HIJ MOEST DOOR SAMARIA...
EN HIJ MOEST DOOR SAMARIA GAAN (1)        
Plaats in winkelmandjeMandje
In deze leespreek wensen we de ontmoeting tussen de Heere Jezus en de Samaritaanse vrouw en de vruchtgevolgen daarvan in afhankelijkheid des Heeren te overdenken, zoals die opgetekend staat in Johannes 4. Tijdens Zijn rondwandeling op aarde heeft Christus Zich ook buiten de landsgrenzen van Kanaän begeven om Zijn Kerk te vergaderen uit Samaritanen en uit heidenen. De Heere zorgt er Zelf voor dat degenen die Hij verordineerd heeft ten eeuwige leven, geroepen worden in de tijd, want Hij moest door Samaria gaan (Joh. 4:4).

Nadat de Samaritaanse vrouw tot het geloof in Christus is gekomen, gaat zij terug naar de stad Sichar en getuigt van Christus en wat Hij aan haar ziel gedaan heeft. In haar getuigenis klinkt het aanbod van vrije genade door en we zullen zien welk vruchtgevolg dat heeft. Alvorens we de uitwerking van haar getuigenis zullen beschouwen, zullen we eerst het handelen van Christus met deze vrouw nagaan, om te zien hoe de toe-eigening van het heil in het leven van deze vrouw plaatsvindt.
De tekstwoorden die wij met de hulp des Heeren met u wensen te overdenken kunt u vinden in het 29e vers van Johannes 4, waar geschreven staat:

“Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?”

We vragen uw aandacht voor vier punten van overdenking:

1. De tijd van het welbehagen
2. De onderhandeling
3. Het uur der minne
4. Het aanbod van vrije genade


1. De tijd van het welbehagen
Volgens het zendingsbevel van Christus moet het Evangelie aan alle creaturen gepreekt worden. Eerst te Jeruzalem (de gevestigde kerk), dan te Samaria (de vrijzinnigen) en tenslotte aan het uiterste der aarde (de heidenen). Er is dus een bepaalde orde van zending bedrijven. Christus richtte Zich eerst tot de verloren schapen van het huis Israëls, want de zaligheid is uit de Joden. De tegenwoordige zending is bijna uitsluitend op het heidendom gericht, maar zijn we als christelijke kerk zelf geen zendingsgebied geworden? De geestelijke onkunde op het kerkelijk erf neemt schrikbarende vormen aan en zelfs het beslag ontrent de bevindelijke waarheid is bijna totaal verdwenen.
God gaat echter door Zijn Kerk te vergaderen tot de voleinding der wereld. Daartoe roept Hij mannetjes uit het stof om die ene Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid aan alle creaturen te verkondigen. Elke christen is geroepen (uitverkoren) om getuige van Christus te zijn, hoewel sommigen met een bijzondere roeping daartoe verordineerd zijn.
Als genade in je ziel verheerlijkt is, wil je dat ook uitdragen, met het verlangen dat ook anderen in het heil zouden delen. Wij hoeven echter de Kerk niet te bouwen, want de velden zijn reeds wit om te oogsten. Christus zet Zijn Kerkvergaderend werk voort waar Hij wil en wanneer Hij wil. Van Hem staat geschreven: “En Hij moest door Samaria gaan”, Joh. 4:4.
Dat was het gevolg van het goddelijk besluit dat gemaakt was in de eeuwige raad des vredes. Dag en tijdstip waren reeds van eeuwigheid bepaald.
Christus was met Zijn jongeren op doorreis van Judea naar Galilea. Gewoonlijk maakten de Joden een omweg door het Overjordaanse, om het land van de Samaritanen te mijden vanwege een diepgewortelde godsdiensthaat die tussen beide volken heerste. Christus schaamt Zich echter niet om Zich onder de geseculariseerde godsdienst te begeven, ten spijt van de Joodse wetten en de ‘reformatorische’ kerkmuren.
De Samaritanen namen het namelijk niet zo nauw met de godsdienst. Ze onderhielden de Wet van Mozes op een manier die hen het beste leek. Niet zo nauwgezet als de Joden dat deden, maar ze hadden wel een ‘heilige’ gebedsplaats op de berg Gerizim en ze geloofden zelfs dat de Messias komen zou Die hen de dingen der zaligheid zou verkondigen (Joh. 4:25). Dus helemaal heidens waardeloos was hun godsdienst nu ook weer niet.
Zo passeert Christus de Samaritaanse grens met Zijn discipelen, want er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht. Als God er belang bij heeft om je in een bepaald land te zetten, kan niemand dat tegenhouden. Hij beschikt over paspoorten en visa’s, ten spijt van de huidige Farao’s die Gods volk niet willen laten trekken. Ik kan dat allemaal nu niet hier uitklaren, maar ik weet het uit mijn eigen leven.
Zo komt het godzaligste gezelschap aller tijden aan bij de Jakobsbron. De Heere Jezus -vermoeid zijnde van de reis- zet Zich neer bij de waterput die vader Jakob eertijds gegraven had. Hij stuurt Zijn discipelen eropuit om wat eten in de naburige stad te kopen, zodat Hij alleen achterblijft, maar toch niet alleen, want ook tijdens Zijn rondwandeling op aarde was de Vader altijd met Hem. Dat Hij al Zijn discipelen wegstuurt, had een reden, want de tijd van het welbehagen was aangebroken voor een Samaritaanse hoer uit Sichar en daarbij kon Hij geen mensen gebruiken, ook Zijn discipelen niet.

En ziet, daar komt een vrouw uit Sichar om water te putten. Wat is ze laat! Het is al zes uur in de middag. In het toenmalige Oosten viel het middaguur op de zesde ure van de dag en dan was de zon op het heetst. Omtrent die tijd was het niet gewoon dat vrouwen water kwamen putten, want dat gebeurde doorgaans ‘s morgens vroeg of laat in de middag. Ook was het heel ongewoon dat een vrouw alléén naar de put kwam, want dat was zeer gevaarlijk, aangezien rondtrekkende roversbendes zich op eenzame reizigers konden storten. Ook was het gevaar groot om door wilde dieren te worden aangevallen. Je moest er dus een dringende reden voor hebben om als vrouw alleen de reis naar de waterput te wagen, want dat kon je het leven kosten.
Uit de geschiedenis weten wij dat die vrouw een publieke vrouw was en de oorzaak dat zij in haar eentje naar de waterput kwam, was gelegen in het feit dat zij uit de sociale en godsdienstige gemeenschap geworpen was. Door haar zondige leven was ze in de eenzaamheid terechtgekomen. Met hoeren hielden zelfs de doorsnee Samaritanen zich niet op, want dat strookte niet met hun proselitische godsdienst. Vrouwen van dit lage soort werden dus door iedereen gemeden, behalve door Eén, namelijk Christus, Die het verlorene zoekt en het weggedrevene vindt. De Heere Jezus houdt Zich op met het uitvaagsel en afschrapsel der wereld om Zich heerlijk over hen te ontfermen.
In onze dagen bedrijft de kerk geen evangelisatie in de bordelen, want er zijn geen beloften voor bordeelbewoners, volgens de ‘Steenblokleer’. Dat is maar paarlen voor de zwijnen werpen, volgens die kringen. Christus daarentegen at met hoeren en tollenaars. Ik zal u zeggen dat Christus niets anders doet dan de Parel van grote waarde voor zwijnen te werpen, want goddelozen worden met God verzoend door de dood Zijns Zoons. Als dat niet zo was, had ik nooit zalig kunnen worden! Christus zegt immers dat hoeren en tollenaars ons zullen voorgaan in het Koninkrijk der hemelen en Christus leert echt geen algemene verzoening. Christus is namelijk alleen voor dé goddelozen gestorven (Rom. 5:6), voor Samaritaanse hoeren, reformatorische tollenaars, gereformeerde kroegenlopers en vrijzinnige kermisklanten.
Staat u, mijn lezer, ook in het rijtje? Of bent u nog te goed om slecht te zijn en te best om als een helwaardige met God verzoend te worden? Als u zich niet herkent in het cursief gedrukte rijtje, naar de in- en/of uitleving, behoort u niet tot de goddelozen uit Romeinen 5:6, waarvoor Jezus gestorven is.

Onlangs vroeg ik een jonge dame uit de uitgetreden kring naar haar geestelijke staat. Ze zei onbekeerd te zijn en met een staalhard gezicht vertelde ze dat als ze niet uitverkoren was, ze voor eeuwig verloren zou gaan. God moest het doen en anders was er geen hoop op zalig worden.
Ik dacht: “Arm kind, je bent gehersenspoeld door een leer die je versneld in de hel zal doen belanden.” Op zich was het allemaal waar wat zij zei, maar ik zei haar dat het goddeloze hoogmoed is om met de uitverkiezing te werken. Mijn haren rezen ten berge vanwege de hardheid en onverschilligheid waarmee deze dame zichzelf aan de kant van de verdoemenis plaatste. Toen ik haar vermaande vanwege haar fatalistische en zielsverwoestende onverschilligheid ten aanzien van zalig worden en haar wees op de gewilligheid van Christus voor verloren zondaren vanuit mijn eigen leven, werd ze barstens vijandig en brutaal gooide ze eruit: “U hebt uw geloof, ik het mijne.”
U ziet, dat deze brute godsdienst de vrucht is van de voorwaardelijke ‘Steenblokleer’ en dat heeft tot gevolg dat mensen ‘blokken steen’ worden met een toegeschroeide consciëntie. Er is niet veel voor nodig dat dit soort mensen de zonde tegen de Heilige Geest bedrijven en als dat het geval is, is er geen zaligheid meer mogelijk.
Hoewel ieder onbekeerd en onverzoend mens persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn daden, is de fatalistische ‘Steenblokleer’ verschrikkelijk debet aan de verharding des harten van de zielen die onder die leer verkeren. De Steenblokkianen hameren namelijk eenzijdig op de uitverkiezing en de deugd van Gods rechtvaardigheid, terwijl zij de deugd van Gods barmhartigheid alleen op de uitverkorenen betrekken. Die leer maakt dus een afgodsbeeld van het ware beeld Gods, want God is rechtvaardig én barmhartig, ook als wij niet in Hem geloven. Wij staan niet alleen bij de Wet in de schuld, maar ook bij het Evangelie. De voorwaardelijke ‘Steenblokleer’ is dus een koude, troosteloze leer, want die leer heeft niets in zich waar onbekeerden jaloers op kunnen worden. Het is geen wervende leer, maar een bedervende leer, waar je hart nog keiharder en onverschilliger van wordt dan dat het van nature al is. Het bewijs daarvan heb ik u reeds aangetoond en ik zou nog tal van andere praktijkvoorbeelden kunnen noemen.
Sommige belijders uit die kringen durven zelfs te beweren dat God helemaal geen mensen meer bekeert. Behalve dan op een stel ‘bekommerden’ na die op grond van enige emotionele kenmerken in de hemel gezet worden. Dezulken moeten wel lid zijn van hun kerk, want degenen die dat niet zijn, staan sowieso buiten de zaligheid... volgens zeggen.
Het (omgekeerd) remonstrantisme leeft dus blijkbaar ook in de uiterst rechtse kringen. Ze hebben ‘de zuivere waarheid’ in pacht, maar de zuivere waarheid voorstaan en tegelijk zeggen dat God niet meer werkt, is een ernstige vorm van atheïsme. Dat God met Zijn Geest uit de gevestigde kerk -vanwege haar dode rechtzinnigheid- geweken is in onze dagen, is tastbaar, maar dat wil niet zeggen dat God geen mensen meer bekeert, want anders zou de wereld al zijn vergaan. God lacht om het feit dat men denkt dat Hij eerst mensen moet bekeren in de kerk waar men beweert ‘de zuiverste waarheid’ in pacht te hebben. Christus gaat het voorwaardelijke farizeïsme voorbij, want Hij moést door Samaria gaan! Dat doet Hij NOG! Er worden derhalve meer zondaars buiten de kerk bekeerd dan in de kerk. Volgens de Roomse kerk (inclusief vele refo-dominees) is er buiten de kerk geen zaligheid mogelijk, maar Gods Woord getuigt van het tegendeel, anders had die Samaritaanse vrouw nooit zalig kunnen worden en zo zijn er nog veel meer voorbeelden uit Gods Woord op te noemen. De Samaritaanse vrouw behoorde tot de onderlaag van de Samaritaanse samenleving en maatschappelijk telde ze niet meer mee en kerkelijk al helemaal niet. Niemand zat op deze vrouw te wachten, behalve Christus, want Hij wachtte bij de Jakobsbron om deze hopeloze vrouw genadig te zijn. Immers, er is Hoop voor hopelozen en Raad voor radelozen. Christus zag deze vrouw al van ver aankomen, ja, al van eeuwigheid. In het leven van deze vrouw had de Wet zijn werk al deels gedaan; door haar zondige praktijken was ze buiten de samenleving geworpen, zodat zij geen andere keus had om zich op dit ongewone uur in haar eentje naar de Jakobsbron te begeven.
Sommigen -die de afsnijding en het recht Gods willen omzeilen- beweren dat de Wet geheel afwezig was bij deze vrouw en dat ze zonder enige ontdekking ‘pardoes’ met haar neus in de ‘genadeboter’ viel (excuseer mij voor deze uitspraak). We zeiden reeds dat zij door haar onzedelijke leven uit de burgerlijke en kerkelijke gemeenschap gestoten was en iedereen ging met een grote boog om haar heen. In haar eenzame gang naar de waterput kon zij elk ogenblik overvallen worden door roofdieren en moordenaars, dus elke stap kon haar laatste zijn. Krachtens de Wet Gods liep ze als een vervloekte over de aarde en elke stap die zij deed bevestigde dat feit.
Dat deze vrouw enige godsdienstige kennis van de waarheid van Gods Woord had, bewijst haar uitspraak over de langverwachte Messias wel. Ze liep dus min of meer met de dood in haar schoenen, maar ze had er geen erg in dat de tijd van het welbehagen voor haar was aangebroken. De Heere Jezus zat reeds te wachten om deze publieke vrouw te vangen in het net van de wateren des Levens. Hoe staat het er ook al weer? “Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was”, Luk. 19:10. Om die reden moest Hij door Samaria gaan.
Wat heeft de Samaritaanse vrouw aan het zoeken van haar zaligheid gedaan? Immers niks. Zij bedelde niet, zij zocht niet, zij was dus ook niet in verwachting omtrent haar zaligheid, hoewel zij geen toegeschroeid geweten had ten aanzien van de zaligheid.
Afgezien van het feit dat die Samaritaanse vrouw de zaligheid zich niet kon toe-eigenen, eenvoudig vanwege het feit dat Christus Zich nog niet aan haar geopenbaard had, wist ze één ding met zekerheid, namelijk dat ze een vervloekte was. Maar de wetenschap een vervloekte te zijn is niet genoeg, het moet een beleefde werkelijkheid worden en dan nóg is overtuiging geen overbuiging.
Toen Christus de Wet deed inkomen bij de Samaritaanse vrouw en het goddelijke arrestatiebevel haar presenteerde, werd zij aan de verdoemelijkheid van haar bestaan ontdekt en door de bliksem van Gods Wet zodanig getroffen, dat zij voorgoed was uitgeredeneerd. Christus openbaart Zich namelijk alleen aan stukken brandhout voor de hel. Doch daarover straks meer.

2. De onderhandeling
“Geef Mij te drinken”, zo begint Jezus Zijn onderhandeling met deze vrouw.
Bij een ontmoeting zoals deze, zouden wij zo niet beginnen. Wij zouden ons eerst voorstellen, maar dat houdt de Heere Jezus voor het laatst. Hij gaat eerst plaats maken voor Zichzelf, want ook bij deze vrouw was er geen plaats voor de Zaligmaker der wereld. Hieruit kunnen wij een geestelijke les leren, namelijk dat zielen bekeren Gods werk is, maar ook dat banden leggen Zijn werk is. Mensen kunnen zo teleurstellen en tijdelijke banden lopen leeg, maar de geestelijke banden die God legt, zullen de eeuwigheid verduren. Christus onderhandelt niet met deze vrouw omdat de uitkomst voor Hem onbekend is, nee, voordat Hij Zichzelf als de tweede Adam openbaart, ontdekt Hij haar eerst aan haar adamsbestaan. Dat is altijd Gods orde van bekering. Als de eerste Adam niet sterft, is er voor de tweede Adam geen plaats. Christus is echt geen zachte Heelmeester Die stinkende wonden maakt, zoals er in onze dagen bij hopen op de kansel staan. Weet u wat Christus eigenlijk zegt tegen deze Samaritaanse prostituee? “Vrouw, geef Mij van de vrucht die u geplukt hebt, nl. van de boom der kennis des goeds en des kwaads, dan ga Ik in uw plaats de dood in.” Daarmee plaatst Hij die vrouw midden in het paradijs en rekent Zichzelf de straf toe. Christus betaalt niet alleen de prijs der zonde; Hij is ook in onze plaats gaan staan, volk, als zijnde een gevallen zondaar in de toerekening!
Waar hoor je dat nog in onze dagen? Velen preken Christus wel in Zijn lijdelijke gehoorzaamheid, dus als Sions betalende Borg, maar niet in Zijn dadelijke gehoorzaamheid, als Plaatsbekleder, in het vlees van de eerste Adam. Hij heeft niet alleen de schuld op Zich genomen; Hij was ook schuldige(!) in de toerekening, in mijn plaats! Dat is ook de reden waarom we van nature geen gedaante noch heerlijkheid zien in de Man van smarten. Het naamchristendom wil wel een borgsom van een koning aannemen, maar niet van een worm en geen man, omdat dezulken niet verder komen dan de Sinaï. De breuk is echter niet geslagen op de Sinaï, maar in het paradijs en daar ontdekt Christus nu die vrouw aan.
Als de leer van de plaatsbekleding verduisterd is, heeft dat echter tot gevolg dat vele predikers -ten aanzien van de zonden- niet verder komen dan symptoombestrijding. Dezulken kunnen het wangedrag van de jeugd wel breed uitmeten, maar komen vervolgens met werkheilige oplossingen aandragen.

Onlangs is er een onderzoek gedaan naar het mediagebruik onder reformatorische jongeren. De uitkomst van dat onderzoek was voor velen schokkend (niet voor mij). Pop- en rockmuziek worden massaal beluisterd, ongecontroleerd internetgebruik en de videotheken vinden hun grootste afnemers onder de reformatorische jongeren. De bezoekers van de discotheek in Wekerom bestaan voor een groot deel uit jongeren uit de afgescheiden kringen, maar er is geen predikant die zich om dit soort jongeren bekommert. Eén en ander is er een schrijnend bewijs van dat er van de huidige prediking niets uitgaat en dat de kerken voor verloren zonen en dochters niets hebben om jaloers op te worden. Ik zeg het weer: de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze wordt niet of nauwelijks meer gehoord vanaf de ‘gereformeerde’ kansels. Enerzijds durft men niet meer te separeren op het scherpst van de snede in het kader van Wet en Evangelie, namelijk schijn en zijn, dood en leven, vloek en zegen, hel en hemel. Anderzijds wordt het Evangelie van vrije genade voor de slechtste aller zondaren angstvallig weggemoffeld, om de tragische reden, dat men bang is dat hoeren en tollenaren de godsdienstige massa zullen voorgaan in het Koninkrijk der hemelen.

Sommigen zeggen dat ik niet zo moet ‘vechten’ en ‘ruziemaken’. Dat verwijten ze mij, omdat zij Christus dat verwijt niet durven maken. De kerkelijke massa wil gesust worden met een vrede, vrede en geen gevaar-prediking. Christus was gedurig in gevecht met de Judaïsten en de Sanhedristen tijdens Zijn omwandeling op aarde en Hij schroomde niet om het schijnchristendom de tempel uit de geselen. Paulus werd voor een pest en een oproerkraaier uitgemaakt, omdat hij het zwaard van het Woord hanteerde. Christus en Zijn apostelen waren echt geen diplomaten die het iedereen naar de zin trachtten te maken, zoals er nu bij hopen op de kansel staan. Christus is niet gekomen om vrede op aarde te brengen, maar het zwaard! De ware vrede is er alleen IN Christus en buiten Hem is geen vrede, maar een eeuwig zielsverderf. O, mijn geliefde lezers, kon ik dat eens op uw hart drukken. Het moet buiten hoop worden, goddeloos en gans verloren, want alleen voor dezulken is Christus gekomen.

Als God een ziel redt van het vonnis der Wet, wordt de mens er finaal buiten gezet, ook met al zijn zogenaamde ‘geloofs’-werkzaamheden! Dan wordt het een afgesneden zaak, een verloren zaak. Daar alle hoop mij gans ontviel, daar niemand zorgde voor mijn ziel... Dominees moeten hier terugtreden, want die kunnen een verloren ziel niet redden van het verderf. Om die reden stuurt de Heere Jezus Zijn discipelen weg, alvorens Hij in onderhandeling gaat met deze ‘dubieuze’ Samaritaanse vrouw. De discipelen zouden dat mens weggejaagd hebben, zeker in deze situatie nu hun Meester zo vermoeid terneder zat. Christus’ spijze was echter te doen de wil van Zijn hemelse Vader en daarbij kan Hij geen mensen gebruiken, zelfs Zijn discipelen niet.
De Zaligmaker bemoeit Zich met deze hoer en wil zelfs uit haar waterkruik drinken. De Heere Jezus wil dus uit de kruik drinken van deze zondige, onverzoende vrouw, alvorens Hij haar te drinken geeft van het water des Levens. Daarmee betoont Hij in haar plaats te willen staan. Daar moet je de Heere Jezus voor zijn, want wij zouden onze neus voor die ‘hoerenkruik’ ophalen en alleen uit een fles gezuiverd ‘refowater’ willen drinken, of niet?
Het valt ook op dat Christus deze vrouw niet over-de-streep trekt door een goedkoop evangelieaanbod en de aanneming aan haar zelf overlaat. Christus biedt haar niet het Evangelie aan met een beroep op haar “vrije” wil, maar we zullen straks zien dat Christus Zichzélf aan haar bekénd maakt als haar persoonlijke Zaligmaker.
De Samaritaanse vrouw kijkt verwonderd naar de Man bij de Jakobsbron, als Hij haar vraagt Hem te drinken te geven. Nooit was zo’n vraag aan haar gesteld en zeker niet door een Joodse Man. Immers, vanouds hielden de Joden geen enkele gemeenschap met Samaritanen en het was Joodse mannen verboden met vreemde vrouwen te spreken.

U ziet, bij de zaliging van zondaren doorbreekt de Heere Jezus alle menselijke wetten. Hij laat Zich niet binden door één of andere reformatorische traditie en/of bedorven bekeringssysteem. Christus heeft directe toegang tot elk mensenhart en daarbij gaat Hij ook niet te rade bij comriaanse embryofilosofieën en/of kuyperiaanse veronderstellingen. God is een God Die de goddelozen rechtvaardigt. Dat feit gaat ook hier in vervulling.
Dan gaat de Heere Jezus deze vrouw nader ontdekken aan haar verloren staat, want hoewel zij een uitgestotene was en veroordeeld door de Wet Gods, moest zij tot de aanvaarding komen van die zaak en dat red je niet met een eenzijdig aanbod van genade. Bovendien is overtuiging nog geen overbuiging. Christus legt haar bestaan bloot, zonder dat zij enig besef heeft dat het de Zone Gods is Die tot haar spreekt. Christus spreekt tot deze vrouw door Zijn profetische bediening, als Hij zegt: “Indien gij de Gave Gods kendet en Wie Hij is Die tot u zegt; Geef mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd en Hij zou u levend water gegeven hebben”, Joh. 4:10.
Daarmee was die vrouw niet wedergeboren, zoals velen in onze dagen leren. Het Evangelie komt tot elke hoorder des Woords door de profetische bediening van Christus. In die hoedanigheid heeft de Heere Jezus zelfs tot het Sanhedrin gesproken. Het aanbod van genade staat dus in het kader van de profetische bediening van Christus, welke de bediening der Wet in zich heeft. De profetische bediening van Christus is op zich niet zaligmakend, want in die hoedanigheid heeft Hij Zich ook aan de wereld bekend gemaakt. In Zijn Profetische bediening is Christus Uitlegger en Bedienaar des Woords, in Zijn Priesterlijke bediening is Hij de Vervuller der Wet en Sions betalende Borg, en in Zijn Koninklijke bediening regeert en onderhoudt Hij de kosmos met alles wat daarin beweegt en leeft, in het bijzonder de uitverkorenen. AL Gods volk kent Christus in Zijn drievuldig ambt, al bij de éérste lichtstraal van de wedergeboorte, ten spijt van de huidige dwalingen. Anders gezegd: Christus openbaart Zich in Zijn drievuldig ambt tot de doden die Hij levend maakt. Zijn stem is de stem van de Zoon van God! Als Hij zaligmakend spreekt, spreekt Hij Profetisch, Priesterlijk en Koninklijk, ja, als Profeet, Priester en Koning!

Alvorens Christus Zich zodanig aan de Samaritaanse vrouw openbaart, begint Hij haar eerst de Schrift uit te leggen en het Evangelie te verkondigen (Joh. 4:1).
Als je de ploegschaar van de Wet ten volle wilt benutten, besproei dan eerst de akker met de vroege regen van het Evangelie om de grond week te maken. Dan pas kun je met vrucht zaaien. Bij te harde grond worden je messen snel bot en ben je vrij gauw uitgespit. Christus zaaide niet onder de doornen, maar bereidde de levensakker van die vrouw, alvorens het zaad des Evangeliums in een weltoebereide aarde te zaaien. Als Christus tot de vrouw spreekt neemt zij Zijn woorden serieus, want zij merkt wel dat Hij niet spreekt als Schriftgeleerde, maar als Machthebbende. Christus vraagt niet om aandacht, hij néémt de aandacht die niemand Hem geven kan, ook deze vrouw niet. Met het levende Water bedoelt de Heere Jezus de Heilige Geest door welke wij wedergeboren in de omhelzing van Christus ten eeuwige leven.
U ziet dat de Heere Jezus de geloofskennis van Zijn Persoon noodzakelijk stelt om het water des Levens te begeren. Het ware gemis vloeit namelijk voort uit het bezit. Christus stalt de goederen des heils uit om die vrouw jaloers te maken, terwijl Hij weet dat zij volstrekt onwillig en onbekwaam is om die blijde boodschap aan te nemen. U kent de geschiedenis. De vrouw vat hetgeen Christus haar predikt echter vleselijk op. Dat was voor Christus geen teleurstelling, want Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Hij weet wat in de mens is en wie hij/zij is, namelijk enkel vlees. De Heere gaat echter door met het water des Levens aan de vrouw voor te stellen, maar wat opvalt is, dat Hij haar het water des Levens niet aanbiedt. Er was namelijk nog geen plaats bij die vrouw voor vrije genade. Daarvoor moest haar schuld nog openbaar komen. Christus schenkt geen goedkoop evangelie waarvoor geen plaats is. Hij maakt plaats voor Zichzelf door ons voor Gods rechterstoel te plaatsen met heel onze (erf)schuld en verdoemelijkheid. U ziet dat de rechte aanbieding van het Evangelie nooit zonder de voorafgaande bediening der Wet kan plaatsvinden.
Als de Samaritaanse vrouw aan Christus vraagt haar het Levende water te geven, komt dat (nog) niet voort vanuit de zielenood van haar bestaan. Het is haar nog om vleselijk voordeel te doen, opdat zij niet meer het water zou hoeven putten voor haar dagelijks gebruik. Dan gaat Christus over tot de bediening der Wet, als hij zegt: “Ga heen, roep uw man en kom hier.”
De vrouw wil echter haar zonde bedekken door te zeggen dat zij geen man heeft. Ze wil niet met haar schande openbaar komen. Ze was wat dat betreft een rasechte dochter van Adam, die zich met vijgenbladeren bedekte, want ook Adam wilde niet met zijn naaktheid openbaar komen. Bovendien wilde deze vrouw met de waarheid de leugen bedekken.
Ziet u nu dat een mens van ontdekking niets weten wil en daarmee een vijand is van zijn eigen zaligheid, zoals deze vrouw! Christus bevestigt het feit dat zij inderdaad geen man heeft. Ze had wel vijf mannen gehad, maar de man die zij nu had was haar man niet. Daarmee leefde zij samen, dus in overspel, en van de andere vijf was zij gescheiden want ze kon moeilijk vijf mannen overleefd hebben.
Daar staat zij dan in haar naaktheid voor God, Die van Zijn recht geen afstand doet. Ze erkent wel dat Christus een Profeet is, maar dan probeert zij gauw over haar schuld heen te praten door het verhaal een andere wending te geven. Een mens geeft het God zomaar niet gewonnen. Hij wil in zijn oude natuur blijven, de zonde aan de hand houden, en zelf uitmaken wat hij doet of laat, want zijn haan moet koning kraaien. Wij hebben wat dat betreft allemaal dezelfde strijdkreet van nature in ons vaandel: “Ik zal handhaven.”
In de aanvang der ontdekking doet de mens er alles aan om in het leven te blijven, want hij wil -koste wat het kost- niet zijn eigengerechtigheid verliezen en niet aan de Wet sterven. Hij wil niet met Christus begraven worden. Hij wil wel de vrome man of vrouw uithangen, en anderen om de tuin leiden, maar God bedriegen kunnen we niet.
De vrouw probeert de voor haar onbekende Profeet ‘om de tuin te leiden’ door de Samaritaanse godsdienst te verdedigen, maar Christus neemt haar alles uit handen en zegt dat degenen die God aanbidden, Hem moeten aanbidden in Geest en waarheid en daarbij is God niet aan tijd of plaats gebonden, ook niet aan Jeruzalem. Hiermee vallen alle wapens haar uit handen en verliest zij alle gerechtigheid die uit de Wet is.

3. Het uur der minne
Opmerkelijk is het dat als de vrouw geen been meer heeft om op te staan, zij het Woord aangrijpt. Zij mist evenwel de toepassing nog, maar door de onderhandeling met Christus was ze gekomen aan het einde van de Wet. Nu Christus haar tenslotte ontdekt heeft dat haar bidden niet deugde, valt zij aan de zijde van het Woord, aan de zijde Gods. “Ik weet dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen”, Joh, 4:25.
Weet u wat die vrouw hier eigenlijk zegt in de nood van haar bestaan? “Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf!” Die vrouw had geen werken meer, geen eigengerechtigheid meer, ze had alleen maar schuld, schuld en nog eens schuld. Eén ding wist ze wel, namelijk dat ze Christus als haar Zaligmaker nodig had, want dat ze verloren was, was voor haar geen misschientje meer. Haar godsdienst kon haar niet meer helpen. Goede werken had ze niet, maar verdoemelijk als zij was, stort zij haar hart voor deze onbekende Profeet uit, en zegt al haar hoop op de komende Messias te hebben. Ze kon het met haar uitgestelde hoop echter niet doen. Ze moet Jezus hebben, want Die zal haar en haar volk alle dingen, die ter zaligheid nodig zijn, verkondigen.
Dan breekt het punt aan van het welbehagen des Vaders. Op het moment dat de vrouw aan het einde van de Wet gekomen is en sterft aan de oude mens, openbaart Christus Zich aan haar als de langverwachte Messias, Die gekomen is, ja, als haar persoonlijke Zaligmaker, met de levendmakende woorden: “Ik ben het Die tot u spreekt!”

Onderwijl zijn de discipelen teruggekeerd en ze zijn zeer verwonderd dat Christus met een Samaritaanse vrouw spreekt. Dat ging tegen alle Joodse regels in, maar ze durven hun Meester geen vragen erover te stellen. De vrouw sloeg echter in het geheel geen acht op hen, want de buit van ’t overwonnen land, het heil in Christus, was in haar schoot gevallen, schoon niet mee uitgetogen. Zij zag niemand anders dan Jezus alléén! Ze was levend gemaakt, gerechtvaardigd, geheiligd en ik geloof zeker dat zij in haar hart met David gezongen heeft: “De HEERE is het Deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden”, Ps. 16:5-6.

(wordt vervolgd op volgende blok)

EN HIJ MOEST DOOR SAMARIA GAAN (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Kom, mijn lezers, als u er enige kennis aan hebt, laten we dan eens met deze vrouw meezingen, en wel uit de zestiende psalm, daarvan het derde vers:

Getrouwe HEER’, Gij wilt mijn goed, mijn God,
Mijn erfenis en ‘t deel mijns bekers wezen;
Gij onderhoudt gestaag het heuglijk lot,
Dat Gij, zo mild, voor mij hebt uitgelezen.
De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren;
O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.


4. Het aanbod van vrije genade
Als een ziel gered wordt van het vonnis der Wet en vervuld wordt met heilbespiegelingen, dan wil die ziel het schoonste lied ter ere van haar Koning zingen en dat ook anderen meedelen. Er staat namelijk: “Zo verliet de vrouw dan haar watervat en ging heen in de stad en zeide tot de lieden: Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?”
Toen ging heel Sichar op het schavot!

U zegt: Wat zegt u?
Ik zei: Toen ging heel Sichar op het schavot! Die vrouw bracht namelijk de Wet voor de lieden uit Sichar mee. “...alles wat ik gedaan heb.” Het getuigenis van deze vrouw stelde de lieden van Sichar in één ogenblik voor Gods rechterstoel, want wat die vrouw gedaan had, hadden zij allemaal gedaan! Op het getuigenis der vrouw werd heel Sichar verdoemelijk voor God, omdat zij allemaal gedaan hadden wat deze nieuwtestamentische Rachab de hoer uitgeleefd had.

U zegt: Maar dat staat er niet.
Ja, ik dacht al wel dat u er geen kennis aan hebt, maar als u dit niet verstaat, staat u buiten de zaligheid en weet u nergens van. Voor die vrouw was de Wet geestelijk geworden en dan worden de zonden levend. Voordat de zondaar levend wordt, worden de zonden levend. De Wet maakt de zondaar niet levend, maar de zonden. En als dat geschiedt, sterft de oude mens met al zijn beweegredenen en al zijn begeerlijkheden. Dan blijft er een dode zondaar over. Welnu, “doden zullen horen, de stem van de Zoon van God en die ze gehoord hebben, zullen leven.” Dat had die vrouw beleefd. Christus had tot haar ziel gesproken ten leven. En daarvan getuigt zij in het kader van Wet en Evangelie.
Weet u, lezer, wat die vrouw met het vonnis der Wet ook meebracht? Christus! Ze zegt er namelijk in één adem achteraan: “Is Deze niet de Christus?”
Als we de totaliteit van haar getuigenis in ogenschouw nemen, klinkt in haar getuigenis ook het aanbod van vrije genade door: “Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb. Is Deze niet de Christus?”
Komt, gij inwoners van Sichar, leg jullie hoofden maar op het blok, want Hij weet alles al wat jullie gedaan hebben, hoofd voor hoofd en hart voor hart.
Komt gij vuillakken, gij luilakken, gij moordenaars, gij tollenaars, gij overspelers en lasteraars. U bent welkom bij de Mens, Die mij gezegd heeft, alles wat ik gedaan heb, want Hij is de Zaligmaker der wereld!
Komt, gij zwartwerkers, gij belastingontduikers, gij vrome kwezels en werkezels, gij vrekken en gierigaards, gij gluiperds en huichelaars. Komt, ziet een Mens, dé Mens, Christus. Hij kijkt dwars door uw verrotte adamshart en brengt al uw verborgen zonden aan het licht. Kom maar met de strop van zelfveroordeling om uw hals tot de Zoon van de Allerhoogste God! Het is de langverwachte Messias, Die de zonde der wereld wegneemt.
Komt, gij dwazen en blinden. Christus is de Wijsheid Gods voor dwazen, een Geneesmeester voor dodelijk zieken, een Ogenzalver voor blinden en een Zondevernieler voor des doodsschuldigen.
Komt, gij doden, ontwaakt, gij slapenden, sta op uit uw zondegraf en Christus zal over u lichten!
Komt, gij boeleerders, gij hoereerders, gij afgodendienaars, gij schijnheiligen, komt tot de Christus der Schriften! Hij heeft genade, Hij geeft genade, hij vernieuwt genade, ja, Hij geeft genade voor genade!
Komt, gij adderengebroedsel, gij vergiftig voedsel, gij zwarte Moor, gij dodelijk venijn. Kom tot Christus en Hij zal uw Leidsman zijn.
Komt, gij antinomianen, gij baxterianen, gij kwade buiken, gij dode honden en grote beesten. Hier is Christus, de Zaligmaker der wereld, de Gezondene des Vaders, vol van genade en waarheid.
Komt, gij leugenaars, gij werkheiligen, gij arminianen, gij sinterklazen en vechtersbazen. Kom tot Christus, de Zoon des mensen, de Gezegende des Vaders. Hij heeft volbracht, waartoe gij veroordeeld zijt. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.
Komt, gij zwarte pieten, gij gekrookte rieten, gij vrome duivels en duivelse vromen. Hij maakt heiligen tot goddelozen en goddelozen tot heiligen. Hij is het Die u Zijne vriendschap biedt!
Komt, gij geleerden, gij stompzinnigen, gij slechten, gij wijzen, gij rijken en armen. Hij verkiest het onedele, het bedelende, het slechtste, het uitschot en afschrapsel der wereld.
Komt, gij hervormden, gij misvormden, gij oudgereformeerden, gij bekeerden, gij rustzoekers, gij vleselijk gezinden, gij vaad’ren beminden! Hij is gekomen tot het Zijne om vijanden te mijnen.
Komt, gij fatalisten, gij communisten, gij sanhedristen. Hier is Christus, de Opgestane, de Overwinnaar over duivel, dood, hel en graf.
En hier ziet u het vruchtgevolg van het getuigenis van een bekeerde hoer: “Zij dan gingen uit de stad (des verderfs) en kwamen tot Hem!”
Voor deze Samaritanen heeft het reeds geklonken: “Komt, gij gezegende des Vaders en beërft het Koninkrijk dat voor u is weggelegd van voor de grondlegging der wereld.”
God haalt de Zijnen thuis, in het Vaderhuis, met de woningen die vele zijn.
Komt, geliefde kinderen, laat u niet hinderen, laat u zaligen, laat u met God verzoenen. Hij wil u zegenen en zaligen, zowel de kleinen als de groten.
Komt, zuigelingen, jongelingen, vaders en moeders, gij Koninklijk priesterdom, gij geheiligd volk dat van Zijn trouw mag zingen, gij zult door lucht en wolken dringen en straks eeuwig bij de Heere zijn.
Komt, gij bedrukten, door onweder voortgejaagden, gij geplaagden, uw bestaan is dierlijk, maar uw Steen gans sierlijk en uw kroon ligt gereed.
Komt, strijders van Christus, uw strijd is al gestreden, uw gebeden verhoord en uw geloof beëdigd. Nog een verdrukking van tien dagen, dan zult gij uw Buit hebben en uw vijanden verjagen.

“Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel Davids, de blinkende Morgenster.”
“En de Geest en de Bruid zeggen: Kom. En die het hoort zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des Levens om niet”, Openb. 22:16-17.


Die deze dingen getuigt, zegt: Ja Ik kom haastelijk. Amen, ja kom Heere Jezus. De genade van onze Heere Jezus Christus, zij met u allen. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl