen er velen direct naar Christus vluchten, maar dat kon die jongen niet. Hij had niet eens geld voor de thuisreis, laat staan dat hij zijn vader weer onder ogen durfde te komen. Dat was wel zijn ongeloof, want om tot Christus te gaan moét je juist failliet wezen. Genade is voor geld niet te koop, omdat het onbetaalbaar is. Als je echter in je oordeel loopt, wie zal dan die prijs der ziele dat rantsoen voor mij in tijd een eeuwigheid voldoen? Velen hebben direct de oplossing bij de hand en plukken de beloften als kunstbloemen uit de Bijbel. Die jongen kon zich echter met kustbloemen niet vermaken. Hij was verloren en zag nergens uitredding en de Bijbel was voor hem een gesloten Boek. En als het Woord ging spreken, was het enkel oordeel en nog eens oordeel.
Die jongen had dus al zijn geld verkwanseld, z'n vrienden hadden hem in de steek gelaten en nu was er van hem niet meer dan een schooier overgebleven, waar iedereen zijn neus voor ophaalde. Dat is liefde van God, hoor. Als God je gaat bekeren, laat Hij je rustig failliet gaan en als een pest over deze wereld gaan, want Hij kan alleen Zijn liefde kwijt aan hopeloze gevallen. Dat kon die jongen vooralsnog niet bekijken. Hij voelde de toorn van God in zijn ziel branden en zocht de stad Verderf te verlaten. Buiten de stad gekomen zijnde, was zijn gebrek alleen maar groter geworden. Het zondepak op zijn rug drukte zijn schouders steeds dieper naar beneden.

(wordt vervolgd op volgende blok)

EEN KUS VAN JEZUS' MOND (3)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Ten einde raad voegde hij zich bij een van de boeren van dat land en die zond hem op zijn akker om de zwijnen te weiden. Dat was er nu van die fortuinlijke jongen overgebleven, namelijk een varkenshoeder.
Het is voor u misschien niet aannemelijk, maar weet je waar je jezelf een weinig kunt leren kennen? Bij de varkens, want varkens doen alles wat niet mag. Varkens zijn altijd dwars tegen de draad in. Dat is nu een mens voor God, van nature. Een varken wentelt zich altijd in zijn eigen vuil. Dat is de mens van nature ten voeten uit.
Die jongen had echter nog steeds een lege maag, want de wereld vervult niet en de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed. Die jongen had zo'n honger dat hij zijn maag begeerde te vullen met zwijnendraf. Dat was wel niet om te eten, maar als je echt honger hebt, kijk je zo krap niet meer. Toen er honger in Samaria was, aten er sommige inwoners hun eigen kinderen op. Dat was natuurlijk beestachtig kannibalisme, maar echte honger is om razend van te worden.
Als die jongen er de kans voor gehad had, had hij zijn buik gevuld met varkensvoer, maar niemand gaf hem die. Hij mocht de zwijnen wel hoeden, maar niet op hun voederplaats komen. Hij mocht niet in de buurt van de varkenstroggen komen. Er was immers hongersnood en als de varkens van de honger stierven, hadden de mensen helemáál geen vlees meer in hun kuipen.
De wereld kent geen medelijden met het gebrekkige en het hulpbehoevende. De Abortus- en eutha-nasie-wetgeving zijn daar een sprekend bewijs van. Nederland loopt voorop met deze moorddadige Nazi-wetgeving. Als een land als Nederland geen rekening meer houdt met God noch gebod, wordt het land aan de anarchie overgegeven. Als er geen profetie meer is, wordt het volk ontbloot.
Wordt het dan niet tijd om het Evangelie te verkondigen? Nee, dan is het hoogtijd om de mensen het oordeel aan te zeggen. Tenminste, dat was de last die Ezechiël moest verkondigen. "Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie; ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniel en Job, in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE", Ezech. 14:13-14.
Alvorens God aan Zijn verbond gaat gedenken, laat Hij Zijn volk onder de roede doorgaan. We kunnen dit feit ook op deze verloren zoon toepassen. Hij leefde onder de Wet en onder de vloek. Dat tekent onze diepe val in Adam. Wij hebben God verlaten, zijn de duivel toegevallen, hebben onze eigen wegen gekozen en leven alle dagen vrolijk en prachtig, om -als God het niet verhoedt- onze ogen op te slaan in de hel, zoals die rijke man zijn ogen in de hel opsloeg.
Die jongen voelde het oordeel in zijn ziel branden en was tot de eeuwige vuurput veroordeeld. Eigen schuld, eigen schuld, eigen schuld.

"Ja, maar er is een Evangelie", hoor ik iemand zeggen.
O ja, Evangelie. Dat is er, zeker, maar voor die jongen niet meer. Ik weet niet of u mij verstaat, maar als je als een verbondsbreker openbaar komt, dan houd je zulke praat wel voor je, want dan heb je de maat vol gezondigd en is alle hoop vergaan. Dat was bij die jongen inleving, hoor!
Weet u wat nu juist het oordeel in het oordeel is? Dat we niet buiten hoop willen zijn!
"Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek", Jes. 57:10.
Maar dan staat er nog een mooi ding in deze gelijkenis, namelijk: "En tot zichzelven gekomen zijnde..."
Is dat al wedergeboorte? Ik wil er niet over twisten, maar als iemand tot zichzelf komt is dat te kort voor de eeuwigheid. Daarentegen, iemand die wedergeboren is, kan terstond de eeuwigheid aandoen. Elk kind van God is geschikt voor de hemel, hoewel de Heere gewoonlijk alleen rijpe vruchten plukt.
Toch is het een mooi ding als een zondaar tot zichzelf komt, want dat kán leiden tot de waarachtige bekering. Iemand die tot zichzelf komt, ontwaakt uit een droom, of uit een roes of uit een vertrekking van zinnen. Ook van Petrus staat er dat hij tot zichzelf kwam nadat hij door de engel uit de kerker verlost was geworden. Toen de apostel tot zichzelf kwam, kreeg hij de werkelijkheid onder ogen te zien. Op dat moment wist Petrus zeker dat de Heere Zijn engel gezonden had om hem uit de handen van Herodus te redden (Hand. 12:11).
Toen de verloren zoon tot zichzelf kwam, realiseerde hij zich wat zijn huidige situatie was en hoe die bij zijn vader geweest was. Hij realiseerde zich hoe dwaas zijn besluit geweest was om het huis van zijn vader te verlaten en zich zo in de zonde te vermaken. Hij had zich nog minder als de beesten gedragen en het loon op de zonde is de dood. Nu kwam de wroeging: "Hoeveel huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood en ik verga van honger."
Die jongen was dus de rand van het graf genaderd. Hij zei niet voor niets: "Ik verga van honger." Geestelijke gezien moest die jongen niet de zwaarddood, maar de hongersdood sterven. Dat is een langzame, doch onherroepelijke dood. In die uitzichtloze situatie moest hij aan de welstand van zijns vaders knechten denken. Die hadden overvloed van brood. Hij kon zich wel voor zijn hoofd slaan dat hij van huis weggelopen was.
Met wroeging kom je echter niet ver. Judas kwam met al zijn wroeging aan de strop. Overtuiging van zonden is noodzakelijk, maar het is geen deel van de genade. Om die reden is overtuiging van zonden geen voorwaarde om zalig te worden. Door onze val in Adam zijn wij voorwaardelijk geworden en moeten we van genade niets hebben. Daarom is overtuiging van zonden onvermijdelijk. Een waarachtig overtuigde ziel raakt nabij de verdwijning en is dikwijls niet ver van de rand van de hel verwijderd. Of hij stort zichzelf erin, of hij wordt ervan weerhouden. Gods uitverkorenen worden bewaard voor zelfmoord, ook als zij nog onverzoend zijn. De weerhoudende genade gaat aan de zaligmakende genade vooraf. De verloren zoon wordt ervan weerhouden zichzelf kwaad te doen, door de trekkende liefde des Vaders, waarop de schuldbelijdenis volgt. "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u; en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen."
Hij zegt niet: "Ik heb gezondigd tegen u en de Hemel", nee, dat zeggen de huichelaars. Hij zegt: "Tegen de Hemel en voor u!"
Wij hebben in de eerste plaats tegen Gód gezondigd. Als schuldige mensen elkaar onderling vergeven, is dat een mooi ding, maar daarmee staat onze schuld voor God nog open. Zelfs als je belijdt tegen God gezondigd te hebben, is daarmee de vergeving nog geen feit.
Toch staat er in Spreuken 28:13: "Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen."
Ja, maar om je zonden te bekennen, heb je een andere Partij nodig en die had die jongen niet. Hij had het voornemen wel om zijn zonden aan zijn vader te belijden, maar hij kon zijn schuld nog niet persóónlijk aan zijn vader kwijt.
Velen zijn met een objectieve schuldbelijdenis gered, maar die jongen was daarmee niet gered. Hij aanvaardt zijn vonnis en keert terug tot zijn vader, op genade of ongenade! Dat staat er! Als u dat er niet in leest, staat het te vrezen dat u geen wedergeboren ogen hebt!
Ware schuldbelijdenis gaat namelijk altijd gepaard met vrijwillige strafaanvaarding, anders is je belijdenis hypocriet. Als je niet meer waard bent een kind genoemd te worden, dan keur je jezelf wel de hel waardig. Het is het één of het ander.
Je hebt mensen die zeggen nergens recht op te hebben, maar als je hen nader onderzoekt, blijken ze nog te goed te zijn voor de hel. Dat zijn geblankette huichelaars! Sommige van dit soort hypocrieten schrijven tegenwoordig boeken vol om de mensen bij het oordeel weg te houden. 't Helpt niet mensen, nee, dat helpt niet. God brengt Zijn volk in en onder het oordeel om hen niet van, maar in het oordeel te redden.
Van nature leven we in het oordeel, maar we erkennen het niet en daarom brengt God ons erin, tenminste, als Hij ons van de toekomende toorn wil behouden. "Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds", Ezech. 20:37.
Weet u wat nu het wonderlijke is in deze gelijkenis? Dat die vader zijn jongste zoon niet achterna reist om hem van het verderf te redden. Die vader was er namelijk van overtuigd dat hij zijn jongen niet redden kon. Zéker niet van het eeuwige verderf. Hij was zijn jongen echter in God kwijtgeraakt en stond daarom geregeld op de uitkijk, omdat hij zeker was van zijn thuiskomst. Dat was geloof!
God ziet uit naar verloren zonen en dochters en trekt hen met touwen der liefde, want Hij zal hen voeren met smeking en geween. God hóópt niet dat ze komen, Hij is er zeker van, want Hij heeft ze liefgehad met een eeuwige liefde.
In de weg der ontdekking is het niet één en al hel en verdoemenis. De Psalmist van de 116e Psalm zegt immers: "Ik vond benauwdheid én droefenis."
De Wet werkt toorn, maar als God trekt, zit er liefde aan de roede. Is dat al wedergeboorte? Hele kerkgemeenschappen dwalen en leren dat dit al wedergeboorte is. Stél dat dit al wedergeboorte is, was die jongen ermee geholpen? In het geheel niet! God doet trouwens geen half werk! Ik geloof daarom helemaal niet dat deze fase al wedergeboorte is, want de wedergeboorte gaat altijd gepaard met het geloof in Christus. Dat leert Gods Woord en de bevinding der heiligen bevestigen dat feit. Gods volk wordt derhalve niet bij stukjes en beetjes wedergeboren, maar ineens en volkomen. De Heilige Geest leert ons immers in 2 Korinthe 5:17: "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden."
Stel dat de wedergeboorte begint met ellendekennis, wat heeft de prediking van het Evangelie met bevel van geloof en bekering dan voor zin? Het bevel van geloof en bekering is juist effectief voor diegenen die midden in hun ellenden verkeren. Er komen geen wedergeborenen tot het geloof, maar dode zondaren met het vonnis des doods in hun leden.

Die jongen was dus overtuigd van zijn ellende en de hel waardig geworden. Hij erkende immers gezondigd te hebben tegen de Hemel en zijn vader en keurde zich niet meer waardig een zoon genaamd te worden. Als je niet meer waardig bent een zoon genaamd te worden, erken je een bastaard te zijn. Bastaarden zullen het Koninkrijk der hemelen niet beërven, dus blijft de hel over. "O, stonde van 't gericht, o dodelijkst tijdgewricht!"
Die jongen wilde evenwel als een bastaard zijn vader dienen, want dan zou hij zijn vaders aangezicht af en toe nog eens kunnen zien, al was het dan ook vanaf de mesthoop of vanuit de gierkelder. Die jongen achtte zich dus de hel waardig en aanvaarde zijn vonnis in de erkenning een bastaard te zijn.
Die jongen zei niet: "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal zeggen dat ik het allemaal zo slecht niet heb bedoeld." Dat is de belijdenis van een huichelaar.
Hij zei ook niet: "Vader, dat ik er nu als een bedelaar uitzie, is de schuld van die varkensboer, want die heeft mij geen eten gegeven."
Hij zei ook niet: "Wat mij overkomen is, vader, is mij niet door mensen aangedaan; het komt allemaal door die hongersnood." Nee, die jongen kon God de schuld niet meer geven, alleen zichzelf!
Als schuld werkelijk schuld wordt, word je onvoorwaardelijk. Dan ga je naar je Rechter, op genade of ongenade, zoals koningin Esther naar de koning ging. "Alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om", Esther 4:16b.
Sommigen worden vermoeid van dit punt, omdat zij zeggen altijd hetzelfde te horen. De Heere Jezus zegt het echter geheel anders. "Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben", Luk. 15:7.
Is het niet ontroerend en verblijdend als een zondaar het van God verliezen mag en zich onvoorwaardelijk aan Hem uitlevert?
U zegt: De rechtvaardiging is maar een moment, maar er is meer!
Kijk, degenen die dit zeggen, spreken onzin. Hoewel de rechtvaardiging in één moment geschiedt, is de rechtvaardiging geen moment, maar een leven. De plaatsbekleding van Christus verduurt niet een moment, maar de eeuwigheid. De kracht van de heiligmaking is niet gelegen in goede werken, maar in de bevestiging van de rechtvaardiging, zoals we ook zien bij de reiniging van Jozua, de hogepriester in Zacharia 3. Christus reinigt Zijn volk met de kussen Zijns monds. Dat keert steeds terug in het genadeleven. Job, een gerechtvaardigd kind van God, zegt immers: "Ik zal mijn Rechter om genade bidden", Job 9:15.

Die jongen ging dus onvoorwaardelijk huiswaarts, om zijn laatste reis te maken. Hij wilde liever sterven aan de voeten van zijn vader dan om ooit weer terug te keren in de wereld. Hij wilde liever als een bastaard werkzaam zijn op de boerderij van zijn vader, dan nog langer in de zonde zijn vermaak hebben. Maar hoe dichter hij bij huis kwam, hoe langzamer hij ging lopen. Het schaamtegevoel werd met elke stap groter. Tenslotte durfde hij zijn ogen niet meer op te heffen naar de hemel, vanwege het beest van binnen. Met elke stap die hij deed werd hij een groter beest. Schoorvoetend ging hij verder, tot hij tenslotte niet meer verder kon. Hij kon het wel uitschreeuwen: "Verlóren, verlóren, voor eeuwig verlóren!"

"En als hij nog verre was, zag hem zijn vader."
Kijk, dat is nu het welbehagen des Vaders. God ziet de Zijnen al van eeuwigheid. Hij slaat de Zijnen in liefde gade en wil hen heil bereiden; hen in een vesting leiden. En de Vesting is Christus! Christus is met innerlijke ontferming bewogen over verloren schapen. Als die vader uit de gelijkenis al met innerlijke ontferming bewogen is over zijn verloren zoon, hoe bewogen zal Christus dan wel niet zijn over het lot van een verloren zondaar?
O, verdoemde zondaar, gij die van binnen van droogte brandt en de hongerdood dreigt te sterven: komt tot de wateren van vrije genade! Komt, koopt en eet, zonder prijs wijn en melk. Les uw dorst aan de Fontein des levende waters. Christus is met innerlijke ontferming bewogen over het lot van verloren zondaren. Heeft u getracht om tot Hem te komen, maar kunt u niet verder komen dan een van verre staande? Kunt u Hem niet vinden? Het hoeft ook niet. Hij komt, Hij vindt, Hij zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst geven.
"En toelopende, viel hij hem om zijn hals en kuste hem." Wie liep er? Die vader! God is in Christus altijd de Eerste en ook de Laatste. Christus is de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde!
Geestelijk gezien, krijgt die jongen hier een kus van Jezus' mond, een Vaderlijke omhelzing. God redt Zijn Kerk vlak voor de poorten de hel. Ik weet dat het gros belijders hiervan een dodelijke afkeer heeft. Als je hen hiermee confronteert, smijten ze nijdig met oudvaders om de Wet te handhaven -die ze echter met geen vinger aanroeren- maar dat komt omdat dezulken van voorkomende waarheden leven die ze hebben aangegrepen in een moeilijke situatie. Ze zijn echter nog nooit afgesneden van alle gerechtigheid die uit de Wet is. Met zulk soort mensen, ook al vallen ze de waarheid bij, krijg je vroeg of laat grote moeilijkheden. Het zijn mensen die namelijk nog nooit aan hun vijandschap gedood zijn en derhalve nog nooit de onmogelijkheid van zalig worden hebben ingeleefd en uitgeweend voor God, in de aanvaarding van hun vonnis.
Gods volk krijgt de zaligheid niet in moeilijke omstandigheden, maar in de onmogelijkheid van hun bestaan. Als alle hoop hen gans ontviel, daar niemand meer zorgde voor hun ziel. Kijk, daar heeft God je pad gekend, ja, al van eeuwigheid.
Zalig worden is niet moeilijk, maar onmogelijk en toch voor het geloof zo eenvoudig, want bij God zijn alle dingen mogelijk.
Toen het voor die jongen niet meer kon en hij zijn vonnis mocht omhelzen, werd hij omhelsd door zijn vader en werden de tranen van zijn wangen gekust.
Als de zondaar overgebogen wordt om zijn vonnis te aanvaarden, buigt Christus Zich over de zondaar om hem te reinigen en vrij te kussen van schuld en straf.
Vrijwillige strafaanvaarding is echter geen mensenwerk, geen voorwaarde, maar een werk des Geestes. Je kunt het niet nadoen. Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zoudt vrezen.

De zoon, die op zoveel liefde wordt onthaald, barst in tranen uit en toont zijn berouw, als gevolg van de genadige omhelzing van zijn vader. "Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden."
Deze schuldbelijdenis gaat dieper als die hij uitsprak toen hij tot zichzelf kwam. Hier zegt hij namelijk niet meer: "Maak mij als een van uw huurlingen." Zelfs dát was hij niet meer waardig. Hij was niet meer waardig een zoon genaamd te worden, maar ook niet om als een huurling in dienst van zijn vader te staan. Dus hij was geen zoon en geen huurling, maar wat dan wel? De jongste zoon was hier als dood. Hij was door de Wet der Wet gestorven. Dat feit wordt door zijn vader bevestigd, als hij zegt: "Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden", vers 24. Hij was dood, maar alleen doden komen tot leven op de stem des Zoons van God. U ziet op het kerkhof wordt de bruiloft geboren.
Het is wel even op de tekst vooruitlopen, maar u ziet dat deze jongen niet zelf vindt, maar gevonden is, als een dode op het kerkhof. Uit alles blijkt zo heerlijk het werk van vrije genade. Op het feit dat de zoon zich de hel waardig keurde, gaat de vader niet in, want die zichzelf veroordeelt, wordt niet geoordeeld! Maar de vader zei tot zijn knechten: "Breng [hier] voor het beste kleed en doet het hem aan en geeft een ring aan zijn vinger en schoenen aan de voeten. En breng het gemeste kalf en slacht het; en laat ons eten en drinken en vrolijk zijn. Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn."
En zij begonnen de Wet te doen uit dankbaarheid. Nee, dat staat er niet. Zij begonnen vrolijk te zijn. Waarom? Er werd een lam geslacht. Onuitsprekelijke blijdschap vervult ons hart als Christus Zich aan de ziel openbaart als het geslachte Lam, Die ook mijn zonden heeft weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid. De jongste zoon kon het wel uitjubelen: "Ik roem in God ik prijs het onfeilbaar Woord. Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord. Wat sterv'ling zou mij schenden?"
Als de Wet persoonlijk in ons leven vervuld wordt door de toegerekende gerechtigheid van Christus, is hemelse blijdschap het gevolg daarvan.
"Juich en zing vrolijk, gij inwoners van Sion! want de Heilige Israëls is groot in het midden van u", Jes. 12:6.
"Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! Maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! Want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE", Jes. 54:1.
"Zing vrolijk, gij dochter Sions, juich, Israël; wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems!" Zef. 3:14.
"Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen", Luk. 10:20.
De jongste zoon kreeg een nieuw kleed, het beste kleed en het beste kleed is het kleed van de gerechtigheid van Christus. Hij kreeg ook een ring aan zijn vinger. Dat is de ring van Gods trouwverbond. Tenslotte kreeg hij schoenen aan zijn voeten. Dat zijn de voetstappen van Christus. Daarna hoefde die jongen niet aan het werk, om zijn heiligmaking uit te werken, want het gemeste kalf werd geslacht en hij mocht eten en verzadigd worden. "Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld", Ps. 107:9.
"En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee", Hand. 27:38.

Wat zegt u? Koren in de zee werpen? Ja,
dat is nu de ware heiligmaking!

Zeg, man, u kunt me nog veel meer vertellen, maar...
Rustig, mijn waarde, het zijn niet mijn woorden; het is Gods Woord! Wat zegt de Heilige Geest door de mond van Salomo? "Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen", Pred. 1:11.
Zo schijnbaar dwaas deden de Egyptenaars ook. Zij wierpen het koren in de rivier de Nijl. Dat leek dwaze verkwisting, maar als het water van de Nijl begon te zakken, kwam het koren vanzelf op de vruchtbare bedding, waar het wortel schoot en welig tierde.
Wat is dat eigenlijk: Je brood op het water uitwerpen? Dat is Gods lof vertellen, het Evangelie verkondigen op alle plaatsen van Zijn heerschappij. God heeft namelijk een volk geformeerd dat Zijn lof zal vertellen. Het Evangelie moet verspreid worden op de meest dwaze plaatsen, namelijk daar, waar men niet verwacht dat God er ooit mensen zal bekeren. Het verzoenend en plaatsbekledend offer van Christus moet voorgesteld en gepredikt worden aan alle creaturen. Het gevolg daarvan is dat het Evangelie wordt aangenomen of verworpen, zoals ook in deze gelijkenis blijkt.
De oudste zoon thuisgekomen, hoorde het gezang en het gerei en vroeg aan een van de knechten wat die feeststemming mocht betekenen. Toen vertelde ze hem dat zijn broer thuisgekomen was en dat zijn vader hierover zo verblijd was dat hij een feestmaal had laten aanrichten. Hierover werd die man zo toornig, dat hij niet naar binnen wilde gaan. Hij schreeuwde het uit: "Als zo'n beest naar de hemel gaat, wil ik er niet wezen."
Afgunst maakt de huichelaar, of beter gezegd: als in anderen het genadewerk schittert, komt de huichelaar openbaar. Afgunst is dan de drijfveer.
De vader bad zijn oudste zoon om toch naar binnen te gaan, om vreugde te bedrijven vanwege zijn uit-de-dood gerezen broer. Weet u wat die jongen zei? "Zie, ik dien u [nu] zoveel jaren en heb nog nooit een gebod overtreden..."
Die jongen had nog nooit een gebod overtreden, tenminste, dat meende hij. 't Was zeker familie van de rijke jongeling. Dezulken hebben alles goed gedaan en nooit iets verkeerds. Maar als verkeerden het goede ontvangen, slaan de vlammen uit hun ogen.
Ziet u nu dat mensen die in de Wet roemen de meest vijandige mensen zijn? Ze houden de Wet, kunnen gehoorzaam zijn en Gods wil betrachten, naar hun idee, maar, o wee, als je hen vraagt hoever ze gevorderd zijn, want dan staat de wagen stil.
"U hebt mij nog nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn", zei de oudste.
Hiermee geeft de oudste zoon te kennen vreemdeling te zijn aan het Lam Gods die zich heeft weggeschonken aan hen die in de dood liggen, zoals de jongste zoon in de dood gelegen had.
U ziet, die man wilde wel vrolijk zijn, echter niet met het Lam Gods en ook niet met Gods volk, maar met de godsdienst. Hij wilde zich vermaken met een bokje waar hij recht op had. U moet er altijd maar goed op letten dat degenen die denken de geboden te betrachten altijd rechthebbende mensen zijn die er een dubbele moraal op na houden. De oudste zoon kon dienen en daarmee bewees hij onder de Wet te zijn en onder de vloek, maar die jongste zoon werd bediend, omdat hij onder de genade was. Christus is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een Rantsoen voor verloren zonen en dochteren.
Die oudste zoon hield ook de Wet naar zijn idee, maar als het over zijn broeder ging, bestond er ineens geen Wet meer. Dan was doodslag en het bedrijven van valse getuigenis schijnbaar geoorloofd. Hij was echter nog niet uitgeraasd, en vervolgde: "Maar deze hoerenloper heeft nauwelijks een voet in huis gezet, of hij wordt gelijk onthaald op het gemeste kalf. Onterven moet je zo'n beest!"
Wat worden de woorden van de Heere Jezus hier toch bewaarheid, als Hij zegt: "Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods", Matth. 21:31.
Die oudste zoon krijgt een lieflijke, doch ernstige vermaning: "Kind, gij zijt altijd met mij en al het mijne is het uwe. Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn, want deze uw broeder was dood en is wederlevend geworden, en hij was verloren en is gevonden."
"Kind!"
Je zou denken dat die oudste jongen ook bekeerd was. 't Was immers een kind. Ik geloof er echter niets van. Die jongen was wel een kind, maar niet alle verbondskinderen worden zalig. Dat zien we ook duidelijk in de gelijkenis van de rijke man in de hel. Abraham spreekt deze man in Lukas 16:25 aan met 'kind'. "Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten."
Het is tastbaar in onze dagen dat hele kerkgemeenschappen geregeerd worden door oudste zonen die geen vreugde willen bedrijven als er een verloren zondaar tot bekering komt. Van de vrijheid in Christus moeten rijke jongelingen en oudste zonen niets hebben.
Pas zat ik ergens te vertellen wat God onlangs aan mijn ziel gedaan had. Ik had Saul op bezoek gehad en ik weet niet of u mij verstaat, maar als Saul op bezoek komt, gaan bij mij de gordijnen dicht. De Psalmdichter van de 77e Psalm wist er ook wat van:

'k Schatte mij geheel verloren;
'k Mocht van geen vertroosting horen;
Als mijn ziel aan God gedacht,
Loosd' ik niet dan klacht op klacht.
Peinsd' ik aan mijn vrucht'loos kermen,
Vrucht'loos roepen om ontfermen.
Dacht ik, hoe God anders helpt,
Mijne ziel werd overstelpt.
Slaap weerhield Gij van mijn ogen.
'k Was verslagen, neergebogen.
En, verstomd door al 't verdriet,
Wars van mensen sprak ik niet.

Bovenstaande Psalm was inleving en de situatie was uitzichtloos. Ik was geheel verstomd geworden door inwendig zielsverdriet. Ik voelde snel mijn krachten wijken en bezwijken...
Toen begon het Lam bij vernieuwing te spreken: "En ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, tot de voleinding der wereld. Amen."
Als dat gebeurt, geliefde lezer, dan vermag ik alles door Christus die mij krachten geeft. Dat zijn geen ingestorte vermogens, want mijn Kracht is Christus en anders heb ik niets. Jezus Die mijn Leven is. Zonder Hem kan ik niets, wil ik niets en heb ik niets. Ik leef door de kracht Gods en uit het geloof van Christus. Dat is geen eenmalige ervaring, dat is een leven door Zijn Geest.
Maar weet u wat men toen tegen mij zei? "Daar heb je wel verkeerd aan gedaan, door je zo verloren te schatten. Je had gewoon moeten blijven geloven!"
U ziet, de eigenwillige godsdienst werkt alleen met de letter, maar weet van geloofsoefeningen niets af. Arme godsdienst die zichzelf op de been houdt. Dezulken doen nooit iets verkeerds -volgens zeggen- en voor de rest kunnen ze overal over praten, behalve over banden en gevangenissen, laat staan hoe ze eruit verlost zijn geworden. Ze geloven het van zichzelf en hebben een stel regels die hen zeggen wat zij doen moeten om God gunstig te stemmen, maar Gods volk leeft echter van vrije genade en niet van doen. Gods kinderen zijn verlost en moeten gedurig verlost worden. Ze zijn geheiligd en moeten gedurig geheiligd worden. Het leven der genade gaat dikwijls door de diepte van de beproevingen. Veel wederwaardigheden, veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die allen redt hen God. Hij is hun Heil alleen. Banden en gevangenissen zullen eens beslissen wie er kinderen zijn van God!
Stel dat ik kon wat die oudste zoon allemaal aan gehoorzaamheid aan de dag legde, dan zou ik nooit het Lam groot kunnen maken. Christus heeft het voor mij gedaan en in Hem ben ik wat ik voor God wezen moet, namelijk volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig. Christus kust Zijn kinderen heilig werkeloos, opdat het straks klinken zal: "Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen." Ja, voor Zijn troon en hier beneden. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl