|
|
DE NODIGING TOT HET GROTE AVONDMAAL
| |
|
|
Gezien de grote geestelijke nood in gezin, kerk en staat, waar ook ter wereld, willen we een ogenblik met u stilstaan bij de gelijkenis van het grote avondmaal. In de gelijkenis van het grote avondmaal predikt Christus ons de toestand van de huidige gevestigde kerk, onder de vlag van de Reformatie. Moge de Heere ons leiden en inleiden in de geheimen van Zijn dierbaar Getuigenis door de onmisbare leiding van de Heilige Geest. In de gelijkenis van het grote avondmaal toont Christus ons in de eerste plaats dat er vele belijders het Koninkrijk Gods groot schijnen te achten, maar dat zij allen een verontschuldiging blijken te hebben en weigeren in te gaan. In de tweede plaats toont Christus ons wie er uiteindelijk gedwongen worden om in te gaan, omdat zij daartoe uitverkoren en geroepen zijn. De gelijkenis van het grote avondmaal kunt u vinden in het Evangelie van Lukas, het veertiende hoofdstuk, daarvan de verzen 16 tot en met 24. Bij deze overdenking letten we op twee gedachten:
1. De kinderen des Koninkrijks verworpen 2. De kinderen der duisternis aangenomen
"Een zeker mens bereidde een groot avond maal, en hij noodde er velen." Zoals men in het vroege oosten wel gewoon was om na de tarweoogst een groot avondmaal te bereiden, neemt Christus dit praktische voorbeeld ter hand om de reizigers op de brede en de smalle weg in hun werkelijke hoedanigheid te illustreren. Zoals we bij een bruiloft gewend zijn om uitnodigingen te versturen aan familie, vrienden en bekenden, zo worden ook -door de prediking van het Evangelie van vrije genade- velen genodigd om te komen tot de Bruiloft des Lams. Velen worden echter wel geroepen, maar weinigen zijn er uitverkoren om in te gaan in de Bruiloft des Lams. Je wordt echter niet uitverkoren omdat je geroepen bent. Als je uitverkoren bent, ben je ook geroepen. Van die roeping is de Doop een teken en zegel. Degenen die hun Doop verwerpen door eigen schuld, behoren niet tot de uitverkorenen, dat zijn de verworpenen. Want die in Christus geroepen ZIJN, moeten komen en die zullen komen, zoals de verloren zoon tot zijn vader kwam. Dat is een eenzijdig Godswerk. Deze gelijkenis handelt dus ook over de uitverkiezing. Over de uitverkiezing wordt weinig of niet gepreekt, terwijl de Bijbel één ontvouwing is van de raadsbesluiten Gods, tot troost voor de levende Kerk. Toch is het niet bijbels de uitverkiezing eenzijdig te benadrukken in het kader van de roeping. God weet immers feilloos wie Hij uitverkoren heeft en degenen dié uitverkoren zijn, zullen zeker toegebracht worden, omdat ze van eeuwigheid in Christus geroepen zijn, hoewel de roeping in de tijd toegepast wordt.
"En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt", Rom. 8:30. God maakt het getal der uitverkorenen echter niet aan Zijn knechten bekend, maar heeft hen de last van de Evangelieprediking opgelegd. De nodiging gaat uit en komt tot elke hoorder des Woords. Het Evangelie van vrije genade dient namelijk onomwonden verkondigd te worden aan alle creaturen (Mark. 16:15), beginnende bij Jeruzalem. De Joden is eerst het Evangelie gepreekt. Christus is tot het Zijne gekomen, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen, maar verworpen. Christus is geslagen in het huis van Zijn liefhebbers. De zonen Zijner moeder gedroegen zich als vreemden en hebben Hem onteerd. Hij was een onbekende voor zijn familieverwanten. Onder hen had Christus noch schutsheer noch behoeder. Hij was een worm en geen man, veracht en de onwaardigste onder de mensen. Waarom? De ijver van Gods huis had Hem verteerd. De ere des Vaders was Hem zo lief, dat Hij Zich ter dood toe liet vernederen. De kinderen des Koninkrijks hebben Hem niet geacht, maar veracht. Dat geldt niet alleen de Joden. De gevestigde kerk heeft het massaal laten afweten. Wij hebben God op het hoogst misdaan, wij zijn van het heilspoor afgegaan, ja, wij en onze vaderen tevens. Voor de Man van smarten is er geen plaats in geen enkele kerk. Een enkele dominee is soms nog ernstig bewogen met het lot van verloren zielen. Dezulken vermanen het volk soms nog getrouw, maar doorgaans zonder resultaat. De dollarkoorts heeft het kerkvolk bevangen. Dat zeg ik niet, dat wordt ons in deze gelijkenis verkondigd. Christus zegt dat onze situatie is, zoals die was bij de Joden, tot op de huidige dag. De westerse kerken lopen over van de vormendienst, iedereen heeft zijn eigen geloof en niemand heeft iemand nodig. Op geestelijk gebied is de verwijdering in mijn eigen kerk zo groot geworden, dat er van een hart-tot-hart gesprek over God en goddelijke zaken nauwelijks sprake meer is. In de kerken heb ik bijna geen klankbord, veelmeer onder hoeren en tollenaars. De massa gaat op in de reformatorische business, die door de gelijknamige media wordt vergoddelijkt. En of die business nu binnen of buiten de kerk plaatsvindt, is de duivel om ‘t even. God zal er evenwel het mes inzetten, namelijk het zwaards Zijns monds.
Onlangs las ik een getuigenis van een Russische Nederlandse. Weet u wat ze onder andere schreef? "Het doet me pijn als ik ervaar, dat je hier niet vrijuit over je geloof kunt praten. Daar heb ik last van. Er wordt hier wel de waarheid gepredikt in de kerken, maar ik mis er vaak wat in. De vreugde in God door Christus. Daarvan hoorde je in Oekraïne getuigen! Ik wist in die tijd niet hoe het wereldse leven was. Het was leven voor de kerk. Daar was de gemeenschap der heiligen! Het gaat om de rijkdom in God. Die trof ik in Oekraïne veel meer aan." Kijk, dat is nu een schot in de roos. Misschien zeg ik dit wel omdat ik nu eenmaal een grote voorliefde heb voor mijn Russische geloofsgenoten. In de vroegere Sovjet Unie wisten dezulken namelijk wat lijden om Christus' wil betekent. Het lijden om Christus' wil werd daar ervaren in het kader van de gemeenschap der heiligen. De pijn die deze Russische vrouw hier in Nederland ervaart, herken ik in mijn eigen kerkelijke leven. In mijn vorige gemeente hadden we drie Avondmaalstafels, maar de gemeenschap der heiligen ontbrak er zo goed als geheel. De Geest is gaan wijken door allerlei kerkpolitiek en het verraad aan de ware bevinding. Gods ware kinderen hebben meer gemeenschap vanuit haar Hoofd met de triumferende Kerk dan met de strijdende Kerk, omdat de leden van de strijdende Kerk zeldzaam geworden zijn in onze dagen. Dat de naoogst nog rijker zal worden als de oogst, laat ik hier even buiten beschouwing. De meest rechtzinnige ambtsdragers zijn kleurenblind als het erover gaat hoe Christus eruit ziet. Hij is namelijk blank en rood en draagt de Banier boven tienduizend. Kind des Heeren, als ik u een raad mag geven: Ga nooit twisten over een kleur met degenen die geestelijk kleurenblind zijn. Door schade en schande oefent de Heere Zijn Kerk te strijden door het geloof. Wacht totdat de Geest je drijft. Trek nooit je eigen zwaard, maar strijdt door het zwaard van Christus, of ze het horen willen of niet. En áls de Heilige Geest je daartoe verwaardigt, namelijk om eens een ogenblik van de grootheid en beminnelijkheid van Christus te getuigen voor een verloren zondaar (met de vinger op je eigen borst), kijkt het gros belijders je aan of dat je van de maan komt. Wees ook daarvan niet bewogen, alsof u iets vreemds overkwame. Houdt u mannelijk, sta vast!
O, ik kom er steeds meer achter dat het merendeel belijders de beschouwing voor de toepassing houden. In de meest rechtzinnige prediking ontbreekt namelijk de noodzakelijkheid van de ware toepassing van het heil in Christus. En zo reist men de eeuwigheid tegemoet, bepakt en bezakt met goede werken… Maar wat zal nu het einde van de reis zijn, geliefden? Deze gelijkenis is er niet onduidelijk over. Zeg nu niet dat je het niet weet, want je weet ook dat je je aan de snelheid moet houden zoals de verkeersborden aangeven. Doe je dat niet, dan moet je ook niet zeuren over die bekeuring. God heeft ons eertijds ook een ‘verkeersbord' gegeven, namelijk deze: "Ten dage als gij daarvan eet, zult ge de dood sterven." En we hebben gegeten, dus hebben we de drievoudige dood toch eerlijk verdiend? Dat God zo barmhartig is, dat Hij het Evangelie van vrije genade onbewimpeld in Zijn Woord geopenbaard heeft, zou ons toch wel zodanig moeten vernederen, dat we héden op zo'n grote zaligheid acht slaan. Maar weet u waarmee het gros belijders zich tegenwoordig indekt? Ze zeggen: "U moet het wat lieflijker zeggen, dan zouden we er wel acht op slaan." Ja, voor de één ben je te grof, voor de ander te scherp en het maakt -volgens zeggen- veel uit wie het zegt. Anderen schuiven mij in de schoenen dat ik het Evangelie van vrije genade veel te ruim voorstel, want -zo zeggen zij- het zal zomaar niet gaan. U ziet, geliefden, de kinderen des Koninkrijks zijn eendrachtig in hun verontschuldigingen, zoals ook uit deze gelijkenis blijkt. Geen mens heeft echter het recht om onbekeerd te zijn. Weet u wat het gros rechtzinnige belijders zegt? "Bekering is een eenzijdig Godswerk, daar komt niets van de mens bij." Ja, je staat er soms versteld van hoe rechtzinnig mensen kunnen praten, maar ondertussen kunnen ze wel dezelfde blijven. Je kunt op de fluit spelen, voor hen dansen, de donder van de Wet over hen laten razen, maar voor de een ben je te licht en voor de andere te zwaar. Liefst moet je zo gemoedelijk mogelijk preken, zodat mensen voor zichzelf een gunstige toepassing kunnen maken, dan houd je de kerk in het midden en dan is iedereen vrij om de Bijbel in te vullen naar eigen goeddunken. Nou, als je zo preekt, om mensen te behagen, ben je een vervloeking, zegt Paulus tot tweemaal toe in Galaten 1:18-19. In deze gelijkenis lees ik dat de kinderen des Koninkrijks juist verharden onder de meest liefelijke nodiging. Als de dominee maar een beetje huilt op de preekstoel, en een stel welmenende aanbiedingen doet, kan de gemeente weer opgelucht naar huis, want de dominee meent het ernstig. En God zal toch al die bewogenheid niet voorbijzien? Dat soort mensen gaan dus naar huis met een bewogen dominee, maar dat God in Christus in Zichzelf bewogen is, laat de kerkmassa koud. We zien dat duidelijk als de heer zijn dienstknecht uitzendt, om degenen die genodigd zijn, toe te roepen dat ze komen moeten, omdat alle dingen gereed zijn. God de Vader zond Christus naar de aarde om de kinderen des Koninkrijks met Zijn lijden en sterven te verkondigen dat alle dingen gereed en volbracht zijn. De zaligheid is klaar voor uitgewerkte zondaren. De verzoening is een feit; het moet alleen toegepast worden en door het geloof aangenomen worden. Wie worden er nu genodigd? ‘Velen' staat er. Wie zijn die velen? Dat zijn degenen die weigeren in te gaan. Dat is ook apart, want stel dat er nu eens niemand op je bruiloft komt. Dat zou toch een belediging zijn. Je zou toch al die mensen enkele reis Siberië geven, als het in je vlees valt. Het is ook zonde van al die kostelijke spijze. Je laat toch al dat eten niet bederven? Je kunt dan maar beter de achterbuurt uitnodigen. De kinderen des Koninkrijks worden vetgemest met godsdienst tot de dag der slachting. Ik lees namelijk in deze gelijkenis dat degenen die een officiële uitnodiging ontvangen hadden, zich eendrachtig begonnen te verontschuldigen.
De eerste zei tot de dienstknecht: "Ik heb een akker gekocht en het is nodig dat ik uitga en hem bezie; ik bid u: houd mij voor verontschuldigd." Die man was dus waarschijnlijk een akkerbouwer en hij had er een stuk land bijgekocht om zijn omzet te verhogen, want hoe groter je boerderij, hoe beter je naam. Deze akkerboer kreeg echter te verstaan dat het avondmaal gereed was en de dienstknecht vermaande hem op de uitnodiging in te gaan, maar de boer weigerde beslist. Naar de geestelijke betekenis van deze gelijkenis was zijn onlangs gekochte akker in zijn ogen belangrijker dan zijn eeuwige belangen. Een paar hectare zwarte grond achtte hij van meer waarde als zijn onsterfelijke ziel. Ledeboer zei het anders: "Eén kus van Jezus' mond is mij meer waard dan al die zwarte grond." Dat die akkerboer met zijn verontschuldiging de heer des huizes zwaar beledigde, liet hem koud, want hij moest en hij zou zijn akker bezien. Daarvoor moest alles wijken. Zijn nieuwe akker nam al zijn aandacht in beslag, want het land moest geploegd worden en het zaad gezaaid en als alles naar wens verliep, stond er een nieuw huis voor hem in het verschiet. Mensen, wat ben je rampzalig, als je geld en goederen je afhouden van het enige nodige. Menige rechtzinnige belijder moet het nog afleggen tegen de rijke jongeling, want die jongeling verdiende geen cent zwart, deed geen vlieg kwaad, onderhield de geboden als de meest nauwgezette Farizeeër, terwijl het reformatorische volksdeel de business als nummer één in het vaandel heeft, zoals deze akkerboer bezig was te doen. De belangen van het Koninkrijk Gods schijnt een aangelegenheid te zijn voor de zondag. Zondags willen er velen wel getrouw onder de prediking zitten -voorzover we nog over bijbelse prediking kunnen spreken- maar door de week wenst het gros verder geen gezeur, want de zaak moet draaien en daarvoor moet alles wijken. Deze landbouwer liet niet alleen blijken geen tijd te hebben voor de dingen van Gods Koninkrijk; hij bidt zelfs de dienstknecht om hem voor verontschuldigd te houden. Ja, de kinderen des Koninkrijks gaan biddende verloren.
Er was ook nog een ander aan wie de dienstknecht de boodschap van de heer des huizes overbracht, maar ook die man begon zich te verontschuldigen. Hij had net vijf juk ossen gekocht, en ja, die investering kon hij onmogelijk onbeproefd laten en renteloos laten voortbestaan. Hij had niet vijf ossen gekocht, maar vijf kóppels, dus vijf koppels van vier ossen. Twintig koeien laat je niet droog staan, dat spul moet melk opleveren. Ik kan me voorstellen dat die man zich blind staarde op zijn kersvers aangekochte have. Hij zal die dienstknecht wel toegeroepen hebben: "Kijk nu toch eens naar die dikbillen van ossen, man! Is dat niet een rijk bezit? Wat stelt dat avondmaal nu voor vergeleken bij mijn ossen? Ik bid u, houd mij voor verontschuldigd." Het witte goud was in zijn ogen veel meer waard dan het genadegoud, hetwelk door het vuur gelouterd en beproefd zijnde, gepaste munt is in de ogen Gods. Zijn nieuwe ossen stonden al te loeien om gemolken te worden. Hij had dus reden genoeg -zo dacht hij- om geen tijd te verbeuzelen met zaken waarmee een mens pas te maken krijgt als hij sterven moet. Tenminste, zo kijken de kinderen des Koninkrijks doorgaans tegen hun eeuwige belangen aan.
Tenslotte was er nog een man die zich ook verontschuldigde omdat hij een vrouw getrouwd had. Zijn vrouw was nummer één. Daar leefde hij voor en dat was zijn afgod. Ja, je zal maar getrouwd wezen om getrouwd te zijn. Dan ben je even te beklagen. Een goede vrouw is van de Heere, denk erom, maar in een godvrezend huwelijk staat de vrouw niet nummer één. Ook de man niet! Onze wettige Man is Christus, volk des Heeren. In het vervolg van dit schriftgedeelte is het daarom opmerkelijk hetgeen Christus zegt in vers 26: "Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja ook zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn." Hoeveel ware discipelen zou Christus overhouden als deze toetssteen uit vers 26 eens aangelegd werd? Vele predikers drijven ‘het komen tot Christus' als zijnde zaligmakend, maar Christus verbindt hier een waarachtig en vleesverterend kenmerk aan het ware discipelschap. Weet u wat er aan ‘het komen tot Christus' verbonden is? Je bloedverwanten ‘haten' om Christus' wil! Ja, dat is inderdaad geen vrucht van onze akker. ‘Haten' wil hier zeggen: Afzien van allen die ons lief en dierbaar zijn, als we daartoe geroepen worden. Neem er zodanig afstand van, dat het de gemeenschap tussen God en uw ziel niet verhindert. Er kan geen vleselijke liefde in de weg staan tussen de liefde van Christus tot Zijn Bruid. Voordat een mens alles verlaat om Christus wil, is zijn vlees wel genoegzaam geroosterd boven de hel. Dat is enkel liefde van God, hoor, want een iegelijk die Hij liefheeft, kastijdt Hij. Anders loopt Gods volk ook als een mol in haar akker te wroeten en dan beproeven ze ook liever vijf juk ossen dan de wil des Vaders te doen, en dan lopen ze ook liever hun vrouw achterna als een lustobject, als dat ze lust hebben de Heere te vrezen. Wat zegt u? Ja, u hoort het goed, Gods volk is geen haar beter dan de godsdienstige rest. De HEERE zegt niet voor niets tegen Zijn knecht Ezechiël: "Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen door een plage; nochtans zult gij niet rouwklagen, noch wenen, en uw tranen zullen niet voortkomen", Ezech. 24:16. Dezelfde dag stierf zijn vrouw. Ezechiël had blijkbaar ook een vrouw getrouwd…, hoewel niet naar de zin van het tekstverband van Lukas 14:26. O, geliefden, poch en pronk toch nooit met een vrouw, want dat komt Gods volk duur te staan. God is jaloers op Zijn eer. Hij duldt geen afgoden nevens Hem. O, wat zitten we er doorgaans vol van, maar de Heere beproeft Zijn volk in de liefde, en dan komt het er vroeg of laat uit: "Heere, gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb, boven al mijn medegenoten." Voordat Petrus tot deze belijdenis kwam, zat hij zo'n beetje op de rand van de hel, want met meer ruimte is Gods volk doorgaans niet vertrouwd. Dus de maaltijd was gereed, maar niemand kwam. Al de genoden zaten in het werkhuis, want daar waren akkers, koeien en vrouwen. Een mens mag toch wel wat vertier hebben in dit leven? Ja, we zitten liever bij de duivel aan tafel, dan het gebroken brood uit handen van Christus te ontvangen. Weet u wat de wettige erfgenamen in het werkhuis zeggen tegen Gods knechten die in Naam van hun Meester hen ter bruiloft nodigen? "Deze rede is hard, wie kan dezelve horen?" De zaligheid is wel úit de Joden, maar in het merendeel heeft God geen welgevallen gehad.
Dus er waren schalen met kostelijk voedsel genoeg, maar geen hongerigen en dorstigen om het om niet te gebruiken. Op de markt van vrije genade is doorgaans weinig of niets te verhandelen, want er zijn nauwelijks wettige afnemers. De kinderen des Koninkrijks laten het afweten en verkopen hun eerstgeboorterecht voor een appel en een ei. Ezau verkocht liever zijn geboorterecht voor een schotel linzemoes, dan Gods zegen om niet in ontvangst te nemen. En Jakob, die toch het kind van de belofte was, moest die zegen zonodig stelen, omdat hij God nog voor geen cent vertrouwde.
U zegt: Is dat Gods volk? Ja, dat is Gods volk op haar slechtst, maar dat is altijd nog beter dan Ezau op zijn best, want om de zegening alsnog te beërven, zocht Ezau de plaats des berouws, mét tranen, maar kon die niet vinden (Hebr. 12:17). Gods volk komt er niet door haar gedrag, maar uit vrije gunst, die eeuwig Gód bewoog. Dus het avondmaal was gereed, maar die genood waren kwamen niet opdagen. Nou, daar zit je dan met al dat appelgebak, die roomsoezen en die opengebroken flessen advocaat. De zever zou je baard inlopen… Hoe het ook zij, die heer des huizes ziende dat er geen genodigde gasten kwamen, werd toornig en zeide tot zijn dienstknecht: "Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier in." Als de verbondszegen veracht wordt, wordt de verbondswraak van kracht, zoals we bij de Joden gezien hebben. Ze hebben Christus' bloed over zichzelf en hun kinderen uitgeroepen en ze hebben het gekregen. Als Gods verbondsvolk zo zwaar gestraft is geworden, wat staat de gevestigde kerk dan te wachten? Als de kinderen des Koninkrijks de HEER van het Koninkrijk verwierpen, wat staat dan het dorre hout te wachten? Ik heb geen hoop meer voor de gevestigde kerk, want dat bevestigt deze gelijkenis. Weet u waarvoor ik gegronde hoop heb? Voor de armen, de verminkten, de kreupelen en de blinden in de holen en spelonken der wereld. In het laatste der dagen zal God er nog velen uit de goot halen, uit de bordelen, uit de kroegen, uit de vuilnisbak van de wereld. De oudste zonen worden genodigd, maar weigeren in te gaan. Weet u wat God dan doet? Dan krijgt Hij haast om de kinderen der duisternis tot Zijn kinderen te adopteren. Voor de Prijs hoeft God het niet te laten, met eerbied gesproken, want die voldoet voor wel duizend werelden. Degenen die God liefheeft worden evenwel geliefd met een eeuwige liefde. Om die liefde te kunnen uitlaten was de Prijs van Christus' bloed noodzakelijk. Gods volk wordt niet zalig omdat zij zalig wil worden, maar omdat God het wil. Gods volk is echter niet van het beste soort, want er staat dat dat volk uit armen, verminkten, kreupelen en blinden bestaat. Het onedele, het dwaze, hetgeen niets is, dát heeft God uitverkoren. Kunt u dat begrijpen, geliefden? Ik kan er met mijn verstand niet bij. Wat heeft God bewogen om -met eerbied gesproken- zo'n "ongeregeld zooitje" te verkiezen boven al die geleerde, bekeerde en bestudeerde belijders? Ik zou het zo niet gedaan hebben, omdat ik van nature maar aanzie wat voor ogen is. God ziet het hart aan, niet dat van Zijn volk, maar Hij ziet het hart van Christus aan. Als God het bloedende hart van Christus aanziet, dat hart dat bruist van de liefde tot het recht Gods en in dat recht tot verloren zondaren, dan gaat God de Vader -met eerbied gesproken- overstag en geeft Zich gewonnen. Dat dierbaar bloed van Christus doet Gods toorn teniet. Als God het bloed ziet van het geslachte Lam aan de deurposten van ons hart, is de hitte van Zijn gramschap geblust in de toepassing. Je kunt er dus niet te slecht voor wezen, wel te goed. Je kunt er niet te arm voor wezen, wel te rijk. Je kunt er niet te verminkt voor wezen, wel te volmaakt. Je kunt er niet te kreupel voor wezen, wel te vlot. Je kunt er niet te blind voor wezen, wel te wijs en wel te bekeerd. Wat moet je dan meebrengen, geliefden? Alleen je verdoemenis, meer niet. De dienstknecht ging op het bevel van zijn meester uit in de straten der stad om diegenen te nodigen, die niet meer hadden dan vloek en verdoemenis.
U zegt: "Dat is mij te gemakkelijk!" Dat komt omdat u meer in uw zakken hebt dan alleen uw verdoemenis, mijn beste. U hebt wellicht nog een paar keurige vouwen in uw broek, maar dat is voor God onaanvaardbaar. Als u met het Lam alléén niet tevreden bent, zal de toorn van datzelfde Lam u treffen. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en u op de weg vergaat, als Zijn toorn maar een weinig zal ontbranden…
U zegt: ik wil wel komen, maar ik gevoel niet dat ik de eeuwige dood verdiend heb. Of u het voelt of niet, verdiend hebt u het, de eeuwige dood, bedoel ik. Zolang u buiten Christus bent, rust de toorn van God op u. U zegt wel te willen komen, maar kijk maar uit dat u niet met de gewilligheid van de rijke jongeling bezet bent, want dan loopt het slecht met u af. Die jongen viel neer voor de voeten van Christus, maar ging tenslotte bedroefd heen, omdat hij vele goederen had en daarvan geen afstand kon doen, om Christus' wil. Om die reden vind ik al die vrije evangelische aanbiedingen, zonder de bediening der Wet, zielsmisleidend, omdat daarmee de gewillige mens in beweging gezet wordt, buiten de gewilligheid van Christus. Om zo tot Christus te gaan, kan dodelijk zijn. "Goed", hoor ik koningin Esther zeggen, "als ik dan omkome, dan kom ik om, maar ik zal tot de koning gaan." Als u tot de Koning der koningen gaat in uw adamshoedanigheid, waartoe Esther verwaardigd werd, zal Hij u niet afwijzen, zondaar! Dat mens werd koningin af en een geschikt voorwerp voor vrije genade. Christus is echter geen sinterklaas die alle begerige mensen Zijn genade schenkt. Hij maakt de Zijnen eerst helwaardig, zodat ze weten en erkennen dat zij de dood verdiend hebben.
U zegt: "Moet ik het daarop afwachten?" Arme ziel, ik wilde wel dat u op Christus wachten kon, totdat Hij u genadig zij. Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem. HIJ zal gewisselijk komen. Wij komen niet, Hij komt, ja, om Zijn volk te richten, om vrije genade te verheerlijken. Wachten staat dus niet in het woordenboek van de doe-het-zelf religie. De mens wil wat doen, maar wat gedaan moest worden, is reeds gedaan, daar kan geen werkheilig beginseltje bij. Vrije genade kunt u evenwel gratis krijgen aan de voet van het kruis, als een ter dood veroordeelde. Dan zult u ook de noodzakelijke plaatsbekleding van Christus verstaan, naar de mate die God goeddunkt. Als u daarvan niets weet, weet u ook niet wat genade is. Waarom liet Christus Zich tussen de misdadigers kruisigen? Omdat Hij voor dezulken gekomen is, en alleen voor dezulken. Christus heeft Zich geen sterfbed veroorloofd tussen een godzalig gezelschap, nee, Hij is met de misdadigers gerekend, Hij heeft Zichzelf een plaats bij God ontzegd, opdat armen, verminkten, kreupelen en blinden een plaats zouden hebben aan Zijn tafel en in het Vaderhuis.
"En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats." Nóg is er plaats! O, wat een dierbaar Evangelie. Nóg is er plaats voor goddelozen, voor hopelozen en voor genadelozen, voor ter dood veroordeelden!
U zegt: "Is er dan voor een verworpeling als ik ben nog plaats? Voor mij, die niet verder komen kan dan een erfwachter van de hel?" Ja ziel, er is ruimte genoeg voor erfwachters van de hel. In Christus is er bij God een eeuwige ruimte. Een eeuwige zee van liefde, een onmetelijke ruimte van barmhartigheid, een oceaan van bloed, een heelal van Vaderlijke ontferming, voor dezulken, die de hel waardig zijn. Voor dezulken die geen enkele hoop meer hebben op de zaligheid, omdat zij zoveel kwaad tegen zoveel goeds bedreven hebben. "Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven", Rom. 5:6. U hoeft het niet te worden, want goddeloos zijn we, stuk voor stuk, maar er zijn er weinigen die het geloven dát ze het zijn. Zolang we niet geloven wie we van nature zijn, zullen we Christus door ongeloof blijven verwerpen. Dan doet het Evangelie geen kracht. Dat is niet de schuld van het Evangelie, maar onze eigen schuld. Als we het Koningschap van Christus over ons hardnekkig blijven afwijzen, zal dat verdoemelijke ongeloof ons voor eeuwig schuldig stellen voor de rechterstoel van Christus. God zal hoeren en tollenaren Zijn ontferming in Christus tonen, want Zijn huis moet vol worden. Ze zullen komen, door 't Goddelijk licht geleid, om te melden het heil van Zijn gerechtigheid en grote daden. Er wordt veel over Gods wil gesproken in onze dagen, namelijk om die te doen uit dankbaarheid. Maar weet u wat Gods wil is? "Ga uit in de wegen en heggen, en dwing hen in te komen, opdat Mijn huis vol worde." Ja, dat is een Goddelijke roeping en degenen die dat bevel niet meer naast zich neer kunnen leggen, omdat ze gedreven worden door de liefde van Christus en van alle kerkpolitiek afzien, die doen de wil des Vaders, uit dankbaarheid, omdat Hij het heeft gedaan. Amen.
Wacht even, er is nog een PS overgebleven in deze gelijkenis. Het is maar dat u het weet.
PS. "Want Ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, Mijn Avondmaal smaken zal!"
GPPB.
|
|
|
|
|
|