|
|
DE JODENZWEER VAN PETRUS (1)
| |
|
|
"En hij zag den hemel geopend en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden en nedergelaten op de aarde. In hetwelk waren al de viervoetige [dieren] der aarde en de wilde en de kruipende [dieren] en de vogelen des hemels. En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet. Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere! want ik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was", Hand. 10:11-14.
Hoewel de oudtestamentische bedeling reeds in Christus vervuld en de middelmuur des afscheidsels gebroken was, was er van de heiden-zending nog nauwelijks sprake na de uitstorting van de Heilige Geest. Filippus was al wel uitgezonden op de weg elke woest was, en middels zijn prediking was de Moorman tot geloof gekomen, maar de apostelen waren nog in Jeruzalem, overeenkomstig het zendingsbevel van Christus. De apostolische prediking van het Evangelie moest zijn aanvang nemen in Jeruzalem, vervolgens te Samaria en tenslotte tot aan het uiterste der aarde. Dat is altijd de orde ook in onze dagen. Al ben je nooit door God te Jeruzalem (de gevestigde kerk) als getuige van Christus gesteld, hoef je ook niet Samaria (proselieten) te evangeliseren, laat staan om de heidenen te bepreken. Zoek je zelf een plaats, kun je er een krijgen, maar niet in Gods gunst en zal je nooit de zalving ontvangen waarmee de geroepen getuigen mogen spreken. Objectieve prekerij is er genoeg te vinden, maar om de heilgeheimen van Gods Woord te ontsluiten voor een verloren ziel, moet je een banneling inleven NA ontvangen genade. Mozes moest er veertig jaar voor de woestijn in, alvorens door God te worden gesteld om het volk Israël uit te leiden uit het dienst- en slavenhuis van Egypte. Nu gaan er velen aan de slag om een soort roeping gestalte te geven, echter zonder last en zonder zending. Paulus moest er ook een aantal jaren voor de woestijn in, om het snode van het kostelijke te kunnen onderscheiden bij God vandaan. Het getal der apostelen was namelijk vermeerderd met de de komst van Paulus die krachtdadig tot bekering gekomen was en door de Heere was afgezonderd tot de heidenzending. Opmerkelijk is evenwel dat niet Paulus, maar Petrus als eerste apostel tot de heidenen gezonden wordt, met name tot Cornelius de hoofdman, een kolonel over een regiment Italiaanse soldaten dat te Cesarea gelegerd was. Van deze Cornelius staat geschreven dat hij Godzalig en godvrezende was met zijn gehele huis. Deze heidense officier was dus reeds tot geloof gekomen en had een waar beginsel van de rechte geloofskennis van God en Christus (Kantt). Van deze Cornelius worden dan ook zijn geloofsvruchten vermeld, namelijk dat hij vele aalmoezen deed onder het volk en dat hij gedurig in gebed was. Tot de plicht van het gebed zijn alle christenen gezet, maar bidden is niet louter een plicht, nee, het wordt terecht 'de ademtocht der ziel' genoemd voor de ware gelovigen. Een biddeloos leven is een goddeloos leven en dat feit wordt dikwijls en uitsluitend door Gods ware volk ingeleefd. Doch deze Cornelius mocht het belangrijkste stuk der dankbaarheid rijkelijk in Christus beoefenen, maar hij bad God niet in algemene zin, want zijn bidden ging gepaard met vasten. Deze Cornelius begeerde dus een zaak van God, namelijk om van Hem nader onderwezen te worden in de leer der zaligheid. Daarin zet deze heidense hoofdman menig christen beschaamd. De zelfgenoegzaamheid en de zelfingenomenheid onder ons reformatorisch volksdeel woekert voort als de kanker, zodat er geen genezen aan zij. Refo-Nederland doet zich wel lief en aardig voor, maar in wezen is men verdeeld tot op het bot en het sectarisme op het kerkelijke erf viert hoogtij. De farizeese bewering dat in Nederland nog de meeste religie gevonden wordt, is maar al te waar, hoewel niet wat de WARE godsdienst betreft, want nergens in de wereld is er zoveel vormengodsdienst als in Nederland en daar worden zelfs de refokerken voor verbouwd om voor de kerkelijke entertainment ruimte te creëren. Kerken van goud, preken van hout en het volk zo dood als een steen. Ja, aan die godsdienst hebben we geen gebrek in onze dagen en vandaar al die geseculariseerde nageboorten in de vorm van allerhande arminiaanse jeugdorganisaties die zijn weerga niet kent. Dat laatste tekent de geestelijke lauwheid van de kerken en de aardenflessen-gestalte van Gods volk. Omdat we niet koud noch heet zijn, gaat er niets meer van ons uit, volk des Heeren. Het tollenaarsgebed ontbreekt in de beoefening, want dan zou God wonderen doen op wonderen horen. God is geen land van uiterste duisternis, want dat zijn wij. Er is een nieuwe beeldenstorm nodig in de geest, om al die oudvaderafgoderij te ontzenuwen, want al dat geploeg met andermans kalf brengt niets dan hoogmoedige en leeghoofdige vruchten voort, ja, twist, tweedracht en wettische naijver.
Cornelius was een levend lidmaat van de heilige, algemene christelijke Kerk en geen lid van een of andere kerkelijke denominatie zoals er in Nederland bij hopen gevonden worden. Geen enkel oudvaderboek stond hem ter beschikking. Hij was van God Zelf bekeerd en onderwezen en begeerde nader onderwezen te worden en daarvoor was hij dagelijks in gebed. Voor kerkmuurtjes was hij immuun en met de leer van het Sanhedrin was hij in de dood uitgekomen. God heeft een muur OM Jeruzalem gebouwd en wij hebben er talloze kerkmuren IN gebouwd. Als God ooit nog terugkomt in NL, dan zullen eerst de kerkmuren geslecht worden en Gods ware volk -vanwege de vervolgingen- naar elkaar toe geslagen worden. In onze dagen heerst er de kerkgodsdienst, maar aan die godsdienst was Cornelius ten enenmale vreemd. De kerkgodsdienst hangt aan elkaar van standpunten en meningen, waarmee je honderd jaar kunt worden en 10.000 tweede kamerdagen op je naam hebben staan, zonder het ooit van God te hoeven verliezen. Cornelius daarentegen had Christus aan het kruis zien hangen in zijn plaats en toen Christus het Hoofd boog en de geest gaf, is de oude mens, Cornelius, met Christus gestorven en sindsdien leefde Christus in hem. Aan de bekering van deze heiden is geen apostel te pas gekomen, daar is ook geen zendingsinstantie aan te pas gekomen, daar is God Zelf aan te pas gekomen in de openbaring van Christus en Dien gekruisigd. Die man is gaan getuigen op de plaats waar God hem gesteld had, namelijk in zijn huis en onder zijn soldaten. Dus als je personeel niet weet dat je bekeerd bent en daarvan geen getuigenis geeft, hoef je er niet over te piekeren dat je van God bekeerd bent, want anders zouden je kinderen en je personeel er niet zo werelds bijlopen. Ware Godsvrucht en Godsvreze drukt beslag af in je huis en zelfs onder wereldlingen in je nabije omgeving. Is dat niet het geval, kijk het dan allemaal nog maar een keer na. Beter duizend keer betwijfeld dan één keer vergist en dat voor eeuwig. Ik zeg niet dat er geen verloren zonen en dochters kunnen zijn in gezinnen waarvan vader en/of moeder de Heere vreest, maar daar gaan er velen in onze dagen antinomiaans goedkoop overheen, met een beroep op de zonden van de bijbelheiligen. Ik vrees dat zulke mensen een fatale vergissing maken, want ware gelovigen zijn lastdragers voor hun kinderen en voor hun personeel, juist als zij in de wereld leven. Denk maar aan die uitziende en biddende vader van de verloren zoon. Die last krijg je op Gods tijd en wijze opgelegd en als je nooit een last krijgt opgelegd, moet je jezelf geen christen noemen, laat staan een evangelist. Als Christus door de Heilige Geest in je leeft, is het onmogelijk dat de vruchten uitblijven. Is de Boom goed -en Die is uitnemend goed- dan zijn de vruchten ook goed. Zo was Cornelius ijverig in goede werken en gedurig in het gebed tot God, IN CHRISTUS! Als Cornelius zo vastend voor God ligt te worstelen in `t gebed, krijgt hij onverwachts bezoek van Hogerhand, namelijk een engel. Opmerkelijk is dat die engel eerst Cornelius ziet, voordat Cornelius die engel opmerkt, hoewel dat niet verwonderlijk is, want Cornelius lag plat op de grond in gebed voor God. De engel moet Cornelius opmerkzaam maken voor zijn aanwezigheid en noemt zijn naam, zeggende: "Cornelius!" Gods volk wordt altijd bij de naam genoemd als God tot hen spreekt door Woord en Geest, want dat spreken Gods is geadresseerd. "Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn", Jes. 43:1b. De godsdienst hoeft zo niet geholpen te worden, want die helpt zichzelf en grijpt Christus en de belofte Gods van het bijbelblad en is om de toepassing niet verlegen. Gods ware volk daarentegen is door Christus gegrepen en moet gedurig door Christus bij de rechterhand gevat worden, anders vallen zij in alle kuilen die er zijn. Gods volk is het meest hulpbehoevende volk ter wereld, een bedelaarsvolk aan de troon der genade; `t meest biddende om een gebed. Al die vormelijke gebeden, waarin je je eigen hoort bidden, daarvan krijgt Gods volk een walg, ja, ze krijgen een walg aan zichzelf. Dat wordt Gods volk wel gewaar, hoor, want die ware bedelaarsgestalte groeit niet op eigen akker, maar is een vrucht uit de voorbidding van Christus. Een geestelijke bedelaar bidt niet om van de bedelaarsstand te worden verlost, maar om erin gehouden te worden. Lazarus' begeerte om te eten van de tafel van de rijke man, was dus feitelijk beneden(!) zijn stand, want God had hem een beter lot bereid, namelijk om in de schoot van Abraham te zitten aan `s Konings tafel om zo eeuwig verzadigd te worden met Zijn Goddelijk Beeld. En van die beloofde zaak was Cornelius geen vreemdeling. Hij was gedurig God biddende:
"Denk aan `t Vaderlijk meedogen, Heer' waarop ik biddend pleit. Milde handen vriend'lijk ogen, Zijn bij U van eeuwigheid. Sla de zonden nimmer ga Die mijn jonkheid heeft bedreven. Denk aan mij toch in genâ, Om Uw goedheid eer te geven!"
Dat is gezond in het Koninkrijk Gods, namelijk om als een heidense bedelaar bij God te bedelen om de vervulling van Zijn Eigen Woord. Zo lag Cornelius voor God, want het gaat God om God in de verheerlijking van Zijn Eigen werk en deugden. En dan staat opeens die engel voor hem, die een boodschap van Godswege voor hem heeft. Merk op mijn ziel, wat antwoord God u geeft. Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft! Een ware bidder is om een Goddelijk antwoord verlegen, want hij weet zichzelf niet te helpen en roept tot God in elke zielenood. Van Cornelius kan dus -net als van Paulus- gezegd worden: "Zie hij bidt." Zo heeft God ook de gebeden van Cornelius in Christus aangenomen. Als God onze gebeden voor bidden houdt, dan is Zijn verhoring verzekerd. Aanvankelijk is Cornelius zeer bevreesd vanwege die plotselinge engelverschijning, immers, hij was geen Jood maar een heiden, hoewel een waar gelovige. Hij leefde echter nog buiten het verbond en was ongedoopt.
In Handelingen 10:31 verhaalt Cornelius aan Petrus dat een man hem verschenen is in een blinkend kleed. Engelen zijn hemelse boodschappers, gedienstige geesten die Zijn Woord doen gehoorzamende de stem Zijns Woords. Cornelius valt met zijn vrees echter aan Gods kant en vraagt: "Wat is het Heere?" M.a.w.: "Zeg maar wat het is, hoe het valle, valle het, want ik ben maar een blinde heiden en van Gods verbond gescheiden. Laat mij in de handen des Heeren vallen, wat de uitkomst daarvan ook is." Cornelius is gans onwaardig en verdoemelijk in eigen oog voor God. Maar dan klinkt het antwoord van Godswege: "Uwe gebeden en uwe aalmoezen zijn tot gedachtenis opgeklommen voor God." Op een andere plaats is er geschreven: "Zou God geen recht doen Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen? ....Hij zal hen haastelijke recht doen!" God is een Hoorder der gebeden en Hij verhoort op Zijn tijd. Nooit te vroeg en nooit te laat. Als het niet meer kan, volk, als het gans onmogelijk is, dan komt Hij. Daarom schrikt Cornelius zo, want hij had nooit kunnen denken dat God nog naar hem om zou zien, laat staan dat hij erop gerekend had dat God Zijn engel zou zenden om Zijn raad te openbaren en om Zijn wegen bekend te maken. Cornelius is niet zozeer bevreesd voor die engel, maar voor de boodschap die God hem door die engel bekend wil maken. Cornelius vraagt dan ook niet: "Zeg, engel, wat voor boodschap heb je?" Nee, Cornelius richt zich direct tot God: "Wat is het Heere?" In die vraag ligt onderwerping en Cornelius stelt zich onvoorwaardelijk op, wat de boodschap ook zijn moge. Hij zegt eigenlijk: "Is het mij tot oordeel, zeg het mij; is het mij tot voordeel zeg het me ook." En dan krijgt Cornelius als antwoord op zijn gebed te horen dat God gedachtig geweest is aan zijn gebeden en aalmoezen, omdat zij in Christus door het geloof waren gedaan. Tot gedachtenis, niet tot verdienste, maar tot gedachtenis. God had de gebeden van Cornelius gehoord en nu ontvangt hij verhoring op het gebed, omdat God gedacht aan Zijn genade en Zijn trouw aan Isrel nooit krenkt. Eén gedachte van God in Christus is de zaligheid voor Sion. Die moordenaar aan het kruis bad niet om gered te worden, want dat was hij totaal onwaardig geworden, maar hij bad slechts om één gedachte van Christus al was het ook in de hel. En die ene zaligmakende gedachte van Christus valt hem ten deel als Christus hem zaligt en rechtvaardigt met de woorden: "Heden zult gij met Mij, in het Paradijs zijn." Een gegeven en ingegeven gebed dringt door tot in het hemelhof, want dan bidt de Heilige Geest in ons met onuitsprekelijke zuchtingen. De Heilige Geest bidt ons voor en Christus bidt voor ons. Wie het vatte kan die vatte het.
"Uwe gebeden en uwe aalmoezen zijn tot gedachtenis opgeklommen voor God." Sommigen leren dat Cornelius nog niets van de genadezaak afwist en nog niet in Christus geloofde, maar dat berust op pure fantasie en wijsgerige inlegkunde. Zonder geloof kunnen we God niet behagen. Cornelius had niet uit verdienste gebeden en als een werkheilige adam aalmoezen gegeven, want dan was hij nooit verhoord geworden, maar heeft dat in Christus beoefend uit en door het geloof, als een onnutte dienstknecht, die slechts deed wat hij schuldig was te doen. Het was Cornelius te doen om de wil van God te kennen, die hem aanvankelijk in Christus geopenbaard was geworden. Maar Cornelius begeerde nader onderwezen te worden in de leer van Christus en Zijn bevelen te onderhouden. Van de Joden werd hij niet wijzer, want die preekten wel de Wet om die te doen, maar Cornelius heeft onder die wetsprediking enkel zijn verdoemenis opgeluisterd en toen heeft hij als een door de slangen gebeten heiden op de verhoogde Christus aan het kruis gezien en de uitgestorte genade in Zijn lippen ontvangen in de toepassing. En in die genade en kennis van Christus wilde hij nader onderwezen worden om als een heidenchristen in het verbond Gods te worden ingelijfd.
Dan krijgt Cornelius van de engel te horen dat hij mannen naar Joppe moet zenden om Petrus aldaar te ontbieden, door wiens prediking de knopen zouden worden ontbonden en zijn zieleraadsels opgelost. God bindt de Zijnen aan de middelen der genade en daarvan geeft de engel blijk, namelijk dat Cornelius die middelen moet aanwenden in de ontbieding van de apostel Petrus om door middel van zijn bediening te worden gesteld in het verbond Gods. Zodra de engel vertrokken is, roept Cornelius twee van zijn soldaten, plus een soldaat die de Heere vreest, om hen af te zenden naar Joppe, waar Petrus motel had bij een lederbereider. Cornelius was dus geen prive-christen en hield er ook geen prive-geloof opna, zoals het gros refo-christenen zich opstelt. Nee, hij straalde uit wat God erin gelegd had en was een getuigend christen, ook onder zijn soldaten. Dat getuigenis had God gezegend voor zijn huis en ook onder de bende krijgslieden, genaamd de Italiaanse, want God handelt zonder aanziens des persoons. Als je tot de bende van de Hell-Angels behoort, is het voor God niet onmogelijk om je tot Hem te bekeren, want God bekeert doorgaans de slechtsen uit de maatschappij, anders zou Hij mij voorbij gegaan zijn. Cornelius was al door Gods Geest wedergeboren, alvorens hij op last van de engel Petrus ontbood om in zijn huis te komen preken. Cornelius heeft niet bij de toenmalige dominees geïnformeerd wat voor een man Petrus eigenlijk was. Nee, het was Cornelius te doen om Gods wil en gedachte en nu hij van Godswege wist wat hem te doen stond, heeft hij die drie soldaten afgezonden naar Joppe om naar het bevel Gods Petrus aldaar te ontbieden. Hoe dominees over Petrus dachten liet Cornelius koud. Hoe de toenmalige rechtzinnigheid over Petrus dacht daarin had Cornelius niet het minste belang. Cornelius heeft zelfs geen informatie over Petrus bij de andere apostelen gevraagd. God had hem bevolen om Petrus te ontbieden en dat bevel kon Cornelius niet eens weigeren. Als het om de persoon van Petrus gegaan had, zou Cornelius wellicht voor de apostel der liefde hebben gekozen, maar er viel niets te kiezen en het moet voor Cornelius een Godswonder geweest zijn dat Petrus gekomen is. We hopen er nog op terug te komen in het verband van het huidige beroepingswerk. Cornelius, de hoofdman, brengt op Gods bevel een beroep uit op Petrus te Joppe, zonder de apostel ooit te hebben horen preken, noch iets te weten over zijn persoon. God had Cornelius Zijn knecht Petrus aangewezen en om die reden brengt Cornelius een beroep op Petrus uit. Banden leggen is Gods werk en banden die mensen maken, al betreft het Gods volk, zijn doorgaans fietsbanden die vanzelf leeglopen.
Ik was eens in contact met een man, die voordat hij persoonlijk contact met mij zocht, eerst bij ds. K. Veldman had geïnformeerd wat voor een mannetje ondergetekende wel was. Dat zal Gods ware volk nooit doen, want die gaan niet op geruchten af, ook niet hetgeen dominees beweren, hetzij positief, hetzij negatief, nee, die vragen de mond Gods! En onderzoeken het geschrevene niet aan de hand van oudvaders, maar aan de hand van Gods Woord, ook als er een zegen door mocht worden ontvangen. Zulke horizontale contactzoekerij houdt dan ook geen stand, omdat die niet uit God geboren is. Ik heb er ook het nodige van geleerd, namelijk hetgeen geschreven is in Jesaja 8:12-13: "Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet en verschrikt niet. Den HEERE der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen en Hij zij uw Vreze en Hij zij uw Verschrikking." We lopen even vooruit op de stof: Ook als Cornelius straks voor Petrus op de knieën valt, dan lees ik nergens dat Cornelius voor die afgodische houding Petrus later de schuld ervan aanwrijft. Die dat doen, verbloemen hun eigen wetticisme over de rug van een ander. Ik kan er wel een boek van schrijven. We zullen echter voortgaan met onze stof van overdenking, want van boeken te schrijven is geen einde, dus zijn we overgegaan op gratis leesvoer voor geestelijk hongerigen en armen van geest en die voor Zijn Woord beeft. En ik ben ook geroepen om zonder tegenspreken diegenen publiek tegen te spreken die Gods Woord en de leer van de toeëigening des heils tegenspreken en vervalsen.
Terwijl de drie mannen van Cornelius op weg naar Joppe zijn, is Petrus op het dak geklommen om te bidden. U ziet, als God twee partijen en/of broeders bij elkaar brengt, werkt Hij aan twee kanten, zowel bij Cornelius als bij Petrus. Terwijl Petrus in gebed was, begon zijn lichaam op te spelen, want hij werd hongerig en begeerde te eten. Hebben jullie dat ook weleens, lezers? Als je je naar je bidvertrek begeeft, dan begint je maag te rammelen, of je aandacht wordt afgeleid. De duivel zal er alles aan doen om het gebed van een arme zondaar te verhinderen. Menigmaal met ontmoedigende influisteringen: "Het is toch niet voor jou, want anders zou je wel niet meer zo zondigen. God weet wel hoe doortrapt je bent, houdt er maar mee op, want het is tevergeefs om zo tot God te bidden." Ja, zo kan de duivel de ziel benauwen, al in de fase van ontdekking. Als God de Zijnen niet tot Christus zou trekken, kwam er niet eentje voor Zijn voeten terecht en zouden zij allemaal op den weg voor eeuwig vergaan. U zegt: Daar weet ik alles van, mijn toestand is hopeloos en ik zie geen uitweg. Ik vrees dat de zaligheid voor mij niet is weggelegd. Antw.: Waarom zou het voor u niet weggelegd zijn, ziel? Christus zoekt en zaligt juist de meest hopeloze gevallen. U hebt uzelf willen verbeteren, maar het ging van kwaad tot erger en nu maakt de duivel u wijs dat het voor u niet meer kan. Zijn listen zijn me niet onbekend. En als u dan niet meer bidden kan, vanwege de walgelijkheid van uw bestaan, roep dan maar: "Heere, help me, Heere, help me!" Hij hoort het gepiep van jonge raven en het gekir van bange duifjes en zou Hij uw geroep in angst en noden niet horen? Verloren ziel, u kunt het niet eens nalaten om God achterna te schreeuwen, en als u geen woorden meer hebt, doe het dan maar met de woorden van de psalmdichter:
Uit diepte van ellende, Roep ik met mond en hart Tot U, Die heil kunt zenden, O, Heer' aanschouw mijn smart. Wil naar mijn smeekstem horen, Merk op mijn jammerklacht, Verleen mij gunstig oren, Daar `k in mijn druk versmacht.
Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem; Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. Maar Petrus had nog maar net zijn handen gevouwen en zijn knieën gebogen, of daar begint zijn maag te knagen van de honger door de opstijgende etenslucht van de bereiders der maaltijd beneden. Ja, zit je boven op dak te bidden weet de duivel je wel van beneden af te leiden en zit je in de kelder weet hij je van boven wel af te leiden. Maar het is toch en domme duivel, want opeens viel over Petrus een vertrekking van zinnen. Als God je wat te zeggen heeft, is Hij niet afhankelijk van je gebed. Dat is wel het aangewezen middel, maar God is niet aan de middelen gebonden. De Heere geeft de hongerige Petrus een visioen, waardoor hij buiten zichzelf raakt en van de honger geen last meer heeft. In dat visioen ziet Petrus de hemel geopend en daaruit een groot linnen laken nederdalen dat met de hoeken aan de vier windstreken gebonden is. En in dat laken bevinden zich allerlei soorten van (wilde) en onreine dieren en allerlei (roof)vogels. En dan krijgt Petrus een stem te horen: "Sta op, Petrus, slacht en eet." Dat gezicht van die dierentuin met wilde dieren moet wel een gewaarwording voor Petrus geweest zijn. Als Jood had hij nooit iets gegeten dat gemeen of onrein was en nu krijgt hij te verstaan om die leeuw bij zijn kraag te pakken, in stukken te scheuren, op het spit te leggen en op te eten. Petrus zal wel een paar keer geslikt hebben en zijn hongergevoel zal wel totaal verdwenen geweest zijn bij het zien van die krioelende massa van wilde en onreine beesten in dat laken. Een wonder dat dat laken niet scheurde met zoveel gewicht aan wild vlees. Nee, het net scheurde niet met een overgewicht aan grote vissen, want het zag op het net van Gods eeuwige uitverkiezing. Ook dit laken vol met wilde dieren heeft een geestelijke betekenis. Maar Petrus vat het letterlijk op. De Heere geeft echter nadere uitleg van de geestelijke betekenis van dat laken met onreine en wilde dieren, ja, tot driemaal toe. "Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken." Wel, nu zal Petrus dat varken wel een hand reiken en die roofvogel wel vriendelijk toespreken, en die schorpioen wel in zijn hand nemen en over zijn kop aaien, maar nee, Petrus blijft veeleer kokhalzend zitten staren naar dat wilde-beesten-gezicht en verroert zich niet, totdat het laken verdwijnt in de hel..., MIS! Nee, totdat het laken werd opgenomen in de hemel! Dat is voor Petrus iets onbegrijpelijks en hij verstaat de betekenis er niet van. Het geheim dat onbesneden honden en heidens grote beesten in de hemel opgenomen worden, gereinigd door het bloed van Christus, kan Petrus niet ontrafelen. Petrus heeft nog een jodenzweer en die moet uitgedrukt worden. Christus heeft de middelmuur des afscheidsel gebroken, opdat Hij die beiden (Jood en heiden) met God in één Lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende (Ef. 2:14-16). Als de apostel intens over dat wonderlijke visioen denkt, zegt de Geest tot Petrus: "Zie, drie mannen zoeken u. Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden." En als Petrus aan dit bevel gehoor geeft en aan de mannen van Cornelius de oorzaak vraagt van hun komst, dan begint het Petrus te dagen. Gods volk heeft licht over licht nodig hetgeen God Zijn volk bekend maakt door Woord en Geest. Daar ben je nog maar niet zo één-twee-drie achter. De heilgeheimen van Christus' plaatsbekleding moeten we geopenbaard en verklaard krijgen, anders verstaan we er niets van. Of we menen er alles al van te verstaan, zonder er iets wezenlijks van te verstaan. Petrus had last van een jodenzweer en dat komt ook duidelijk openbaar in Antiochië waar hij met de Joden veinst en de heidenchristenen de rug toekeert. Ik zeg u dat de Nadere Reformatie geboren is uit de jodenzweer van Petrus en niet uit de Reformatie zelf. Luther zou vele nadere reformatoren in het openbaar bestraft hebben als hij nog in de tijd geweest was, gelijk Paulus Petrus bestraft heeft, omdat Petrus met de Joden veinsde en niet recht wandelde naar het Evangelie. De Wet in inzettingen bestaande is weer ingevoerd met een nieuw jasje, anders zouden er niet zoveel kerkscheuringen zijn; anders zouden er niet zoveel broedertwisten zijn. Velen van Gods volk en knechten zijn gebakerd in de jodenzweer van Petrus en houden de paulinische leer en gang verdacht. Het solo-optreden van Simson werd ook niet verstaan door de broeders van 't zelfde huis en de borgtochtelijke gang van Christus ook niet, zelfs niet door de discipelen. Velen gaan al lopen voordat zij gezonden zijn en bakeren het volk in de jodenzweer van Petrus: raak niet, smaak niet en roer niet aan. Van die jodenzweer heeft Petrus zijn ganse leven last gehad, en zo kreeg Paulus een doorn in zijn vlees, een engel des satans die hem met vuisten sloeg, opdat hij zich niet zou verheffen. Als je nou het meeste last heb van je eigen zweer, zou je dan elkaar dan niet een weinig verdragen, vermanen en stichten, leerjongens van Christus? Als het over personen gaat, ben je gauw klaar, want dan stink je zelf het hardst. Ware broeders twisten niet over persoonseigenschappen, maar staan in de bres voor de leer van Christus zonder aanziens des persoons. Dat heeft ook Petrus moeten leren en daarin raak je nooit uitgeleerd. De banier der waarheid wordt gedragen door de liefde en niet andersom. Als dat meer verstaan zou worden, verdwijnen twist en wrok vanzelf, want dan is er maar één Leraar der gerechtighid en de rest zijn leerjongens die allemaal last hebben van één of andere zweer, maar elkander niet afvallen, maar opscherpen in de leer en de eer van Christus. Dat laatste wordt echter maar slecht verdragen, en velen voeren een ordinaire strijd tegen vlees en bloed, want de één voelt zich heiliger dan de ander. Dat joden-zweer-gedrag gaat evenwel altijd ten koste van de Waarheid van het Evangelie, maar degenen die paulinisch gebakerd zijn in Christus, zullen zich daar altijd tegen stellen, want er is maar één Lichaam van Christus en één Hoofd, Die alleen alle eer waardig is, één Leraar der gerechtigheid, waarvan de Vader gezegd heeft: "Hoort Hem!"
Welnu, Petrus had zijn Meester gehoord en van de Heilige Geest bevolen, gaat hij zonder tegenspreken met de drie mannen van Cornelius mee, en anderen voegen zich daarbij. "Kom ga met ons en doe als wij, want de velden zijn wit om te oogsten en de arbeiders zijn weinigen." Ho, ho, wacht even, zo makkelijk gaat dat niet. Er staat nog wat bij geschreven: BIDT den Heere des oogstes -net als Cornelius- of Hij arbeiders in Zijn wijngaard uitstoot. Dan worden onwilligen gewillig gemAAkt en als je denkt dat je wel gewillig bent, zal je er achterkomen dat heel je zendingsdrang niet meer dan een zeepbel is die bij het eerste het beste onwedertje uit elkaar spat. BIDT of HIJ.... Wachtenstijd is stervenstijd en de discipelen moesten eerst wachten en in Jeruzalem blijven, totdat zij aangedaan zouden worden met Kracht uit den Hoge. En als je zelf gaat lopen, loop je jezelf dood tegen je eigen onwilligheid. De profeet Jona braakte verwensingen uit over dat heidense Ninevé en was onwillig om daar heen te gaan, hoewel hij daartoe van Godswege geroepen en gezonden was. En als men meent gewillig te zijn zonder gewilligmaking bij God vandaan, zal je verongelukken door je eigen vrome waanwijsheid, of je zal een vrome hengelaar worden in de Dode Zee, waarin geen visje te vangen is. Jona had evenwel geweldig goed beet in het heidense Ninevé en middels zijn oordeelsprediking ving hij een miljoenenstad vol heidense vissen in het net des Evangeliums (nog veertig dagen), waarvan hij hoopte dat het gauw scheuren zou.... Welnu, al heb je 'zoveel' liefde als Jona voor de bekering der heidenen, dan ben je dichtbij je uitzending, want GOD heeft de Zijnen -waar ook ter wereld- liefgehad met een eeuwige liefde en die zal Hij zeker toebrengen in de tijd middels de prediking van het Evangelie, ondanks alles.
En als dan Petrus in Cesarea is aangekomen en het huis van Cornelius binnengaat, komt Cornelius Petrus tegemoet en valt voor zijn voeten in aanbidding neer. Nou, zo'n afgodendienaar zou je toch van je af trappen? Nee, Petrus heeft en weinig zelfkennis opgedaan en trapt die heidense hoofdman niet van zich af, maar pakt hem bij de hand, richt hem op en vermaant hem een weinig, zeggende: "Sta op, ik ben ook zelf een mens." We lezen echter nergens dat Cornelius Petrus een autoritair karakter of iets dergelijks verwijt, niets van dat alles. Petrus sprak met gezag van het Woord en des Geestes. De godsdienst ergert zich altijd aan het gezag van het Woord en reageert dat af op de persoon die met bijbels gezag spreekt.
(Wordt vervolgd op het volgende blok).
|
|
|
|
|
|