|
|
EEN KUS VAN JEZUS' MOND (3)
| |
|
|
Ten einde raad voegde hij zich bij een van de boeren van dat land en die zond hem op zijn akker om de zwijnen te weiden. Dat was er nu van die fortuinlijke jongen overgebleven, namelijk een varkenshoeder. Het is voor u misschien niet aannemelijk, maar weet je waar je jezelf een weinig kunt leren kennen? Bij de varkens, want varkens doen alles wat niet mag. Varkens zijn altijd dwars tegen de draad in. Dat is nu een mens voor God, van nature. Een varken wentelt zich altijd in zijn eigen vuil. Dat is de mens van nature ten voeten uit. Die jongen had echter nog steeds een lege maag, want de wereld vervult niet en de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed. Die jongen had zo'n honger dat hij zijn maag begeerde te vullen met zwijnendraf. Dat was wel niet om te eten, maar als je echt honger hebt, kijk je zo krap niet meer. Toen er honger in Samaria was, aten er sommige inwoners hun eigen kinderen op. Dat was natuurlijk beestachtig kannibalisme, maar echte honger is om razend van te worden. Als die jongen er de kans voor gehad had, had hij zijn buik gevuld met varkensvoer, maar niemand gaf hem die. Hij mocht de zwijnen wel hoeden, maar niet op hun voederplaats komen. Hij mocht niet in de buurt van de varkenstroggen komen. Er was immers hongersnood en als de varkens van de honger stierven, hadden de mensen helemáál geen vlees meer in hun kuipen. De wereld kent geen medelijden met het gebrekkige en het hulpbehoevende. De Abortus- en eutha-nasie-wetgeving zijn daar een sprekend bewijs van. Nederland loopt voorop met deze moorddadige Nazi-wetgeving. Als een land als Nederland geen rekening meer houdt met God noch gebod, wordt het land aan de anarchie overgegeven. Als er geen profetie meer is, wordt het volk ontbloot. Wordt het dan niet tijd om het Evangelie te verkondigen? Nee, dan is het hoogtijd om de mensen het oordeel aan te zeggen. Tenminste, dat was de last die Ezechiël moest verkondigen. "Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie; ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniel en Job, in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE", Ezech. 14:13-14. Alvorens God aan Zijn verbond gaat gedenken, laat Hij Zijn volk onder de roede doorgaan. We kunnen dit feit ook op deze verloren zoon toepassen. Hij leefde onder de Wet en onder de vloek. Dat tekent onze diepe val in Adam. Wij hebben God verlaten, zijn de duivel toegevallen, hebben onze eigen wegen gekozen en leven alle dagen vrolijk en prachtig, om -als God het niet verhoedt- onze ogen op te slaan in de hel, zoals die rijke man zijn ogen in de hel opsloeg. Die jongen voelde het oordeel in zijn ziel branden en was tot de eeuwige vuurput veroordeeld. Eigen schuld, eigen schuld, eigen schuld.
"Ja, maar er is een Evangelie", hoor ik iemand zeggen. O ja, Evangelie. Dat is er, zeker, maar voor die jongen niet meer. Ik weet niet of u mij verstaat, maar als je als een verbondsbreker openbaar komt, dan houd je zulke praat wel voor je, want dan heb je de maat vol gezondigd en is alle hoop vergaan. Dat was bij die jongen inleving, hoor! Weet u wat nu juist het oordeel in het oordeel is? Dat we niet buiten hoop willen zijn! "Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek", Jes. 57:10. Maar dan staat er nog een mooi ding in deze gelijkenis, namelijk: "En tot zichzelven gekomen zijnde..." Is dat al wedergeboorte? Ik wil er niet over twisten, maar als iemand tot zichzelf komt is dat te kort voor de eeuwigheid. Daarentegen, iemand die wedergeboren is, kan terstond de eeuwigheid aandoen. Elk kind van God is geschikt voor de hemel, hoewel de Heere gewoonlijk alleen rijpe vruchten plukt. Toch is het een mooi ding als een zondaar tot zichzelf komt, want dat kán leiden tot de waarachtige bekering. Iemand die tot zichzelf komt, ontwaakt uit een droom, of uit een roes of uit een vertrekking van zinnen. Ook van Petrus staat er dat hij tot zichzelf kwam nadat hij door de engel uit de kerker verlost was geworden. Toen de apostel tot zichzelf kwam, kreeg hij de werkelijkheid onder ogen te zien. Op dat moment wist Petrus zeker dat de Heere Zijn engel gezonden had om hem uit de handen van Herodus te redden (Hand. 12:11). Toen de verloren zoon tot zichzelf kwam, realiseerde hij zich wat zijn huidige situatie was en hoe die bij zijn vader geweest was. Hij realiseerde zich hoe dwaas zijn besluit geweest was om het huis van zijn vader te verlaten en zich zo in de zonde te vermaken. Hij had zich nog minder als de beesten gedragen en het loon op de zonde is de dood. Nu kwam de wroeging: "Hoeveel huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood en ik verga van honger." Die jongen was dus de rand van het graf genaderd. Hij zei niet voor niets: "Ik verga van honger." Geestelijke gezien moest die jongen niet de zwaarddood, maar de hongersdood sterven. Dat is een langzame, doch onherroepelijke dood. In die uitzichtloze situatie moest hij aan de welstand van zijns vaders knechten denken. Die hadden overvloed van brood. Hij kon zich wel voor zijn hoofd slaan dat hij van huis weggelopen was. Met wroeging kom je echter niet ver. Judas kwam met al zijn wroeging aan de strop. Overtuiging van zonden is noodzakelijk, maar het is geen deel van de genade. Om die reden is overtuiging van zonden geen voorwaarde om zalig te worden. Door onze val in Adam zijn wij voorwaardelijk geworden en moeten we van genade niets hebben. Daarom is overtuiging van zonden onvermijdelijk. Een waarachtig overtuigde ziel raakt nabij de verdwijning en is dikwijls niet ver van de rand van de hel verwijderd. Of hij stort zichzelf erin, of hij wordt ervan weerhouden. Gods uitverkorenen worden bewaard voor zelfmoord, ook als zij nog onverzoend zijn. De weerhoudende genade gaat aan de zaligmakende genade vooraf. De verloren zoon wordt ervan weerhouden zichzelf kwaad te doen, door de trekkende liefde des Vaders, waarop de schuldbelijdenis volgt. "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u; en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen." Hij zegt niet: "Ik heb gezondigd tegen u en de Hemel", nee, dat zeggen de huichelaars. Hij zegt: "Tegen de Hemel en voor u!" Wij hebben in de eerste plaats tegen Gód gezondigd. Als schuldige mensen elkaar onderling vergeven, is dat een mooi ding, maar daarmee staat onze schuld voor God nog open. Zelfs als je belijdt tegen God gezondigd te hebben, is daarmee de vergeving nog geen feit. Toch staat er in Spreuken 28:13: "Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen." Ja, maar om je zonden te bekennen, heb je een andere Partij nodig en die had die jongen niet. Hij had het voornemen wel om zijn zonden aan zijn vader te belijden, maar hij kon zijn schuld nog niet persóónlijk aan zijn vader kwijt. Velen zijn met een objectieve schuldbelijdenis gered, maar die jongen was daarmee niet gered. Hij aanvaardt zijn vonnis en keert terug tot zijn vader, op genade of ongenade! Dat staat er! Als u dat er niet in leest, staat het te vrezen dat u geen wedergeboren ogen hebt! Ware schuldbelijdenis gaat namelijk altijd gepaard met vrijwillige strafaanvaarding, anders is je belijdenis hypocriet. Als je niet meer waard bent een kind genoemd te worden, dan keur je jezelf wel de hel waardig. Het is het één of het ander. Je hebt mensen die zeggen nergens recht op te hebben, maar als je hen nader onderzoekt, blijken ze nog te goed te zijn voor de hel. Dat zijn geblankette huichelaars! Sommige van dit soort hypocrieten schrijven tegenwoordig boeken vol om de mensen bij het oordeel weg te houden. 't Helpt niet mensen, nee, dat helpt niet. God brengt Zijn volk in en onder het oordeel om hen niet van, maar in het oordeel te redden. Van nature leven we in het oordeel, maar we erkennen het niet en daarom brengt God ons erin, tenminste, als Hij ons van de toekomende toorn wil behouden. "Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds", Ezech. 20:37. Weet u wat nu het wonderlijke is in deze gelijkenis? Dat die vader zijn jongste zoon niet achterna reist om hem van het verderf te redden. Die vader was er namelijk van overtuigd dat hij zijn jongen niet redden kon. Zéker niet van het eeuwige verderf. Hij was zijn jongen echter in God kwijtgeraakt en stond daarom geregeld op de uitkijk, omdat hij zeker was van zijn thuiskomst. Dat was geloof! God ziet uit naar verloren zonen en dochters en trekt hen met touwen der liefde, want Hij zal hen voeren met smeking en geween. God hóópt niet dat ze komen, Hij is er zeker van, want Hij heeft ze liefgehad met een eeuwige liefde. In de weg der ontdekking is het niet één en al hel en verdoemenis. De Psalmist van de 116e Psalm zegt immers: "Ik vond benauwdheid én droefenis." De Wet werkt toorn, maar als God trekt, zit er liefde aan de roede. Is dat al wedergeboorte? Hele kerkgemeenschappen dwalen en leren dat dit al wedergeboorte is. Stél dat dit al wedergeboorte is, was die jongen ermee geholpen? In het geheel niet! God doet trouwens geen half werk! Ik geloof daarom helemaal niet dat deze fase al wedergeboorte is, want de wedergeboorte gaat altijd gepaard met het geloof in Christus. Dat leert Gods Woord en de bevinding der heiligen bevestigen dat feit. Gods volk wordt derhalve niet bij stukjes en beetjes wedergeboren, maar ineens en volkomen. De Heilige Geest leert ons immers in 2 Korinthe 5:17: "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden." Stel dat de wedergeboorte begint met ellendekennis, wat heeft de prediking van het Evangelie met bevel van geloof en bekering dan voor zin? Het bevel van geloof en bekering is juist effectief voor diegenen die midden in hun ellenden verkeren. Er komen geen wedergeborenen tot het geloof, maar dode zondaren met het vonnis des doods in hun leden. Die jongen was dus overtuigd van zijn ellende en de hel waardig geworden. Hij erkende immers gezondigd te hebben tegen de Hemel en zijn vader en keurde zich niet meer waardig een zoon genaamd te worden. Als je niet meer waardig bent een zoon genaamd te worden, erken je een bastaard te zijn. Bastaarden zullen het Koninkrijk der hemelen niet beërven, dus blijft de hel over. "O, stonde van 't gericht, o dodelijkst tijdgewricht!" Die jongen wilde evenwel als een bastaard zijn vader dienen, want dan zou hij zijn vaders aangezicht af en toe nog eens kunnen zien, al was het dan ook vanaf de mesthoop of vanuit de gierkelder. Die jongen achtte zich dus de hel waardig en aanvaarde zijn vonnis in de erkenning een bastaard te zijn. Die jongen zei niet: "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal zeggen dat ik het allemaal zo slecht niet heb bedoeld." Dat is de belijdenis van een huichelaar. Hij zei ook niet: "Vader, dat ik er nu als een bedelaar uitzie, is de schuld van die varkensboer, want die heeft mij geen eten gegeven." Hij zei ook niet: "Wat mij overkomen is, vader, is mij niet door mensen aangedaan; het komt allemaal door die hongersnood." Nee, die jongen kon God de schuld niet meer geven, alleen zichzelf! Als schuld werkelijk schuld wordt, word je onvoorwaardelijk. Dan ga je naar je Rechter, op genade of ongenade, zoals koningin Esther naar de koning ging. "Alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om", Esther 4:16b. Sommigen worden vermoeid van dit punt, omdat zij zeggen altijd hetzelfde te horen. De Heere Jezus zegt het echter geheel anders. "Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben", Luk. 15:7. Is het niet ontroerend en verblijdend als een zondaar het van God verliezen mag en zich onvoorwaardelijk aan Hem uitlevert? U zegt: De rechtvaardiging is maar een moment, maar er is meer! Kijk, degenen die dit zeggen, spreken onzin. Hoewel de rechtvaardiging in één moment geschiedt, is de rechtvaardiging geen moment, maar een leven. De plaatsbekleding van Christus verduurt niet een moment, maar de eeuwigheid. De kracht van de heiligmaking is niet gelegen in goede werken, maar in de bevestiging van de rechtvaardiging, zoals we ook zien bij de reiniging van Jozua, de hogepriester in Zacharia 3. Christus reinigt Zijn volk met de kussen Zijns monds. Dat keert steeds terug in het genadeleven. Job, een gerechtvaardigd kind van God, zegt immers: "Ik zal mijn Rechter om genade bidden", Job 9:15.
Die jongen ging dus onvoorwaardelijk huiswaarts, om zijn laatste reis te maken. Hij wilde liever sterven aan de voeten van zijn vader dan om ooit weer terug te keren in de wereld. Hij wilde liever als een bastaard werkzaam zijn op de boerderij van zijn vader, dan nog langer in de zonde zijn vermaak hebben. Maar hoe dichter hij bij huis kwam, hoe langzamer hij ging lopen. Het schaamtegevoel werd met elke stap groter. Tenslotte durfde hij zijn ogen niet meer op te heffen naar de hemel, vanwege het beest van binnen. Met elke stap die hij deed werd hij een groter beest. Schoorvoetend ging hij verder, tot hij tenslotte niet meer verder kon. Hij kon het wel uitschreeuwen: "Verlóren, verlóren, voor eeuwig verlóren!"
"En als hij nog verre was, zag hem zijn vader." Kijk, dat is nu het welbehagen des Vaders. God ziet de Zijnen al van eeuwigheid. Hij slaat de Zijnen in liefde gade en wil hen heil bereiden; hen in een vesting leiden. En de Vesting is Christus! Christus is met innerlijke ontferming bewogen over verloren schapen. Als die vader uit de gelijkenis al met innerlijke ontferming bewogen is over zijn verloren zoon, hoe bewogen zal Christus dan wel niet zijn over het lot van een verloren zondaar? O, verdoemde zondaar, gij die van binnen van droogte brandt en de hongerdood dreigt te sterven: komt tot de wateren van vrije genade! Komt, koopt en eet, zonder prijs wijn en melk. Les uw dorst aan de Fontein des levende waters. Christus is met innerlijke ontferming bewogen over het lot van verloren zondaren. Heeft u getracht om tot Hem te komen, maar kunt u niet verder komen dan een van verre staande? Kunt u Hem niet vinden? Het hoeft ook niet. Hij komt, Hij vindt, Hij zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst geven. "En toelopende, viel hij hem om zijn hals en kuste hem." Wie liep er? Die vader! God is in Christus altijd de Eerste en ook de Laatste. Christus is de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde! Geestelijk gezien, krijgt die jongen hier een kus van Jezus' mond, een Vaderlijke omhelzing. God redt Zijn Kerk vlak voor de poorten de hel. Ik weet dat het gros belijders hiervan een dodelijke afkeer heeft. Als je hen hiermee confronteert, smijten ze nijdig met oudvaders om de Wet te handhaven -die ze echter met geen vinger aanroeren- maar dat komt omdat dezulken van voorkomende waarheden leven die ze hebben aangegrepen in een moeilijke situatie. Ze zijn echter nog nooit afgesneden van alle gerechtigheid die uit de Wet is. Met zulk soort mensen, ook al vallen ze de waarheid bij, krijg je vroeg of laat grote moeilijkheden. Het zijn mensen die namelijk nog nooit aan hun vijandschap gedood zijn en derhalve nog nooit de onmogelijkheid van zalig worden hebben ingeleefd en uitgeweend voor God, in de aanvaarding van hun vonnis. Gods volk krijgt de zaligheid niet in moeilijke omstandigheden, maar in de onmogelijkheid van hun bestaan. Als alle hoop hen gans ontviel, daar niemand meer zorgde voor hun ziel. Kijk, daar heeft God je pad gekend, ja, al van eeuwigheid. Zalig worden is niet moeilijk, maar onmogelijk en toch voor het geloof zo eenvoudig, want bij God zijn alle dingen mogelijk. Toen het voor die jongen niet meer kon en hij zijn vonnis mocht omhelzen, werd hij omhelsd door zijn vader en werden de tranen van zijn wangen gekust. Als de zondaar overgebogen wordt om zijn vonnis te aanvaarden, buigt Christus Zich over de zondaar om hem te reinigen en vrij te kussen van schuld en straf. Vrijwillige strafaanvaarding is echter geen mensenwerk, geen voorwaarde, maar een werk des Geestes. Je kunt het niet nadoen. Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zoudt vrezen.
De zoon, die op zoveel liefde wordt onthaald, barst in tranen uit en toont zijn berouw, als gevolg van de genadige omhelzing van zijn vader. "Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden." Deze schuldbelijdenis gaat dieper als die hij uitsprak toen hij tot zichzelf kwam. Hier zegt hij namelijk niet meer: "Maak mij als een van uw huurlingen." Zelfs dát was hij niet meer waardig. Hij was niet meer waardig een zoon genaamd te worden, maar ook niet om als een huurling in dienst van zijn vader te staan. Dus hij was geen zoon en geen huurling, maar wat dan wel? De jongste zoon was hier als dood. Hij was door de Wet der Wet gestorven. Dat feit wordt door zijn vader bevestigd, als hij zegt: "Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden", vers 24. Hij was dood, maar alleen doden komen tot leven op de stem des Zoons van God. U ziet op het kerkhof wordt de bruiloft geboren. Het is wel even op de tekst vooruitlopen, maar u ziet dat deze jongen niet zelf vindt, maar gevonden is, als een dode op het kerkhof. Uit alles blijkt zo heerlijk het werk van vrije genade. Op het feit dat de zoon zich de hel waardig keurde, gaat de vader niet in, want die zichzelf veroordeelt, wordt niet geoordeeld! Maar de vader zei tot zijn knechten: "Breng [hier] voor het beste kleed en doet het hem aan en geeft een ring aan zijn vinger en schoenen aan de voeten. En breng het gemeste kalf en slacht het; en laat ons eten en drinken en vrolijk zijn. Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn." En zij begonnen de Wet te doen uit dankbaarheid. Nee, dat staat er niet. Zij begonnen vrolijk te zijn. Waarom? Er werd een lam geslacht. Onuitsprekelijke blijdschap vervult ons hart als Christus Zich aan de ziel openbaart als het geslachte Lam, Die ook mijn zonden heeft weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid. De jongste zoon kon het wel uitjubelen: "Ik roem in God ik prijs het onfeilbaar Woord. Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord. Wat sterv'ling zou mij schenden?" Als de Wet persoonlijk in ons leven vervuld wordt door de toegerekende gerechtigheid van Christus, is hemelse blijdschap het gevolg daarvan. "Juich en zing vrolijk, gij inwoners van Sion! want de Heilige Israëls is groot in het midden van u", Jes. 12:6. "Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! Maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! Want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE", Jes. 54:1. "Zing vrolijk, gij dochter Sions, juich, Israël; wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems!" Zef. 3:14. "Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen", Luk. 10:20. De jongste zoon kreeg een nieuw kleed, het beste kleed en het beste kleed is het kleed van de gerechtigheid van Christus. Hij kreeg ook een ring aan zijn vinger. Dat is de ring van Gods trouwverbond. Tenslotte kreeg hij schoenen aan zijn voeten. Dat zijn de voetstappen van Christus. Daarna hoefde die jongen niet aan het werk, om zijn heiligmaking uit te werken, want het gemeste kalf werd geslacht en hij mocht eten en verzadigd worden. "Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld", Ps. 107:9. "En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee", Hand. 27:38.
Wat zegt u? Koren in de zee werpen? Ja, dat is nu de ware heiligmaking!
Zeg, man, u kunt me nog veel meer vertellen, maar... Rustig, mijn waarde, het zijn niet mijn woorden; het is Gods Woord! Wat zegt de Heilige Geest door de mond van Salomo? "Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen", Pred. 1:11. Zo schijnbaar dwaas deden de Egyptenaars ook. Zij wierpen het koren in de rivier de Nijl. Dat leek dwaze verkwisting, maar als het water van de Nijl begon te zakken, kwam het koren vanzelf op de vruchtbare bedding, waar het wortel schoot en welig tierde. Wat is dat eigenlijk: Je brood op het water uitwerpen? Dat is Gods lof vertellen, het Evangelie verkondigen op alle plaatsen van Zijn heerschappij. God heeft namelijk een volk geformeerd dat Zijn lof zal vertellen. Het Evangelie moet verspreid worden op de meest dwaze plaatsen, namelijk daar, waar men niet verwacht dat God er ooit mensen zal bekeren. Het verzoenend en plaatsbekledend offer van Christus moet voorgesteld en gepredikt worden aan alle creaturen. Het gevolg daarvan is dat het Evangelie wordt aangenomen of verworpen, zoals ook in deze gelijkenis blijkt. De oudste zoon thuisgekomen, hoorde het gezang en het gerei en vroeg aan een van de knechten wat die feeststemming mocht betekenen. Toen vertelde ze hem dat zijn broer thuisgekomen was en dat zijn vader hierover zo verblijd was dat hij een feestmaal had laten aanrichten. Hierover werd die man zo toornig, dat hij niet naar binnen wilde gaan. Hij schreeuwde het uit: "Als zo'n beest naar de hemel gaat, wil ik er niet wezen." Afgunst maakt de huichelaar, of beter gezegd: als in anderen het genadewerk schittert, komt de huichelaar openbaar. Afgunst is dan de drijfveer. De vader bad zijn oudste zoon om toch naar binnen te gaan, om vreugde te bedrijven vanwege zijn uit-de-dood gerezen broer. Weet u wat die jongen zei? "Zie, ik dien u [nu] zoveel jaren en heb nog nooit een gebod overtreden..." Die jongen had nog nooit een gebod overtreden, tenminste, dat meende hij. 't Was zeker familie van de rijke jongeling. Dezulken hebben alles goed gedaan en nooit iets verkeerds. Maar als verkeerden het goede ontvangen, slaan de vlammen uit hun ogen. Ziet u nu dat mensen die in de Wet roemen de meest vijandige mensen zijn? Ze houden de Wet, kunnen gehoorzaam zijn en Gods wil betrachten, naar hun idee, maar, o wee, als je hen vraagt hoever ze gevorderd zijn, want dan staat de wagen stil. "U hebt mij nog nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn", zei de oudste. Hiermee geeft de oudste zoon te kennen vreemdeling te zijn aan het Lam Gods die zich heeft weggeschonken aan hen die in de dood liggen, zoals de jongste zoon in de dood gelegen had. U ziet, die man wilde wel vrolijk zijn, echter niet met het Lam Gods en ook niet met Gods volk, maar met de godsdienst. Hij wilde zich vermaken met een bokje waar hij recht op had. U moet er altijd maar goed op letten dat degenen die denken de geboden te betrachten altijd rechthebbende mensen zijn die er een dubbele moraal op na houden. De oudste zoon kon dienen en daarmee bewees hij onder de Wet te zijn en onder de vloek, maar die jongste zoon werd bediend, omdat hij onder de genade was. Christus is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een Rantsoen voor verloren zonen en dochteren. Die oudste zoon hield ook de Wet naar zijn idee, maar als het over zijn broeder ging, bestond er ineens geen Wet meer. Dan was doodslag en het bedrijven van valse getuigenis schijnbaar geoorloofd. Hij was echter nog niet uitgeraasd, en vervolgde: "Maar deze hoerenloper heeft nauwelijks een voet in huis gezet, of hij wordt gelijk onthaald op het gemeste kalf. Onterven moet je zo'n beest!" Wat worden de woorden van de Heere Jezus hier toch bewaarheid, als Hij zegt: "Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods", Matth. 21:31. Die oudste zoon krijgt een lieflijke, doch ernstige vermaning: "Kind, gij zijt altijd met mij en al het mijne is het uwe. Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn, want deze uw broeder was dood en is wederlevend geworden, en hij was verloren en is gevonden." "Kind!" Je zou denken dat die oudste jongen ook bekeerd was. 't Was immers een kind. Ik geloof er echter niets van. Die jongen was wel een kind, maar niet alle verbondskinderen worden zalig. Dat zien we ook duidelijk in de gelijkenis van de rijke man in de hel. Abraham spreekt deze man in Lukas 16:25 aan met 'kind'. "Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten." Het is tastbaar in onze dagen dat hele kerkgemeenschappen geregeerd worden door oudste zonen die geen vreugde willen bedrijven als er een verloren zondaar tot bekering komt. Van de vrijheid in Christus moeten rijke jongelingen en oudste zonen niets hebben. Pas zat ik ergens te vertellen wat God onlangs aan mijn ziel gedaan had. Ik had Saul op bezoek gehad en ik weet niet of u mij verstaat, maar als Saul op bezoek komt, gaan bij mij de gordijnen dicht. De Psalmdichter van de 77e Psalm wist er ook wat van:
'k Schatte mij geheel verloren; 'k Mocht van geen vertroosting horen; Als mijn ziel aan God gedacht, Loosd' ik niet dan klacht op klacht. Peinsd' ik aan mijn vrucht'loos kermen, Vrucht'loos roepen om ontfermen. Dacht ik, hoe God anders helpt, Mijne ziel werd overstelpt. Slaap weerhield Gij van mijn ogen. 'k Was verslagen, neergebogen. En, verstomd door al 't verdriet, Wars van mensen sprak ik niet.
Bovenstaande Psalm was inleving en de situatie was uitzichtloos. Ik was geheel verstomd geworden door inwendig zielsverdriet. Ik voelde snel mijn krachten wijken en bezwijken... Toen begon het Lam bij vernieuwing te spreken: "En ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen, tot de voleinding der wereld. Amen." Als dat gebeurt, geliefde lezer, dan vermag ik alles door Christus die mij krachten geeft. Dat zijn geen ingestorte vermogens, want mijn Kracht is Christus en anders heb ik niets. Jezus Die mijn Leven is. Zonder Hem kan ik niets, wil ik niets en heb ik niets. Ik leef door de kracht Gods en uit het geloof van Christus. Dat is geen eenmalige ervaring, dat is een leven door Zijn Geest. Maar weet u wat men toen tegen mij zei? "Daar heb je wel verkeerd aan gedaan, door je zo verloren te schatten. Je had gewoon moeten blijven geloven!" U ziet, de eigenwillige godsdienst werkt alleen met de letter, maar weet van geloofsoefeningen niets af. Arme godsdienst die zichzelf op de been houdt. Dezulken doen nooit iets verkeerds -volgens zeggen- en voor de rest kunnen ze overal over praten, behalve over banden en gevangenissen, laat staan hoe ze eruit verlost zijn geworden. Ze geloven het van zichzelf en hebben een stel regels die hen zeggen wat zij doen moeten om God gunstig te stemmen, maar Gods volk leeft echter van vrije genade en niet van doen. Gods kinderen zijn verlost en moeten gedurig verlost worden. Ze zijn geheiligd en moeten gedurig geheiligd worden. Het leven der genade gaat dikwijls door de diepte van de beproevingen. Veel wederwaardigheden, veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die allen redt hen God. Hij is hun Heil alleen. Banden en gevangenissen zullen eens beslissen wie er kinderen zijn van God! Stel dat ik kon wat die oudste zoon allemaal aan gehoorzaamheid aan de dag legde, dan zou ik nooit het Lam groot kunnen maken. Christus heeft het voor mij gedaan en in Hem ben ik wat ik voor God wezen moet, namelijk volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig. Christus kust Zijn kinderen heilig werkeloos, opdat het straks klinken zal: "Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen." Ja, voor Zijn troon en hier beneden. Amen.
GPPB.
|
|
|
|
|
|