OPSTANDING DER DODEN
DE GEESTELIJKE OPSTANDING DER DODEN        
Plaats in winkelmandjeMandje
In de vorige leespreek zijn we geëindigd met het feit dat de doden levendgemaakt worden op de stem van de Zone Gods. Die roeping wensen we in afhankelijkheid des Heeren nader te ontvouwen. De tekst van overdenking kunt u vinden in het heilig en onfeilbaar Woord Gods, in het Evangelie van Johannes, het 5e hoofdstuk, daarvan nader het 25e vers, waar staat opgetekend:

"Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven."

We bepalen u bij drie punten van overdenking:

1. Het tijdstip van de roeping
2. Het adres van de roeping
3. Het gevolg van de roeping



VOORAFSPRAAK
In deze voorafspraak wordt eerst de godheid van Christus overdacht, om tot een beter verstaan te komen van de tekst van overdenking. Het zal sommige lezers wellicht vreemd in de oren klinken, maar de godheid van Christus wordt meer bestreden dan door het geloof beleden op het erf der kerk. En dat als gevolg van een fundamentele dwaling omtrent de toepassing van het heil en de vergeving der zonden.
Aangezien elk kerkverband door zijn eigen bril kijkt, is men nauwelijks meer aanspreekbaar op de waarheid van het Evangelie, met name t.a.v. de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. Als het daar over gaat beroepen sommigen zich op hun eigen 'identiteit', maar dezulken moeten NOOIT meer de schijn wekken alsof zij in de traditie van de Reformatie staan, want dat begint zo zachtjes aan lachwekkend te worden. (Eigenlijk om te huilen).
Hoewel ik bepaalde namen noem, heb ik geen personen of kerkverbanden op het oog, maar hun leer, want ik heb niet de strijd tegen vlees en bloed, dat weet de Heere!
Als u deze leespreek -met het oog op de waarheid van Gods Woord- goed gelezen zult hebben, zult u hopelijk verstaan dat de godheid van Christus in onze gezindte meer in het geding is dan u ooit voor mogelijk hebt gehouden door de zogenaamde 'open-schuld-leer' en aanverwante dwalingen.

Nadat de Heere Jezus de achtendertigjarige kranke in het huis 'Bethesda' genezen heeft op de Sabbatdag, wordt Hij om die reden door de Joden vervolgd. "Zij zochten Hem te doden", staat er. De Opstanding en het Leven wordt dus met de dood bedreigd. Christus, Die de Opstanding en het Leven is, kan feitelijk niet bedreigd worden door een macht die aan Hem ondergeschikt is. Christus heeft immers alle macht in hemel en op aarde, zodat Hij die moordaanslag verijdelen kon wanneer Hij maar wilde. Op Zijn woord kon Hij die moordenaars onschadelijk maken en zelfs in één keer uit de weg ruimen, maar Hij deed het niet. "Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden", Luk. 9:56.
De oorzaak dat de Joden Christus zochten te doden lag niet alleen aan het feit dat Hij een kranke man op de Sabbatdag genezen had, maar veelmeer dat Hij gezegd had dat God Zijn Eigen Vader was, Zichzelve Gode evengelijk makende (Joh. 5:18).
De Joden erkenden noch Christus noch Zijn godheid. Ook in onze dagen staat de godheid van Christus ter discussie, zelfs in gereformeerde kringen!
De godheid van Christus is geen andere godheid dan die van de Vader en die van de Heilige Geest. Er zijn geen drie goden; er is maar één God en er zijn drie onderscheiden Personen in de Godheid. Er is een eenheid in de Drieheid en een drieheid in de Eenheid.
God de Vader oordeelt echter niemand, maar heeft al het oordeel aan de Zoon gegeven (Joh. 5:22). Christus maakt doden levend en spreekt de zondaren vrij van schuld en straf. "Gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil", Joh. 5:21.
Het feit dat Christus de zonden vergeeft, wordt door de open-schuld-leer predikers ontkend. Zij schrijven de schuldvergeving alleen aan de Vader toe. Dat leerden de judaïstische Joden ook. Velen eren God wel met hun lippen, zoals de Joden dat deden, maar de Zoon eren zij niet. "Die de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft", Joh. 5:23.
De godheid van Christus wordt vanaf vele 'bevindelijk-gereformeerde' kansels ondergeschikt gemaakt aan de godheid van de Vader, maar dat is dualisme van het ergste soort. Omdat velen de vergeving der zonden alléén aan God de Vader toeschrijven, moet men noodzakelijkerwijs de godheid van Christus op de achtergrond plaatsen. Daar heeft men dan (onder aanvoering van ds. G.H. Kersten) de 'open-schuld-oplossing' op gevonden. Volgens deze leer speelt de eerste fase van de wedergeboorte zich af op de zogenaamde toeleidende weg, waarvan Christus het Eindstation is. Mocht je onverhoopt dit Eindstation niet bereiken, geen nood, je valt dan toch met een schrik in de hemel. Behoor je tot de meer gelukkigen, dan leer je Christus kennen, maar dan ben je er nog niet, want dan staat je schuld nóg open. De pijl ligt nog verder dan Christus(!), want het is alleen God de Vader -zo zegt men- Die de zonden vergeeft.
Heeft men nu echt niet in de gaten dat door deze zielsmisleidende open-schuld-leer de godheid van Christus aangetast wordt?
Natuurlijk is het waar; van nature staat de mens bij de eerste Persoon van het goddelijke Wezen in de schuld en niet bij Christus als zodanig. God is Schepper, Wetgever en Rechter. Zolang wij niet wedergeboren zijn, is God voor ons een verterend Vuur en een eeuwige Gloed bij Wie niemand wonen kan, of we het geloven of niet. Vreselijk is het om te vallen in handen van de levende God. Als we overtuigd worden van onze ellendestaat, zullen we niet eerst met Christus te doen krijgen, maar met onze Schepper tegen Wie we gezondigd hebben en dat is de eerste Persoon, namelijk God de Vader. God doet van Zijn recht geen afstand en de Wet openbaart het vonnis des doods aan de zondaar die in het gericht Gods wordt betrokken. Er blijft voor die zondaar geen andere weg over dan de eeuwige ondergang. Daarvan is de zondaar zodanig overtuigd door de wettische overtuiging van de Heilige Geest, dat hij dat erkent, zodat hij krijgt in te leven dat hij daadwerkelijk verloren is.
Als Christus echter tussenbeide treedt met Zijn Bloed, namelijk tussen een rechtvaardig God en een helwaardig zondaar, wordt de ziel door Christus vrijgekocht en de zondaar wordt dan de gerechtigheid van Christus toegerekend. Hiermee is hij rechtvaardig voor God en zijn hem de zonden vergeven. In deze rechtshandeling (rechtvaardigmaking) kan God de Vader de zondaar vrijspreken, maar krachtens Zijn godheid is ook de Zoon daartoe gerechtigd en bekwaam en kan ook Hij de zondaar vrijspreken van schuld en straf.
"Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis", Matth. 9:6.
"Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven en heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is", Joh. 5:26-27.
Dit moest eerst gezegd worden, want als de godheid van Christus van een mindere autoriteit zou zijn, als de godheid van de Vader, zijn ook onze tekstwoorden ijdel en ijdel is dan ook ons geloof. Christus zou dan niet de macht hebben de doden op te wekken en ook de zonden niet kunnen vergeven. Bij monde van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest getuigt de Schrift van het tegendeel en de bevinding der (bijbel)heiligen bevestigen dat feit.
De godheid van Christus staat in direct verband met de roeping van het Evangelie, want de roeping geschiedt door de Zone Gods (Joh. 5:25). We zullen ook zien dat de krachtdadige roeping, de wedergeboorte, het geloof en de rechtvaardigmaking samenvallen. "En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt", Rom. 8:30.

Voordat we de krachtdadige roeping zullen verklaren, zullen we eerst de antithese ervan vaststellen, want dan komt de ware roeping al direct in een helder bijbels licht te staan. Bijbelse separatie is meer dan noodzakelijk in onze dagen, want in de doorsnee gereformeerde kringen zijn er bijna meer ónbekeerde avondmaalgangers dan dat er onbekeerde kerkgangers zijn. Vooral in de Ger. Bonds-kringen houdt men vooral van een drempelloos Evangelie, waar rijp en groen wordt bijgerekend zonder de rechte zondekennis.
In sommige rechts-orthódoxe kringen zien we weer een ander uiterste. Daar heeft men de ruif van het Evangelieaanbod zodanig hoog hangen, dat het over de hoofden der mensen heengaat. Het aanbod van genade komt meestal niet verder dan "dat het nog eens een keertje gebeuren mocht." Maar niemand gelooft feitelijk dat het een keertje gebeuren kán, want het Woord Gods is niet gebonden.
Anderen komen niet verder dan 'de bekommerde kerk'-stand. Daarmee worden 'tobbende zielen' bedoeld, die via een smokkelweg op weg zijn naar Christus, maar ondertussen wel zalig gesproken worden, terwijl zij nog onder de Wet zijn en hun schuld nog open staat. Het gevolg van zo'n prediking is dat er velen zich armzalig gaan gedragen en een wettische ootmoed aan de dag leggen, terwijl ze ondertussen wel staat maken op genade, maar van een rijke Christus hoor je niet. Dat kan ook niet, want Christus kennen zij niet. Dat geven zij nog toe ook, maar ze zijn wel wedergeboren, volgens zeggen. De pijl ligt wel verder -zo heet het dan- maar áls je onverhoopt Christus wel leert kennen, ligt de pijl nóg verder en dat schijnt zo door te gaan, totdat je eindelijk door hebt waar je schuld gebleven is. BESPOTTELIJK!
Sommigen zeggen: "Het is de taal der bevinding." Dat zou kunnen, maar ze vergeten erbij te zeggen dat het een 'smokkelbevinding' is die in de Bijbel niet is terug te vinden en ook niet bij de bevinding der heiligen. Er is geen geestelijk leven voor de rechtvaardigmaking en dus ook geen wedergeboorte zonder Christuskennis, want Christus is het Leven. Dominee's die geestelijk leven voor de rechjtvaardigmaking leren weten niet wat zij leren, noch wat zij bevestigen en hebben geen besef van de leer en de bevinding der Reformatie, de rechtvaardiging van de goddeloze, die vooral uiteengezet wordt in de Romeinen- en de Galatenbrief. Alle soorten bevindingen die aan de kennis van Christus voorafgaan behoren niet tot de wedergeboorte.
Ds. A. Moerkerken meent dat zijn kerkverband in de traditie van de Reformatie en Nadere Reformate staat, maar die mening zouden de reformatoren zeker niet voor hun rekening nemen, behalve dr. Comrie misschien. Ds. Comrie in ieder geval niet! Ds. A. Moerkerken schreef destijds openlijk in DE SAAMBINDER zich niet te schamen(!) voor de afscheidingstraditie van zijn kerkverband waarin de 'open-schuld-leer' en de 'toeleidende-weg-leer' volledig zijn gekerstend.
Zijn collega, ds. C. Hogchem, juicht deze leer ook toe en zegt dat deze dingen onder ons altijd volkomen zekerheid hebben gehad. Arm portie! Het is dan ook niet verwonderlijk als men de zekerheid van 'het niet hebben' voor 'het bezit' houdt! Niemand moet mij in de schoenen schuiven dat ik een lukrake aanval op de Gereformeerde Gemeente doe, of dominees veracht, want deze leer wordt in de afscheidingskringen gewoon geleerd, hoewel ik er toch vele vrienden in heb. Ds. Moerkerken schijnt er geen besef van te hebben dat het recht van Afscheiding niet bestaat. Nederland is een verbondsnatie en elke Nederlander behoort tot de kerk der vaderen, ofwel de Kerk van de Reformatie. De Kerk der Reformatie was niet een nieuwe gestichte kerk, maar uit God geboren. Dat kan van de huidige kerken absoluut niet gezegd worden. De Afscheiding plus de HHK is door mensenwerk totstand gekomen en van de PKN is de duivel architect.
De leer van de rechtvaardiging van de goddeloze wordt niet alleen in de Afscheiding, maar ook in de volle breedte van de bestaande kerken gemist. De Afscheiding hoeft zich wat dat betreft niet speciaal aangesproken te voelen.
Gods Woord is echter niet gebonden. Het leven in Christus laat zich immers niet door een kerkdeur van een bepaalde kleur tegenhouden, maar door de z.g. 'open-schuld-leer' zijn er velen van Gods WARE volk betoverd (Gal. 3), die bij bevinding weten dat hun schuld vergeven is. Dat fenomeen doet pijn, ja, het gaat soms als een zwaard door mijn ziel. Als de waarheid van het Evangelie ons niet liever is dan leeruitspraken van 'mannen van naam' die de toets van Gods Woord evenwel niet kunnen doorstaan, missen we de ware liefde uit God en Zijn Getuigenis!
Ik heb me altijd afgevraagd waarom bepaalde kerkverbanden willens en wetens hun eigen 'identiteit' wensen te behouden, terwijl hun wedergeboorteleer in strijd is met de bijbelse leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. Is hier niet reeds sprake van een kracht der dwaling?
Ik ben het met ds. C.A. van Dieren eens dat we beter vóór elkaar kunnen zuchten dan tégen elkaar, maar toen ik hem met zijn dogmatisch breiwerkje in de krant (RD) zag zitten, dacht ik: waar is de praktijk?
Het is overigens heel verstandig van ds. Van Dieren dat hij zich niet aan de bevinding waagt in zijn onlangs verschenen 'LEERBOEK' over de geloofsleer, want dogmatiek en bevinding zijn in de Gereformeerde Gemeente dikwijls met elkaar in strijd, omdat zij niet de rechtvaardiging van de goddeloze, maar de rechtvaardiging van de wedergeborene leren. Daar ben ik behoorlijk 'kortademig' van geworden! Ik zeg het met liefde en geschonden liefde doet pijn!
Hoewel ds. Van Dieren verfrissende hoofdstukken over de geloofsleer geschreven heeft, vermengt hij Wet en Evangelie [Leerboek, pag. 194]. Volgens ds. Van Dieren brengt de Wet de zondaar als een verlorene tot Christus. Die (evangelische) eigenschap heeft de Wet echter niet! De Wet is er om te doden, zoals de bloedwreker op de dood van de zondaar aast die tot de Vrijstad is vluchtende. De zondaar komt alleen tot Christus door de trekkende liefde des Vaders (Joh. 6:44). Wie het kent, die weet het! De Wet is en blijft de bediening des doods. De Wet is een lijkbezorger, een grafdelver en een drijver, meer niet.
Ten aanzien van het geloof had ds. Van Dieren eerlijkheidshalve(!) het onderscheid tussen de zogenaamde 'habitus en de actus des geloofs' van dr. A. Comrie letterlijk(!) moeten vermelden, want de 'embryofilosofie' van dr. Comrie behoort juist specifiek tot de identiteit van de Ger. Gem. Of wil ds. Van Dieren zich van deze identiteit distantiëren? Ik betwijfel dat sterk, gezien hij een fervente voorvechter is van de ds. G.H. Kersten-leer.
Ds. Van Dieren wijst in het RD-interview op enkele oudvaders van naam die soms andere opvattingen hadden over bepaalde zaken, maar -zo zegt hij- "dat ontneemt ons toch niet de hoogachting die wij voor hen hebben. Laten we toch niet te gauw menen de zuiverste leer in pacht te hebben."
Helemaal mee eens, want van het triomfantalisme à la de pretentie "het alleen te weten" moet ik niets hebben. Ik geef echter niets om de CAvD-'bescheidenheid' die ten koste gaat van de waarheid van het Evangelie. De Heilige Geest getuigt dat de leer én de bevinding van de rechtvaardiging van de goddeloze hét begin is van het wáre leven in Christus en derhalve het begin is van de wedergeboorte. "Doden zullen horen...", en goddelozen worden gerechtvaardigd om niet. We komen er nog op terug, zo de Heere het geeft. We zijn nog niet klaar met ds. van Dieren. In zijn 'LEERBOEK' over de geloofsleer, leert ds. Van Dieren een rechtvaardiging vóór het geloof als zijnde de voorwerpelijke kant van de rechtvaardiging door het geloof, maar hij bewijst dat niet uit de Schrift. Daar ís ook geen bijbelse grond voor. Dat er geen rechtvaardiging voor het geloof bestaat, heeft echter niets te maken met de remonstrantse visie op het geloof, terwijl ds. Van Dieren meent van wel (Leerboek, pag. 185). De ziel die door God gerechtvaardigd wordt, wordt niet de rechtvaardiging, maar de gerechtigheid van Christus toegerekend! Ds. Van Dieren vereenzelvigt de borgstelling van eeuwigheid en/of de reeds aangebrachte verzoening, met de rechtvaardiging voor het geloof, die echter niet bestaat. Christus is opgestaan om (tót) onze rechtvaardigmaking, maar de rechtvaardiging zélf is een (rechts)handeling die alleen in de tijd kan plaatsvinden tussen God en de ziel. De gerechtigheid van Christus vindt niet plaats, dat is een verworven feit en dat feit wordt de uitverkoren zondaar toegerekend in de tijd, waardoor hij door en voor God gerechtvaardigd is. Een feit kan toegerekend worden, maar niet een handeling, die moet plaatsvinden. Het feit van de aangebrachte verzoening door Christus is de grond der zaligheid, niet de rechtvaardiging in de tijd. Daaruit volgt dat de onbekeerde uitverkorenen -net als iedereen van nature- liggen onder de toorn Gods. Als Van Dieren had gezegd dat in de aangebrachte verzoening door Christus de rechtvaardiging van de uitverkorenen is gegarandeerd, dan reik ik hem de hand, maar met een rechtvaardiging voor het geloof, begeeft hij zich op glad ijs. Gods Woord leert één rechtvaardigmaking, namelijk de rechtvaardigmaking door het geloof.
Ds. Van Dieren twijfelt ook aan het feit of de theologische ontwikkelingen de laatste vijftig jaar wel gewijzigd zijn.
Daar hebben we al het één en ander over gezegd en de genoemde ontwikkelingen hebben niet stil gestaan. Met name ds. G.H. Kersten heeft de palen der vaderen flink verzet met zijn uiteenrukking van de wedergeboorte en de rechtvaardigmaking, met de 'open-schuld-leer' als gevolg. Men wil dat gewoon niet erkennen, maar is dat niet de reinste veinzerij?
Paulus wederstond Petrus in zijn aangezicht vanwege zijn veinzing met de Joden in Antiochië, en Petrus viel voor de waarheid, maar nu blijft men veinzen, met alle sektarische gevolgen en kerkelijke verdeeldheid vandien.
Ik verketter geen personen, want op zijn best gesproken ben ik ook maar een beginneling en dat hoop ik te blijven, maar de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze én de Schriftuurlijke bevinding daarvan, is me liever geworden dan alle menselijke leerstellingen bij elkaar. De enige ware Toetssteen is Gods Woord en laat elk kerkverband haar eigen 'leer-identiteit' prijsgeven om Jezus' wil. De levende Kerk is één in Christus, maar in onzer dagen zijn de leden zo verdeeld als de beenderen aan het graf. Als Christus en Zijn leer onze persoonlijke Identiteit niet is, zullen we ons voor de Rechterstoel van Christus niet wettig kunnen legitimeren. De onderlinge leerverschillen -alleen al in de rechterflank van de gereformeerde gelederen- zijn van dien aard, dat een hernieuwde Reformatie broodnodig is. Niet door bedweters die zich beroemen op de gave en ondertussen alles van een ander stelen en met andermans kalf in een eigen gebreid jasje toneel spelen. Dat soort wolven in schaapsklederen vallen overigens vanzelf een keer door de mand.

Zolang men de genoemde echter dwalingen koestert en die zelfs voor reformatorisch verslijt, wordt het begrip 'bevindelijk-gereformeerd' meer en meer in diskrediet gebracht en zullen degenen die hier de oorzaak van zijn -vroeg of laat- de rekening gepresenteerd krijgen. Er is wel degelijk sprake van een fundamentele dwaling. De bakens zijn wel degelijk verzet. Enerzijds worden er zielen door een onbijbelse 'toeleidende-weg leer' ingezegend, terwijl ze (nog) geen geloofskennis aan Christus hebben en anderzijds wordt Gods ware volk door de 'open-schuld-leer' onder de Wet geblazen, zodat ze hun aandeel in Christus doorlopend betwijfelen.
Ik had een tante (M). Zij juicht reeds voor de troon. Zij was in haar jeugd tot bekering gekomen. Ze was lid van de Ger. Gem. en is onder een 'open-schuld-leer' gebakerd. Ongeveer drie jaar voor haar sterven is ze in de schuld gekomen, vanwege het feit dat zij steeds beweerde nog een open schuld te hebben, terwijl ze kennis had aan de vergeving der zonden en daarvan weleens getuigen mocht. Toch zei ze vaak dat haar schuld nog open stond... 't Was haar altijd zo geleerd, maar toen ze de ongerijmdheid van die leer had leren kennen, weet u wat ze toen beleed? "Ik heb God altijd voor verdacht gehouden door mijn ongeloof!"
Denk niet, lezers, dat ik onzin verkoop, want ik ben er zelf getuige van geweest en ik wist ook hoe ze gebakerd was. Toen we haar bij de Heere vandaan wezen op haar ongeloof, heeft de Heere haar diep in de schuld gebracht. Wat van doorslaggevende waarde is dat God er Zelf de Bewerker van was en er Zelf Getuige van is geweest. De eeuwigheid zal het openbaren!
Tijdens de rouwdienst werd echter vanaf de preekstoel gezegd dat tante M. drie jaar voor haar sterven de Vader had leren kennen. Het feit dat ze God als haar Vader al meer dan haar halve leven kende, werd wijselijk verzwegen, laat staan dat de dienstdoende predikant durfde te zeggen dat tante M. omtrent haar 'open schuld' in de schuld gekomen was vanwege haar ongeloof. Dat feit kon ook niet openbaar gemaakt worden, want dan zou de 'open-schuld-leer' in diskrediet gekomen zijn en de Ger. Gem. haar kop verliezen...
Ja, zo wordt er nu gegoocheld met God en goddelijke zaken. O, mensen, de eeuwigheid zal wat openbaren! Die 'open-schuld-leer' staat feitelijk op één lijn met het judaïsme, want de Joden leren ook dat alleen God de zonde kan vergeven, maar Christus wordt daarvan uitgesloten, dus blijft de schuld open staan. Zo leert Rome ook, zij het in een wat andere zin: wedergeboorte is genade, jawel, maar als je er niet genoeg goede werken bijvoegt, maak je geen kans op een plaats in de hemel. Hoeveel werken dat moeten zijn, is zelfs voor de paus nog een vraag. Volgens Rome kan je dus nooit zeker zijn van je zaligheid, want je schuld kan altijd nog openstaan.
Onlangs hoorde ik vanaf een gereformeerde(!) kansel dat God ook een verterend Vuur is voor Zijn volk als zij de Wet overtreden. U ziet, de paus kan in zijn handen wrijven, want de schrik van het Vagevuur zit blijkbaar ook in 'gereformeerd bloed'. Hoewel de Wet ten dode nooit zijn bediening verliest voor het vlees, mogen Gods kinderen met Paulus zeggen: "Wij dan WETENDE (verleden tijd) de schrik des Heeren, bewegen mensen tot het geloof"; niet door een hefboom van de vrije wil, maar door de Heilige Geest.

De z.g. roomse 'open-schuld-leer' van ds. G.H. Kersten is in het recente verleden reeds meermalen uit het Woord weerlegd. Men weigert echter te bukken voor het gezag van de Schrift, maar vroeg of laat wreekt dat kwaad zichzelf.
Dr. H.F. Kohlbrugge had wat dat betreft een profetische blik op de Afscheiding. We zien zijn profetie in onze dagen reeds in vervulling gaan. Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan. Dat geldt dus niet alleen ten aanzien van de PKN, maar voor alle huidige kerkverbanden.
Vele predikers en belijders gunnen Christus de eer niet die Hem toekomt, namelijk als God, Die, net als de Vader de zonden vergeeft, en daarom eren zij ook de Vader niet. "Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij", Matth. 15:8.
Het waren namelijk niet alleen de toenmalige Joden die Christus haatten (Joh. 5:16-18), want elk godsdienstig mens die niet aan de Wet gestorven is, haat Christus met een dodelijke haat, ook al belijdt hij Christus met de mond, ook al is hij avondmaalganger, dominee, ouderling, en/of synodepreases, ook al schermt hij met de liefde, het zal niet baten. Omdat het ware leven in Christus spaarzamenlijk is in onze dagen, is men in vele krken en organisaties zelf leven gaan maken, want men wil hoe dan ook vruchten op de plank zien. Om die reden hebben er velen het verbond wat ruimer gemaakt door de kinderen des verbonds te vereenzelvigen met de erfgenamen van de belofte, maar dat is er ver naast (Rom. 4:14).
Vele rechtzinnige belijders in onze dagen zijn kinderen van hun tijd en daarom komen velen niet verder dan een ethisch evangelie: "Stelen is zonde en bidden is goed." Als je je goed gedraagt, niet steelt en veel bidt ga je door voor een christen, maar wee degenen die de wedergeboorte en de rechtvaardigmaking stellen bij het Einde van de Wet, want dan breekt de hel los... Ja, Luther en Calvijn mochten het nog zeggen, maar wee degenen die zich nu radicaal uitdrukken, dan klinkt het: "Weg met deze, kruis hem, kruis hem!"
Ik kan die tegenkanting overigens goed begrijpen, want om aan het einde van de Wet te komen moet de oude mens de dood in en daar vecht de mens tegen. Van nature wil een (godsdienstig) mens wel naar de hemel, maar hij wil niet sterven om te leven. Ik heb het wel vaker gezegd dat er in onze dagen zeer weinigen door de Wet aan de Wet gestorven zijn. Die zich erop beroemen aan de Wet gestorven te zijn, zijn het echter niet, maar die niets anders wensen te weten dan Christus Jezus en Dien gekruisigd door de Heilige Geest, die zijn het. Tegen zulke getuigen Christi richt de duivel zijn pijlen, maar vroomvleselijke belijders die zich op de gave beroemen, laat de duivel met rust, want die heeft hij al. Daarentegen, degenen die Christus wel kennen als het Einde der Wet, worden door de huidige 'godgeleerdheid' gezien als de laatste resten van het 'hypercalvinisme'.

Zowel het 'juichende' als het 'bevindelijke' christendom heeft de Wet hoog in haar vaandel staan, maar vraag niet óf men en hoé men aan het einde van de Wet gekomen is, want dan staat de wagen stil. Ze doen de Wet, gaan aan het Avondmaal en onderschrijven de Drie Formulieren van Enigheid (doch verraden Art. 36 NGB), maar dat de zaligheid alleen gekend kan worden als men aan de Wet gestorven is, wordt door de huidige 'bevindelijkheid' als zijnde 'extreem' van de hand gewezen. Maar die de Wet ten dode niet kennen, kennen ook het Leven niet.
Om zichzelf te handhaven hebben sommigen een (toeleidende) weg voor de Weg bedacht en daar voelen velen zich wel bij, want de kerk staat garant voor hun 'levendmaking', echter zonder Christuskennis. Dat mag wel niet zo blijven -zegt men haastig- maar óndertussen!
Anderen in onze dagen, die een bijzondere activiteit aan de dag leggen om toch vooral het geloof in Christus te onderschrijven, zitten doorgaans in dezelfde roomse vaargeul die men na de Afscheiding in 1834 gegraven heeft, namelijk tussen de brede en smalle weg in. Om niet uit de boot te vallen schrijven ze hun doen en laten aan Christus en Zijn genade toe, maar ondertussen komen ze niet verder dan een strijd tussen vroom vlees en kwaad vlees. Hun rekensom ziet er als volgt uit: "vroom vlees x vrije wil = genade." Gods Woord leert echter at die in het vlees zijn God niet kunnen behagen.
Geliefde lezer, dit is geen karikatuur, maar de werkelijkheid, hoewel er ook nog oprechten zijn die het toegeven. Uit de 'bevindelijke' flank van de gereformeerde gezindte zijn er die de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze (theoretisch) wel onderschrijven, maar als je vragen gaat stellen naar de overzetting van het rijk der duisternis in het Koninkrijk van het Licht, komen de meesten niet verder dan een verandering van een slecht mens in een vroom mens die ontzettend intensief met de godsdienst bezig is. Onder deze voorstelling behoren vooral de supporters van een eenzijdige aanbod-van-genade-leer, want daarin kan de mens wat mee participeren, de genade aannemen, het geloof praktiseren, goede werken betrachten, enz. Maar om als een gáns verloren zondaar openbaar te komen, die alleen de hel voor ogen ziet en die niet anders kan dan het recht Gods billijken en alleen zalig wordt in zijn hellevaart, daar is men een volslagen vijand van. Ze willen een wat 'liefelijkere' voorstelling van zaken, waarbij de zichzelf handhavende mens zo zoetjes aan op Jezus aangaat. Dezulken willen volstrekt van geen voorwaarden weten, maar ondertussen stellen zij wel allerlei voorwaarden aan de Heilige Geest, zodat zij de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel, klakkeloos terzijde schuiven en zonder dat alles in staat denken te zijn om tot Christus te kunnen gaan.
Ondertussen blijft het zo goed als leeg op de markt van vrije genade, want daar zie je alleen af en toe enige hoeren en tollenaren, die het gros belijders zullen voorgaan in het Koninkrijk der hemelen.
Voorvechters van een aangepaste aanbod-van-genade-leer (dus een leer zonder de verdoemende bediening der Wet), kunnen Christus nooit preken, zoals Hij Zichzelf openbaart, namelijk als het Einde der Wet, tot rechtvaardigheid, een ieder die gelooft.
Mensen die zich niet bewust zijn van de overzetting van de dood in het leven, zijn dus niet door de enge poort gegaan, want daar verliest een verloren zondaar zichzelf in Christus. Mensen die niet door de enge poort gaan om de smalle weg te betreden, zijn dus ook onkundig aan dit versje: "'k Heb alles verloren, maar Jezus verkoren, Wiens eigen ik ben."
Mensen die niets van hun overzetting in Christus weten kunnen wel op het aanbod van genade ingegaan zijn, zoals de dwaze maagden, maar ze zijn niet door de enge poort gegaan en dus over de muur geklommen. Dat zeg ik niet. Het zijn Christus' Eigen Woorden: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar", Joh. 10:1.
Bij een aangepast Evangelie-aanbod (dus buiten het recht om) kun je van alles aannemen, het geloof in Christus onderstrepen, de goede belijdenis belijden, maar je kunt er honderd jaar mee worden, zonder dat je het ooit van God hoeft te verliezen. Dat is dus ook je reinste zielsbedrog en de dood in de pot.
Misschien begrijpt u -lezer- nu een beetje dat het kuddeke van Gods welbehagen in onze dagen -dat Christus in Lukas 12:32 al klein noemt- bijna uitgestorven is. "En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad", Jes. 1:8.
Zeg nu niet dat dit de realiteit niet is, lezer, want dan weet u nergens van. Of behoort u tot het geslacht dat rein in zijn ogen is, maar van zijn drek niet gewassen is? (Spr. 30:12). Volgens de Bijbel is het dus niet mogelijk om zonder kennis aan de vergeving der zonden een kind van God te zijn. Predikanten die dit wel leren staan onder het oordeel van Spreuken 30:12. Of dat nu toeleidende-weg predikers zijn (dus die een wedergeboorte leren zonder Christuskennis), of dat het aanbod-van-genade predikers zijn die de verdoemende bediening van de Wet achterwege laten, dat maakt geen verschil. Beide leringen liggen met het arminianisme en het pelagianisme op één hoop. Na deze noodzakelijke voorafspraak zullen we ons tot de tekst van onze overdenking richten, met de bede of de Heere ons richten wil, want zonder Zijn leiding staan onze richtingaanwijzers richting eeuwige ondergang.

(wordt vervolgd op volgende blok)

DE GEESTELIJKE OPSTANDING UIT DE DODEN (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
1. HET TIJDSTIP VAN DE ROEPING
Onze tekst van overdenking handelt over de geestelijke opwekking uit de doodstaat en daartoe is de roeping van het Evangelie een door God aangewezen middel, opdat doden zullen horen de stem van de Zoon van God. Christus kondigt deze opwekking uit de dood aan, aan de hand van een bepaald tijdstip. "De ure komt en is nu..."
Hij zegt dus dat het moment is aangebroken dat doden zullen horen. Dat moment ligt niet alleen in het verschiet, maar het geschiedt reeds op dit ogenblik. Dat staat er feitelijk. Op grond van deze uitspraak van Christus kunnen we vaststellen dat er ieder moment mensen tot bekering komen. De ure komt en is NU! Héden worden er mensen bekeerd en er zullen er nog velen tot bekering komen.
Waar er mensen bekeerd worden, weet ik niet precies, maar dát er NU mensen bekeerd worden, ligt onder andere in deze tekst verklaard en verzegeld. Christus heeft dit feit al bevestigd in Johannes 5:17: "Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook." Christus is nooit één seconde werkeloos, maar is onophoudelijk bezig met Zijn Hogepriesterlijke voorbidding in de toepassing om Zijn Kerk te vergaderen vanuit de vier windstreken der aarde.
Het feit dat Christus Zich Gode evengelijk maakte, mede vanwege het feit dat Hij de zonden vergaf, konden de Joden niet verdragen en zochten Hem des te meer te doden. Dat is niet verwonderlijk, want als de mens zijn leven uit de eerste Adam wil handhaven moet Christus gedood worden, maar als we in Christus opgewekt willen worden, zullen we noodzakelijkerwijs moeten sterven, want dóden zullen horen. Doch daarover straks meer.

De ure komt... Er staat dus nog heel wat te gebeuren. Het getal van de kinderen Sions kan wel zodanig uitgedund raken, dat er nauwelijks geloof op de aarde gevonden wordt. Volgens Gods Woord zal de aarde echter nog één keer vol worden van de kennis des HEEREN, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken (Jes. 11:9). Ziende op de bekering van het volk der Joden, zal het een zodanige opwekking worden die zijns gelijke niet gekend heeft. "Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?" Rom. 11:15.
En is NU! Héden is de Heere bezig mensen te bekeren en Zijn Koninkrijk uit te breiden. Misschien wel onder de Chinezen, of onder de Russen, of onder de Moslims, dat kunnen we niet met zekerheid zeggen, maar dát het ergens ter wereld gebeurt en op verscheidene plaatsen, is zeker. Niet zozeer in de westerse gevestigde kerk, want daar heerst een kracht der dwaling, zonder te generaliseren. Vanaf vele kansels klinken de letterpreken, maar de letter doodt.
Sommigen zijn constant bezig de tekst op een zodanige schoolse wijze te ontleden, dat er van de verkondiging helemaal geen sprake meer is. Anderen stappen met zevenmijlslaarzen over het stuk van de rechtvaardiging heen, zodat er niet meer dan een papieren geloof overblijft.
Ach, ik wil niet generaliseren, want de Heere heeft Zijn knechten ook nu nog, daar ben ik van overtuigd, maar er zit weinig kracht in de doorsnee prediking. Het zijn echt de enkelingen die de absoluutheid van Wet en Evangelie met gezag des Geestes en in de juiste verhouding preken. De Babylonische spraakverwarring die er op het gebied van de heilstoe-eigening heerst, is een gevolg van het verlaten van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. Ik heb het misschien wel honderd keer gezegd, maar zolang deze leer niet zuiver gepreekt wordt, krijgt God de eer niet Die Hem toekomt en blijft het gros aangeslagen zielen onder de Wet. De leer van de rechtvaardiging van de goddeloze onderschrijven is niet genoeg. Deze leer voorwerpelijk preken, evenmin. Zelfs een voorwerpelijk gepreekte bevinding overeenkomstig deze leer is tekort. Predikers dienen zelf aan de Wet gestorven te zijn, dagelijks te sterven, en met de autoriteit van de Heilige Geest bekleed te zijn, om deze leer zuiver en met gezag te kunnen preken. Dat red je niet met een doctorale studie over de heilsleer, noch met een 100 kilowegende pretentie de ware bevinding te kennen.
Christus roept onwijzen, het verachte, het onedele, hetgeen niets is, om Zijn getuigen te zijn. Dat zijn dus geen mensen die door één of andere oudvaderbril kijken, maar door de bril van Gods Woord en des Heiligen Geestes. Dezulken zijn der Wet gestorven en worden altijd in de dood overgegeven, om Jezus' wil. In het graf zal het gebeuren. Wat? Wel, dat de doden zullen horen de stem van de Zoon van God... Wanneer? NU! Waar? Dat weet God!

2. HET ADRES VAN DE ROEPING
De roeping van het Evangelie heeft een adres, namelijk de doden. Er worden dus geen gelovige mensen geroepen, geen wedergeborenen, geen bekommerden, geen gewillige, geen godsdienstige, maar doden en goddelozen. Van nature gelooft geen mens dat hij dood is in zonden en misdaden. Die mensen worden wel geroepen, maar zullen de stem van de Zoon van God niet horen. "De dóden zullen horen..." Om te kunnen horen, moet je weten dat je een dode bent en dat kan alleen als je (aan de Wet) gestorven bent.
Vanwege het feit dat alle mensen van nature dood zijn in zonde en misdaden, leren er velen dat de doden uit onze tekst alle mensen betreft, maar dat is arminiaanse struisvogelpolitiek. Als dat zo zou zijn, kunnen we net zo goed algemene verzoening leren. Er staat dat doden zullen hóren, de stem van de Zoon van God.

U zegt: Zijn die doden dan toch niet zodanig dood zodat ze toch kunnen horen?
Nee, dan verstaat u het niet. De doden van onze tekst zijn echt dood en doden kunnen niet horen. MAAR, zodra Christus Zijn stem laat klinken over de grafsteen van ons bestaan, dan horen we en dan leven we. De stem van Gods Zoon doét doden horen en doét doden leven. De stem van Christus gaat dwars door de grafsteen van mijn bestaan en is een kracht Gods tot zaligheid! Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. De roeping is dus geadresseerd aan doden. Enerzijds wordt niemand daarvan uitgesloten, want van nature zijn we allen dood in zonden en misdaden, maar anderzijds gaat het in onze tekst over de particuliere roeping van de uitverkorenen. Hier gaat het namelijk over de doden die horen zullen en niet over de doden die niet horen.

U zegt: Wat wordt er feitelijk nu bedoeld met "doden"?
Eenvoudig; doden zijn mensen die gestorven zijn. Dat is zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht zo. Welnu, om te kunnen horen, zullen we aan de Wet gestorven moeten zijn, want alleen dóden zullen horen de stem van de Zone Gods. Van nature leven we onder de Wet en menen we met de werken der Wet het leven hebben en te verdienen. Dan behoren we duidelijk niet tot de doden die in onze tekst genoemd worden.
Toen de Wet in het leven van Saulus van Tarsen inkwam, stierf Saulus en kwam hij als een geestelijk dode in zijn graf te liggen en dat was het graf van Christus! Christus lag drie dagen en drie nachten in het graf der aarde en de doden die horen en leven zullen, zullen uit het graf van Christus mét Christus opgewekt worden. Dat staat er feitelijk en het komt overeen met Romeinen 6:8: "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven." En ook met Kolossensen 2:12: "Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft." En ook met Galaten 2:19: "Want ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou." Gods uitverkorenen sterven met Christus onder de Wet vanwege het vonnis der Wet en omdat zij met Christus sterven door de Doop in Zijn dood, zullen ze ook met Hem opstaan en met Hem leven. Christus is de Opstanding en het Leven en die in Hem gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven.

U zegt: Dus voordat ik kan horen, moet ik eerst een stervensproces ondergaan?
U vat het niet. Het sterven aan de Wet is geen proces, maar een punt des tijds. Zodra de doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, zijn ze der Wet gestorven en Gode levend in Christus Jezus door het geloof. Er kan wel een stervensproces aan het sterven van de Wet voorafgaan, maar als je sterft, dus de laatste adem uitblaast, geschiedt dat in een punt des tijds. Ik kom weleens mensen tegen die (geestelijk) stervende zijn, maar als dezulken staat maken op genade, is mijn vraag: "Bent u ook gestórven?"
Als we niet aan de Wet gestorven zijn, is het niet mogelijk om in Christus te geloven, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een ieder die gelooft. Als we geen lijk voor de Wet worden, zullen we nooit de stem van de Zone Gods horen en leven. Iemand die echt aan de Wet gestorven is, hoort terstond de stem van de Zone Gods. Jona lag namelijk geen drie dagen in het water, om eens een beeld te gebruiken. In een punt des tijds werd hij door de vis opgeslokt, maar hij was wel drie dagen en drie nachten in de buík van de vis, alvorens hij in de VRIJHEID kwam. De buik van de vis is het beeld van het graf van Christus en daarin komt de ziel niet om. Daarin kun je het drie dagen en drie nachten uithouden. Dat is voor het verstand een mysterie, maar niet voor het geloof. Velen zoeken een buitenbijbels teken of een droom te krijgen om op grond daarvan te geloven, maar Christus zegt: "Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet. Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde", Matth. 12:39-40. Dus willen we het Leven erven zullen we moeten sterven.

U zegt: Maar dat is een voorwaarde!
Nee, het sterven aan de Wet is geen voorwaarde, het is een soevereine daad van de Heilige Geest. Paulus had toch niet gevraagd dat de Wet bij hem inkwam? God had ook niet aan Paulus voorgeschreven dat hij eerst aan de Wet sterven moest om Gode te kunnen leven. De Wet kondigde zich ongevraagd áán; de goddelijke vierschaar werd zonder Paulus' toestemming in zijn geweten gespannen en toen is Paulus gestorven. Ja, en dan ben je aan het einde van de Wet, dan hoor je de stem van de Zoon van God, tot vergeving der zonde en het eeuwige leven! Je hoeft het echter niet af te wachten, want Christus roept niet af en toe. DE URE KOMT EN IS NU!

U zegt: Maar ik heb Zijn stem nog nooit gehoord.
Dat komt omdat u niet der Wet gestorven bent. De oorzaak is ongeloof. U wilt namelijk niet het paradijsvonnis aanvaarden. Daar zit het altijd op vast. Dóden zúllen horen! God maakt geen natuurlijk levenden, maar geestelijk dóden levend. Ware genade is altijd vrije genade, want de doden in onze tekst hoeven niet hun best te doen om op de roeping in te gaan. Zij horen ten leven , omdat God hen doet horen en daarom leven ze. Ze krijgen geen sterke benen om op te staan. Ze staan in en met Christus op. Het graf kon Hem niet houden en omdat Hij leeft, leeft de Kerk. U zult begrijpen dat als u nog vrij en blij rondloopt en nog een beetje bewegingsvrijheid hebt in uw godsdienst, dat u niet tot de doden behoort van onze tekst. Uw ongeloof houdt u uit het graf van Christus!
Goddelozen! Het kruis en het graf van Christus is niet tot uw ondergang, maar tot uw eeuwig behoud! Ik wens u daarom een gezegende begrafenis toe, want sterven met Christus is een gezegend sterven. De weg naar de hemel loopt door het graf van Christus. Er is maar één dood waarover niet gerouwd hoeft te worden, zelfs niet gerouwd mag worden, en dat is de dood van Christus. Wel met berouw vanwege onze zonden, maar niet vanwege de plaatsbekleding van Christus voor de Zijnen. Hij zei tot de dochteren van Jeruzalem: "Weent niet over Mij, maar over uzelf en over uw kinderen." Christus behoeft geen medelijden, Hij was geen martelaar, maar Middelaar en Plaatsbekleder voor de Zijnen. De dood van Christus is het leven voor de Kerk, want Hij is gestorven om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. En als de Zoon gaat spreken in de kracht van Zijn opstanding, komen de doden tot leven. "Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste. En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods", Openb. 1:18.
De stem van de Zone Gods kan door de doden van onze tekst niet wederstaan worden. Zij zúllen horen en zij zúllen leven. Dat kan niet gezegd worden van alle mensen, hoewel zij van nature allen dood zijn in zonde en misdaden. De roeping tot degenen die tot de bruiloft des Lams geroepen zijn, is dus wel degelijk geadresseerd. Het aanbod van vrije genade is wel tot alle doden gerícht, maar alleen de doden waarover onze tekst spreekt zullen horen en leven. Niemand kan zich echter verontschuldigen, want van nature zijn we allen geestelijk dood, maar niet alle doden zijn een lijk voor de Wet. De bediening des doods vindt zodanig plaats in de doden van onze tekst, dat zij der Wet sterven. De doden uit onze tekst van overdenking zijn daarom schúldig dood bevonden. Daar weten onontdekte zondaren en de godsdienst niets van. Dezulken leven in de zonden en weigeren hun doodstaat te aanvaarden, laat staan dat zij hun vonnis omhelzen.

3. HET GEVOLG VAN DE ROEPING
We hebben het tijdstip van de roeping gezien, en het adres van de roeping, zodat nu het gevolg van de roeping aan de orde is. We hebben er al het een en ander van gezegd, maar we kunnen over dit goddelijke wonder eigenlijk nooit te breed uitweiden. Dat doden de stem van de Zoon van God horen (geloven) zullen, is al een eeuwig wonder, maar dat ze ook daadwerkelijk leven is een dubbel wonder. Op de levendmakende stem des Zoons Gods geloven de doden ten leven. De wedergeboorte is niet voor het geloof, maar door het geloof, namelijk op de stem des Zoons van God.

Het leven in Christus brengt een totale vernieuwing met zich mee. Er verandert maar niet een beetje; de mens in Christus is een vernieuwd mens, een nieuw schepsel. "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden", 2 Kor. 5:17.
Als je een nieuw schepsel in Christus mag zijn, leeft de oude mens niet meer en leef je niet meer op je eigen kosten, maar op kosten van Christus. Hij is verantwoordelijk voor de Zijnen en is alle dagen met hen, ook als ze door droefheid kwijnen. Ze worden steeds Zijn hulp gewaar, in zielsbenauwdheid, in gevaar. In Christus behoren we tot Gods huisgezin en de Vader Zelf heeft de Zijnen lief met een eeuwige liefde. Door en in Christus hebben wij een vrije toegang tot de Vader. "Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd", Hebr. 4:16.

U zegt: Ik ben nog onbekeerd, maar mag ik dan wel toegaan tot de troon der genade?
Op genade of ongenade, ja! Dat zou een eeuwig wonder wezen als u daartoe verwaardigd werd, lezer! Ook al hebt u geen vrijmoedigheid die alleen voor Gods volk is weggelegd, mag u toegaan tot de troon der genade, maar dan wel zoals koningin Esther naar koning Ahasveros ging. "En alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om", Esther 4:16b.
De toegang tot Gods genadetroon is echter geen toeleidende weg tot Christus. Die weg is er niet, ja, als wegversmalling op de brede weg, want dóden zullen horen... Christus is de Weg en door Hem hebben wij toegang tot de Vader. "Want door Hem hebben wij beiden den toegang door een Geest tot den Vader", Ef. 2:18.
Koningin Esther ging als een ter dood veroordeelde(!) tot de koning en liep niet over een soort toeleidende weg tot de koning waarvan de uitkomst al vaststond. Zij ging door de weg van het recht! De weg van het recht leidt door het rechthuis van Pilatus. Die weg leidt voor de ziel in kwestie niet naar Christus, maar naar het schavot, naar Golgotha, en daar valt genade vrij! Amen. Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God Waar? Op Golgotha! "HET IS VOLBRACHT."

"Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven."
Als je ziel gered is, ga je van het Offer leven. Jezus, Die mijn Leven is! Dan leef je, omdat Hij leeft. Dan beweeg je, omdat de Geest je leidt, en die door de Geest Gods geleid worden, zijn kinderen Gods. Vele 'over-het-paard-getilde' zielen vragen zich af of zij wel wedergeboren zijn, maar dat moet de vraag niet zijn. De vraag moet zijn: "Mijn ziele doorziet gij uw lot? Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God? Antw.: "Doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven."

U zegt: Wat moet ik daarvoor meebrengen?
Antw.: Uw rechtvaardige verdoemenis, meer niet, want goddelozen worden met God verzoend door de dood Zijns Zoons. De gevolgen dat men in de loop der tijden van deze leer is gaan afdingen, zijn niet gering. In alle kerkverbanden worden zielen buiten het recht om zalig gesproken, op en zeldzame uitzondering na. Sommiger belijdenis klinkt als een klok, maar in de praktijk blijft er van de meest prachtige belijdenis doorgaans niet meer over dan een laagje vernis die de lading moet dekken. De eenzame enkelingen die leren dat Sion door recht verlost wordt, worden volgens de huidige godgeleerdheid gezien als de laatste resten van het 'hypercalvinisme'.
Als de inhoud van bijv. Genesis 2:17, 1 Samuël 2:6, Job 23:24, Psalm 73:22, Psalm 56:13, Psalm 116:8, Jesaja 1:27, Lukas 15:21, Lukas 23:41-43, Johannes 5:25, Romeinen 5:6, Romeinen 5:10, Handelingen 2:37, 2 Korinthe 1:9, enz. enz. 'hypercalvinisme' is, dan is dat echter gezegend hypercalvinisme! Als doden tot leven gekomen zijn op de stem van de Zoon van God, dan zijn zij met Christus verenigd door een waar zaligmakend geloof. Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen. "Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus", Rom. 5:1.

U zegt: Weet elk kind van God dat hij gerechtvaardigd is?
Antw.: JA! dat weet elk kind van God, door het inwendig getuigenis van de Heilige Geest, naar de mate des geloofs. "Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader! Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn", Rom. 8:15-16.
Het zwakste geloof in Christus kent hier iéts van! Of anders heeft men geen geloof. Wij leren echter geen stukkenleer, want het loopt niet over stukken, maar over God Drie-Enig. Dan gaat het er in de eerste plaats niet om of ik weet dat 'IK' gerechtvaardigd ben, ja ook, maar of ik op grond van het heilig Evangelie en door het inwendig getuigenis van de Heilige Geest weet dat mijn Verlósser leeft. En als ik Hem ken en door Hem gekend ben, is Christus mijn Gerechtigheid, God mijn Vader en de Heilige Geest mijn Trooster. Dan zing ik met Robert McCheyne:

Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn Gerechtigheid is:
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf,
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af!
Nu reis ik getroost onder 't heiligend kruis
Naar 't erfgoed daarboven, in 't Vaderlijk huis,
Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn,
"Gestorven voor mij!" zal mijn zwanenlied zijn.


"Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is Wijsheid van God, en Rechtvaardigheid, en Heiligmaking, en Verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere", 1 Kor. 1:30.

Drie-enig God, U zij alle de eer! Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl