O, ALLE GIJ DORSTIGEN...!
HET AANBOD VAN VRIJE GENADE (1)        
Plaats in winkelmandjeMandje

“O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!” Jes. 55:1.


Geliefden, in onze dagen is er veel te doen over het aanbod van genade. Voor- en tegenstanders laten hun stem horen, tal van boeken rollen van de pers en de boekhandels varen er wel bij, maar wie is er mee gebaat? De verwarring lijkt groter te worden. Er zijn twee hoofdstromingen in de gevestigde kerk.

De eerste -hypercalvinistische- stroming leert een sluitend verbondssysteem, waarbij alleen de uitverkorenen in het vizier staan. Bij deze stroming zijn ze het er echter nooit over eens geworden wie nu eigenlijk de uitverkorenen zijn, zodat het heil voor de gewone man helemaal onbereikbaar is geworden.

De tweede -verbondsmatige- stroming leert een verbondsautomatisme, zodat ‘verloren gaan’ praktisch uitgesloten is. Bij deze stroming zijn ze het er bijvoorbaat over eens dat ze allemaal verbondskinderen zijn en aan de belofte mag nu eenmaal niet getwijfeld worden. Je mag bidden en pleiten, als je maar nooit zegt dat je een verloren zondaar bent, want zover reiken hun verbondsbeschouwingen niet. Ze zijn wel dikwijls met de godsdienst bezig, maar vraag niet of God ook met hen bezig is, want dan staat de wagen stil. In onze dagen zitten beide stromingen elkaar behoorlijk in de haren. Om het spreekwoordelijk te zeggen: Twee honden vechten om een been, maar de derde gaat er ras mee heen. Onder die derden versta ik dan de goddelozen uit Romeinen 5:6, want God is een God, Die de goddelozen rechtvaardigt om niet.

Om u voor te zijn, zal ik u zeggen dat ik noch voor- noch tegenstander ben van het aanbod van genade. Ik ben er niet voor op de wijze zoals het aanbod van genade heden ten dage doorgaans gepreekt wordt, namelijk zonder de Wet. Maar ik ben er vanzelf niet op tegen zoals Gods Woord ervan spreekt. In de eerste plaats is de toepassing van het heil voor honderd procent het werk van de Heilige Geest. De mens valt er schoontjes buiten, want goddelozen worden met God verzoend.
Velen leren een aanbod van genade buiten de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze om. Bij die leer doet God de helft en de mens de helft. Daar is niets van God bij! God doet alles, of Hij doet niets. Op grond van de Schrift leren wij geen meewerkende genade, maar vrije genade.
Wel moet ik zeggen dat er een hemels onderscheid is tussen de algemene aanbieding van het Evangelie en de toepassing van de (verbonds)beloften. De verbondsbeloften gelden alleen voor Gods kinderen en dat geldt ook voor de voorbidding van Christus, want Hij bidt alleen en uitsluitend voor Zijn uitverkoren volk en niet voor de wereld (Joh. 17:9). De voorbidding van Christus geldt echter óók voor de nog onbekeerde uitverkorenen, want op grond van Zijn voorbidding en de eeuwige Raad des Vredes, worden ze in de tijd wedergeboren en worden de verbondsbeloften aan hen vermaakt in de toepassing des harten. Omdat wij niet weten wie de onbekeerde uitverkorenen zijn, moet het Evangelie(aanbod) algemeen en aan iedereen verkondigd worden, want er is zaligheid voor goddelozen, en hoop voor hopelozen...

In de tweede plaats staat het aanbod van vrije genade in het kader van de verzoening. De verzoening komt voort uit het hart van God en daar had Hij Zijn Zoon voor over. Het voorhangsel is gescheurd, van boven naar beneden en de toegang tot het bloed der verzoening is vrij. “Wie dorst heeft, kome...”
Sommigen naaien het voorhangsel weer dicht door een zogenaamde ‘toeleidendeweg-leer’. Bij die leer moet je als een bekommerde ziel eerst een traject afleggen om tot Christus te kunnen gaan, maar geen mens schijnt te weten of die weg de brede óf de smalle weg vertegenwoordigt. Bovendien, moet je -áls je Christus leert kennen- bij zulk een leer eerst nog een tijd naar het ‘revalidatiecentrum’ van dr. Habitus om in de vrijheid van Christus te kunnen komen.
Nergens preekt Paulus een toeleidende weg tot Christus in het kader van de wedergeboorte! Hij preekt dé Weg, namelijk Christus, want hij wenst niets anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Er gaat wel een weg aan de wedergeboorte vooraf, namelijk de weg van overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel. De toeleidende weg is op zijn best gesproken een wegversmalling op de brede weg, maar alles wat zich vóór de enge poort afspeelt, heeft geen enkele zaligmakende waarde.

Er zijn er die deze ‘toeleidende-weg-leer’ willen bewijzen met boeken vol uit-het-verband gerukte oudvader-citaten om hun gelijk te halen, maar Gods Woord zegt: “Vervloekt is de man die vlees tot zijn arm stelt.” Christus wederstond de duivel met Gods Wóórd, namelijk: “Er staat geschreven...!” Christus kwam -met eerbied gesproken- niet met oudvaders aandragen om de waarheid te bewijzen. Hij, het vleesgeworden Woord, kwam met het onfeilbare Woord Gods: “ER STAAT GESCHREVEN!”
Er zijn maar twee wegen, de brede en de smalle weg en in de (enge) poort wordt er recht gesproken. Degenen die daarvan niet weten, zijn óf op de brede weg, óf zijn over de muur geklommen en hebben zich als wolven in schapenvellen gehuld, maar zullen vroeg of laat openbaar gemaakt worden.
God doet dus Zijn Eigen werk en Hij loopt nooit achter de feiten aan, ook niet als er zoveel verwarring heerst over het aanbod van genade en de heilstoe-eigening. Ik zeg: gezegende verwarring, want dan komt de waarheid weer eens aan het licht. Zijn raad zal immers bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen. Of dacht u, lezers, dat God -met eerbied gesproken- met Zijn handen in het haar zit, vanwege de verwarring op het kerkelijke erf omtrent de toe-eigening van het heil? Dat te denken is blasfemisch. God gaat door om Zijn raad te volvoeren en Hij laat Zich echt niet beïnvloeden door letterpreken, discussieforums en vragenrubrieken.
De Bijbel staat evenwel vol van het onvoorwaardelijk Evangelie. Sommigen noemen dat ‘het aanbod van genade’, maar Gods Woord spreekt alleen van een roeping. Het Evangelie komt tot een iedere hoorder des Woords, maar de toepassing ervan is en blijft particulier en is er alleen voor verloren zondaren.

Met de hulp des Heeren wensen wij over de roeping van het Evangelie na te denken, zoals die opgetekend staat in Jesaja 55:1:

“O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!”

Deze tekstwoorden wensen we te verklaren, aan de hand van een tweetal gedachten:

1. Een reuke des doods ten dode
2. Een reuke des levens ten leven


O alle gij dorstigen!
Op de markt van vrije genade laat de bazuin van het Evangelie een helder geluid horen. De roep gaat uit tot een ieder die het maar horen wil: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren...” De roeping van het Evangelie sluit niemand uit. Iedereen is welkom, maar niet iedereen komt, alleen de dorstigen komen, omdat zij geroepen zijn. Het besluit om tot de wateren van vrije genade te komen ligt dus niet in de mens, maar in Gód. Het heeft Gód goed gedacht om door de onvoorwaardelijke Evangelieprediking zondaren tot Zich te trekken. In het aanbod van vrije genade is de toepassing verzekerd, namelijk voor de dorstigen.
Er is dus maar enerlei roeping met tweeërlei uitwerking. Van een tweeërlei roeping spreekt de Schrift niet. De één wordt niet welmenender geroepen als de ander. Wel staat er geschreven dat er velen geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren (Matth. 22:14).
God is zo barmhartig dat velen geroepen wórden, maar die Hij (krachtdadig) geroepen hééft (uitverkiezing), heeft Hij ook gerechtvaardigd (Rom. 8:30). Het is voor een waarachtig dorstige ziel niet mogelijk deze roeping te wederstaan, want hij wordt krachtdadig geroepen met een inwendige roeping. Als God roept, moeten de dorstigen komen, of ze willen of niet. In het kader van het aanbod van vrije genade sluit God niemand uit. Dat we niet komen, ligt aan het feit dat we niet dorstig zijn (naar de gerechtigheid) en dat is niet de schuld van het Evangelie, maar onze eigen schuld. Het is alleen aan Gods soeverein welbehagen toe te schrijven dat God een bepaald aantal mensen dorstig maakt om hen te trekken tot de Fontein des levende waters.
Het aanbod van vrije genade strekt zich nog verder uit dan naar mensen die dorsten naar gerechtigheid. Mensen met alle soorten van dorst -ook naar de zonde- worden hier niet uitgesloten. Immers, de mens van nature weegt zijn geld uit, terwijl zijn ziel niet verzadigd wordt. Dezulken worden hier ook genodigd.

Voor zover we kunnen spreken van het aanbod van genade, hangt daar voor velen wel een prijskaartje aan. De roeping is voor de één een reuke des doods ten dode en voor een ander is het een reuke des levens ten leven (2 Kor. 2:16).
De Heilige Geest maakt door de mond van Gods knechten de reuk van Zijn kennis openbaar in alle plaatsen (2 Kor. 2:14). Voordat Christus wederkomt zal het Evangelie van vrije genade openbaar gemaakt worden in alle plaatsen. Niemand zal kunnen zeggen: “Ik heb het nooit geweten, dus was het niet voor mij.” De roep gaat tot een ieder die het maar horen wil, maar velen kunnen niet ingaan vanwege hun ongeloof (Hebr. 3:19).
Sommigen spreken van een in- en uitwendige roeping, echter zodanig dat die inhoudelijk van elkaar verschillen, maar dat vindt geen grond in de Schrift. Er is maar één roeping en het staat God vrij die toe te passen aan wie Hij wil en wanneer Hij wil. Het aanbod van vrije genade is een soeverein aanbod. Het aanbod van vrije genade is niet iets waar de mens mee kan werken. God werkt erdoor en bedient Zich ervan en als dát gebeurt, is het aanbod van vrije genade een kracht Gods tot zaligheid, voor een iegelijk die gelooft. De roeping komt tot elke hoorder des Woords, maar die God tevoren verordineerd heeft, worden geroepen met een krachtdadige roeping en dezulken heeft Hij ook gerechtvaardigd (Rom. 8:30).
Geen mens zal echter kunnen zeggen: “Voor mij was het niet, want ik ben nooit geroepen.” Dan zal Christus als Rechter zeggen: “U bent wel geroepen, maar u wílde tot Mij niet komen, opdat gij het leven hebben zou in Mijn Naam.” (Matth. 22:3).
We gaan nog een stap verder. De tien maagden waren allen geroepen maagden en alle tien zijn ze op de uitnodiging van het Evangelie ingegaan. Toch waren er maar vijf wijze maagden die tot de bruiloftszaal werden toegelaten en tegen de vijf dwaze maagden zei God: “Ik heb u nooit gekend.”
Deze gelijkenis leert ons dat velen wel aan de roeping gehoor geven, maar dat er weinigen daadwerkelijk tot de hemelse bruiloftszaal zullen worden toegelaten.
Dat klinkt onheilspellend en het is het ook. Je kunt de hemelse gaven gesmaakt hebben, de werkingen van de Heilige Geest deelachtig zijn, het goede Woord Gods gesmaakt hebben en de krachten der toekomende eeuw en desondanks verloren gaan.
Er is daarom niets zo gevaarlijk en zielsmisleidend het aanbod van vrije genade los te maken van de bediening der Wet. Bij een eenzijdige aanbod-van-genade prediking gaan mensen het heil op zichzelf toepassen, zonder dat het van Godswege toegepast werd. Daar komt de mens dus voor eeuwig mee om. Toch moet het Evangelie onvoorwaardelijk en aan alle creaturen verkondigd worden, want wij weten niet wie er uitverkoren zijn. God weet wel wie het zijn en laat ons dat genoeg zijn. Hij vergadert Zijn Kerk en dat doet Hij feilloos, zodat er geen klauw zal achterblijven.
Als Paulus -wetende de schrik des Heeren- de mensen bewoog tot het geloof (2 Kor. 5:11), wist hij echt niet wie er uitverkoren waren. Demas, de secretaris van de apostel Paulus, heeft zich kennelijk ook laten bewegen tot het geloof, maar hij bleek een huichelaar te zijn met een tijdgeloof, want hij kreeg de tegenwoordige wereld weer lief. Hij verkoos liever voor een tijd de genieting der zonde te hebben, dan met Gods volk kwalijk behandeld te worden. Dat lag bij de dwaze maagden iets anders. Zij waren niet zozeer huichelaars, want zij geloofden dát zij geloofden, maar ze werden echter gedreven door het nabijkomende werk van de Heilige Geest. Zij misten de inwonende Heilige Geest, als de tweede Trooster. De Heilige Geest komt alleen als Pasen in de ziel verheerlijkt is. Alleen diégenen worden verzegeld met de Heilige Geest, waarvan hun zonden vergeven zijn. We kunnen de werkingen van de Heilige Geest deelachtig zijn en toch de inwoning en de verzegeling des Geestes missen.
U ziet, dat het aanbod van vrije genade altijd tweeërlei uitwerking heeft, namelijk een reuke des doods ten dode óf een reuke des levens ten leven. Als het aanbod van vrije genade voor de mens een reuke des doods is, betekent dat niet altijd dat die mens het Evangelie met opgeheven hand verwerpt. Een reuke des doods betekent eenvoudig dat we geen leven in Christus (willen) kennen. De dwaze maagden hielden namelijk de dood voor het leven en stonden niet naar de verzegeling des Geestes. Zij begonnen aan deze zijde van het graf al buiten te staan. O, wat kan ‘schijn’ toch ver gaan.
Och, mijn geliefde lezer, bedrieg uw arme ziel toch niet voor de eeuwigheid. Doorzoek uzelf nauw, ja zeer nauw, voordat de dag komt, dat u voor God moet verschijnen.
Het aanbod van vrije genade is feitelijk helemaal niet zo menslievend als vele predikers hun hoorders willen doen geloven. Velen denken dat het aanbod van vrije genade de mens insluit, maar dat is een misvatting van het ergste soort. Zonder de toepassende bediening des Heiligen Geestes sluit het aanbod van vrije genade de mens buiten en wordt hij op zijn verantwoordelijkheid geworpen. De prediking van het Evangelie geschiedt dus niet vrijblijvend. Degenen die de weg geweten en niet bewandeld hebben, zullen met dubbele slagen geslagen worden.
We leven echter in dagen van eenzijdigheden, ook ten aanzien van de prediking. Er zijn weinig getrouwe getuigen die de volle raad Gods verkondigen. Een prediking waarin de mensen worden opgeroepen om op Christus te vertrouwen dat hun zonden vergeven zijn, is verwerpelijk. Dat is de reinste struisvogelpolitiek. Het algemene Evangelieaanbod is geen blote bekendmaking aan onbekeerden dat hun zonden vergeven zijn, maar dat er vergeving der zonden ís in het dierbaar bloed van Christus voor goddelozen. Dat vraagt dus om de toepassing, om een inwendige en krachtdadige roeping en daar gaat de vrijwillige strafaanvaarding en de smeekbede aan vooraf, waarop de vrijspraak volgt: “En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn”, Luk. 23:41-43.

De prediking van het Evangelie is enerzijds een heenwijzing naar een bloedgevende Christus aan het kruis. “Ziet het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt”, Joh. 1:29. Dit is echter geen oproep om in de benen te komen en er werk van te maken. Anderzijds gaan de zaligheid en de roeping van Christus en de Vader uit! Christus roept en de Vader trekt. Dat was de geestelijke inhoud van de prediking van Johannes de Doper en zo moet ook Johannes 1:29 verstaan worden. Het Evangelie is dus niet alleen een formele heenwijzing naar het Lam Gods, want degenen die in hun geboortebloed liggen op het vlakke des velds, hebben aan een dode richtingaanwijzer niet veel. Dezulken kunnen zich niet meer op de been helpen, ze moeten geholpen worden. Christus is niet de stem des roepende in de woestijn, dat was Johannes de Doper, de wegbereider. Johannes wees van zich af, naar het Lam Gods. Chrístus is de Weg en Hij leidt ook óp de Weg, namelijk door de Deur en de Deur is Christus. Christus is dus niet alleen Middelaar van verwerving; Hij is ook Middelaar van toepassing. Hij zoekt verloren schapen, vindt hen, wast hen in Zijn bloed, legt hen op Zijn schouders en bereidt hen plaats in het Vaderhuis. Hij gaat de Zijnen altijd met Zijn Heillicht voor. Het kleinste schaapje kent Zijn stem en volgt Hem, maar een vreemde zal hij geenszins volgen. Dus de heenwijzing naar het Lam Gods is zaligmakend als die gepaard gaat met een inwendige roeping door de Heilige Geest.
Sommige theologen menen dat er helemaal geen bijbelse grond is voor het aanbod van vrije genade. Dezulken menen maar al te vaak dat het woord ‘aanbod’ gerelateerd is aan de keuze van de mens. Dat is een misvatting. Het aanbod van vrije genade gaat -zoals gezegd- van God uit en het is de Heilige Geest Die het heil toepast bij degenen die geroepen ZIJN, dus die van eeuwigheid uitverkoren zijn.
Ook zijn er die menen dat het aanbod van vrije genade alleen aan de uitverkorenen mag worden gepreekt, maar ook dat is een misvatting en het is ook niet mogelijk. Tot wie moet de prediker zich wenden als hij niet weet wie er uitverkoren zijn? Volgens het zendingsbevel van Christus moet het Evangelie aan álle creaturen gepredikt worden, omdat wij niet weten wie er uitverkoren zijn.
Hoewel Christus alleen Bloeddonor is voor de Zijnen, is er bloed genoeg, ja, voor wel duizend werelden, maar als het aanbod van vrije genade niet gepaard gaat met de toepassing van het dierbaar bloed van Christus, kan de mens nog zoveel vertrouwen hebben dat zijn zonden vergeven zijn, maar dan bedriegt hij zichzelf, zoals de dwaze maagden zich bedrogen, voor de eeuwigheid.
Bovendien dient het aanbod van vrije genade altijd gepredikt te worden in het kader van de schrik des Heeren (2 Kor. 5:11). Dan nóg zullen velen er misbruik van maken door in Christus te vertrouwen zonder dat de zaak ooit aan hun hart werd toegepast. Dat gevaar is in onze dagen groter dan ooit, omdat de ergernis van het kruis angstvallig weggemoffeld wordt in de tegenwoordige prediking.
Paulus was er evenwel beducht voor om mensen tot het geloof te bewegen buiten de kennis van de toorn Gods over de zonden. Paulus die zelf kennis gemaakt had met de schrik des Heeren, beweegt mensen in dát kader tot het geloof. Hij wenste niets anders te weten dan Christus Jezus en Dien gekruisigd. Wet en Evangelie zijn nooit te scheiden, ook niet in de vrije verkondiging van het Evangelie. De Wet komt uit dezelfde Mond als het Evangelie. “Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende”, Jes. 55:11.
Velen denken dat het Woord alleen voorspoedig is in de zaliging van zondaren, maar de Heilige Geest zegt het door de mond van Paulus geheel anders: “Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan”, 2 Kor. 2:15.
Velen hebben alleen de deugd van Gods barmhartigheid op hun netvlies, maar dat is nu het kenmerk van het nabijkomend christendom. God is ook rechtvaardig en Hij wordt verheerlijkt zowel in de uitverkiezing van de Zijnen, als in de verwerping van de goddelozen.

Dus de dorstigen worden krachtdadig geroepen en als we niet dorstig zijn, zijn we vervuld met haat! Haat tegen God en tegen onze naaste. Als wij niet dorstig zijn, weten we niet dat we tegen God gezondigd hebben. De Wet droogt een ziel uit, opdat Christus de dorstigen te drinken zou geven uit de Fontein des levens. Christus heeft het uitgeroepen aan het kruis: “Mij dorst.” En dat is de reden waarom de Fontein des levens springt tot in het eeuwige leven. En dat is ook de grond waarom dorstigen geroepen worden tot de wateren van vrije genade. In de dood van Christus is het aanbod van vrije genade verworven en in Zijn opstanding is de toepassing ervan verzekerd. “Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen”, Jes. 44:3.
Gods Woord leert echter niet de rechtvaardiging van de dorstige, maar de rechtvaardiging van de goddeloze. Goddelozen die gerechtvaardigd worden, weten ook dat zij goddeloos en de hel waardig zijn. Dezulken zijn dorstig gemaakt naar gerechtigheid. Er staat niet dat de dorstigen -die tevens aan hun zonde ontdekt zijn- dorsten naar genade, maar naar gerechtigheid!

U zegt: “Wat is er voor verschil in het dorsten naar genade of het dorsten naar gerechtigheid?”
Wel, in het kader van de ware ontdekkingsfase dorst een ziel wel naar gerechtigheid doch buiten Christus. Zolang Christus Zich niet aan de ziel openbaart, zoekt de ziel gerechtigheid -om voor God te kunnen bestaan- niet in het Evangelie, maar in de Wet. Hij tracht het voor God in orde te brengen met werken, met bidden, met bijbellezen, met kerkgang, met dominees nalopen, maar niets en niemand kan zijn dorst naar gerechtigheid lessen. God is Zijn Rechter en de dagvaarding om voor de Rechter te verschijnen brandt reeds in zijn geweten. De dorst naar gerechtigheid wordt niet minder maar meer, maar hij moet eronder sterven, opdat hij stervende zou erven.
De Wet eist dus volmaaktheid, maar een stervende ziel heeft geen penning om de gemaakte schuld te betalen. Zijn grote zielevraag is: “Wie zal die prijs der ziele dat rantsoen, voor mij aan God in tijd en eeuwigheid voldoen?”
Hieraan zien we dat de Wet aan het Evangelie voorafgaat, in de ontdekking van zonde, gerechtigheid en oordeel. De Wet droogt onze levenssappen -die wij menen te bezitten- uit, zodat wij van dorst moeten sterven. De Wet bepaalt ons bij onze diepe val in Adam en stelt ons des doods schuldig. Dan komen we midden in ons oordeel te staan, met maar één recht: de welverdiende straf. Dan sterft al onze verwachting op leven, al onze hoop vergaat en God is een God die de zonde geenszins door de vingers ziet. In dat oordeel gaat zo’n ziel -die naar gerechtigheid dorst- dorsten naar een rechtvaardig(!) God, maar het oordeel is onafwendbaar. De dorst naar God is een vrucht van het dorsten van Christus aan het kruis, maar dat is voor de ziel in kwestie verborgen. Voor een geestelijk dorstig mens is Christus de grote Afwezige. God is rechtvaardig in Zijn oordelen, dus dat wordt sterven en dat voor eeuwig. Rechtvaardig verloren, rechtvaardig verdoemd! PUNT!
Als dit punt niet is geleerd, is Christus niet begeerd. Door de verborgen trekkende liefde des Vaders dorst de ontdekte ziel wel naar God en hijgt ernaar om met God verzoend te worden, maar hij vindt geen water des Levens, want God kan van Zijn recht geen afstand doen.
Ik spreek hier van een vreemde dorst die de (godsdienstige) mens zal verafschuwen. God werkt echter op Zichzelf aan en de ziel die Hij in het gericht betrekt, krijgt dorst naar een rechtvaardig God. De ziel weet: Buíten God is het zeker verloren en als God hem verdoemt doet Hij geen onrecht. De HEER’ is recht in al Zijn weg en werk...
De Wet zet hier een punt. Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven. Punt. Hier houden de wegen op en als de wegen ophouden is de ziel aan het einde der Wet. Als de wegen ophouden is Christus de Weg, want Hij is het Einde der Wet. De Wet zet een punt, een punt van het rechtvaardige vonnis, maar het Evangelie zet hier een komma... En dat is voor de ziel in kwestie een eeuwig wonder, (komma) want Christus(!) ís te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven! De Wet heeft niet het laatste woord, want het Woord is Christus, het Einde der Wet.
“Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen”, Jes. 63:1.
Zijn goedheid kent in ’t gans heelal geen perk...
Dan schreeuwt de ziel: “Geef mij Jezus of ik sterf... Laat me slechts één keer Zijn voeten mogen kussen en dan voor eeuwig weg!” Hier wordt de Zoon gekust, eer z’ op den weg vergaat. Nog een laatste keer naar de kerk, nog één keer achter in de tempel, nog één keer in de vijgeboom, nog één keer lezen wie Hij is, en dan voor eeuwig weg...
O, ellendige zondaar, ziet toch op het Lam Gods en leef!
“O alle gij dorstigen! komt tot de wateren...”
De dorstige ziel doet een laatste poging, maar helaas... Hij kan niet komen, want het ontbreekt hem aan benen en geloof. ‘t Hoeft ook niet! Christus komt! Hij fluistert in de ziel: “En gij..., die geen geld hebt..., [ja, gans failliet bent] komt... koopt... en eet..., ja komt..., koopt zonder geld..., zonder prijs..., wijn... en melk...”
Ja, dan smelt de ziel weg. Dan is het ongeloof verleden tijd. Dezulken vallen door de Deur naar binnen. Christus is de Deur. Hij sluit en niemand opent; Hij opent en niemand sluit. Dat is zalig worden. “En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des Levens voor niet”, Openb. 21:6.
Hiér wordt de rust geschonken, hiér ‘t vette van Uw huis gesmaakt, een volle beek van wellust maakt, hier elk in liefde dronken... Hier worden de dorstigen gelaafd met het water des Levens om niet. Dan gaat het Woord open voor de ziel. Christus openbaart Zich nader en klaarder. De beloften van het Evangelie vallen als sneeuwvlokken in zijn hart.
O, wat een dag, als Christus in de ziel verheerlijkt wordt. Hij heeft de pers alleen getreden en niemand van de volkeren was met Hem! “De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten. Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugde-
olie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde”, Jes. 61:1-3.

Als dit geschiedt, kunt u zalig worden met uw armen over elkaar, want het is God die het ganse werk der zaligheid alleen doet. Het aanbod van vrije genade sluit de werkende mens uit en de dorstige zondaar -die op sterven na dood is- in. Dezulken hebben er nooit op gerekend dat God ooit nog in gunst op hen zou nederzien. Dezulken hebben er alles aan gedaan om naar de hel te gaan, zodat alle hoop op zalig worden was vergaan, en toen het onmogelijke toch gebeurde, stond mijn verstand vol eerbied stil, vanwege het wonder. Hier houdt bidden op, hier gaat de ziel over in aanbidding, eer en dankbare lofgezangen. Dan komt hij op de berg der verheerlijking. Daar wil hij tabernakelen bouwen en wel altijd vertoeven. Daar ziet hij niet alleen Jezus, maar Jezus alléén!

Onlangs las ik in het bijbeldikke citatenboek(!) van dr. K. van der Zwaag, ‘Afwachten of verwachten?’ een merkwaardige episode: Een afgescheiden dominee vindt het ‘levensgevaarlijk’ als mensen zeggen ‘Jezus alleen’ over te houden. “De mens is erbij”, beweert de predikant. Hoewel de mens erbij is, is betreffende predikant blijkbaar nooit op de berg der verheerlijking geweest, want daar zien wij niemand anders dan Jezus alléén! De levende Kerk getuigt: “Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.”
Christus gaat met Zijn volk wel de berg op, maar er ook weer vanaf. En dan komt de ziel weer in de onmogelijkheid. ’t Was op de berg één en al Geest en leven, maar als de ziel weer in het dal van beproeving komt, is hij de radeloosheid nabij. Door de bergen van ongeloof en twijfel is Jezus aan het oog der ziel onttrokken en ziet er maar eens uit te komen.
Dat is je eigen schuld, man, zo werpt de duivel de (zwak)gelovige in het gezicht en de ziel kan het niet anders dan toestemmen. Ja, eigen schuld, eigen schuld. Opnieuw schreeuwt de ziel: “Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.”
Ja maar, ziel, je weet toch dat Christus uw Deel is?
Dat mag ik niet ontkennen -zegt de ziel- maar ik lijk meer op een duivel dan op een kind van God, ja, de duivel is beter dan ik. Als Christus uit mijn hart gaat verdwijnen, is dood en verderf het mijne...
Ja, in de diepte van de beproeving leert een kind van God zichzelf pas goed van nabij kennen en dan krijgt hij een walg aan zichzelf. Dan zegt hij: “Ik wist niet dat mijn tere ziel, nog zoveel van het aardse overhiel.” Dat bederf blijft altijd maar doorgaan.
‘k Heb soms wel gedacht dat ik nog eens een vrome man zou worden, maar het is tot op heden niet gelukt. Als ik wettisch gesteld ben, pak ik soms een oudvader om de dorst op te wekken, maar het is tevergeefs. De duivel is er dan ook meestal bij en dan wijst hij mij op het geval van de dwaze maagden. “’t Zal bij jou wel nabijkomend werk zijn, want anders zou je wel heiliger leven...”
O, dan lig ik weer op mijn rug en ik heb geen wapens in de strijd. De duivel komt erbij en sist mij toe: “’t Zal wel zinsbegoocheling geweest zijn en geen toepassing.” Dan lig ik weer op de zeef als weleer en mijn ziel heeft geen vertroosters. In de Bijbel lees ik dat de rechtvaardige uit het geloof zal leven, maar ik heb geen geloof, ‘k ben God kwijt, dus ben ik een goddeloze die alleen rijp is voor de hel.
Na soms een lange tijd doorworsteld te hebben onder een gesloten hemel, laat de Heere soms ongedacht en onverwacht zien dat Hij zwijgt in Zijn liefde (Zef. 3:17b).
Dan smelt mijn harde hart weer als sneeuw voor de zon. Dan is mijn ziel in een punt des tijds van doodziek weer springlevend. Ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat wist de ziel in de bestrijding ook, maar weet u wat de hel voor mij is, lezers? God te missen, dat is de hel voor mij!

(wordt vervolgd op volgende blok)

HET AANBOD VAN VRIJE GENADE (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Dr. Steenblok: “U moet niet zo ruimhartig het geloof afdwingen, Paulus, want het verbond geldt alleen de uitverkorenen!”
Paulus: “Wie zijn dat dan, doctor?”
Dr. Steenblok: “De uitgetredenen!”
Paulus: “Bedankt voor de tip!”

Ik wil echt niet cynisch zijn, en ik oordeel ook niet over de staat van dr. Steenblok, maar u ziet hoe ongerijmd de leer is van een voorwaardelijk aanbod van genade, want die leer strijdt tegen Gods geopenbaarde wil. De wil des bevels is: “Predikt het Evangelie aan alle kreaturen.” De wil des besluits is: “Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.”
Wij moeten ons stellen onder de wil des bevels, want wij kunnen niet werken met de wil des besluits van God. Dat is Gods verborgen raad en daarin hebben wij niet te roeren, tenzij Hij ons de verborgen dingen openbaart (Jes. 48:6 - Dan. 2:22-29 - Luk. 10:21).
De wil des bevels luidt: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren”, enz.
In dat bevel is het besluit van de toepassing begrepen voor de uitverkorenen en daarom komen ze tot de wateren van vrije genade, want het is God die de Zijnen tot Christus trekt en zonder die goddelijke trekking komt er geen mens. Als wij aan de nodiging gehoor moesten geven, zou de hemel leeg blijven, nee, God zorgt dat ze komen, opdat Zijn huis vol worde.
Het bevel komt dus tot elke hoorder des Woords, maar de toepassing is alleen bestemd voor de uitverkorenen. Omdat de toepassing alleen de uitverkorenen geldt, is de roeping om die reden niet voorwaardelijk. Het feit dat de toepassing alleen de uitverkorenen geldt, staat echter niet in het kader van de roeping, maar in het kader van de uitverkiezing. Dat laatste moet dus wel geleerd worden, want anders doen wij tekort aan de volle raad Gods. De uitverkiezing en het Evangelie zijn echter geen tegenstellingen. Het laatste is een gevolg van het eerste, maar het Evangelie staat voorop in de verkondiging, niet de uitverkiezing.
De beloften van het Evangelie in de toepassing zijn de kussen van Jezus’ mond en de kussen van Jezus’ mond zijn levendmakend, rechtvaardigend en heiligend. Zonder een kus van Jezus’ mond kan men geloven wat men wil, maar we zullen de eeuwigheid er niet mee kunnen aandoen.
Omdat God de goddeloze rechtvaardigt, moet het Evangelie onvoorwaardelijk gepreekt worden. Omdat de mens van nature niet een goddeloze voor God wil zijn, moet de Wet gepreekt worden, niet om de mens geschikt voor Christus te maken, maar om Christus geschikt voor de mens te maken. Eer een ziel behouden wordt, is hij verloren bevonden krachtens het vonnis der Wet. Het onvoorwaardelijke Evangelie is alleen effectief op verloren zondaren en de anderen verharden zich eronder, hoe begerig, hoe godsdienstig, hoe ijverig zij ook in goede werken zijn. God eist van elke mens Zijn beeld terug en Hij doet van Zijn recht geen afstand. Hij maakt Zijn volk eerlijk zalig en ook heerlijk zalig.

Toepassing
Hoe zit dat nu met u, mijn lezers? Bent u bereid om uw God te ontmoeten? Behoort u tot dat zalige volk dat naar Zijn klanken hoort? Of wilt u God willens en wetens uit handen blijven? Hoe lang denkt u dat nog vol te houden? De dag van uw dood nadert met rasse schreden. Vandaag kunt u reeds opgeroepen worden om voor de Rechter van hemel en aarde te verschijnen en dan zult u met een ongeredde ziel op duizend vragen geen antwoord weten. Ik bid u: “Laat u zich dan héden met God verzoenen.”
Of bent u reeds aan een einde gekomen van al uw pogingen om God naar de aarde te bewegen? Zit u als een bibberend vogeltje uw doemvonnis in te wachten?
Hoort hier het Evangelie van vrije genade: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David.”
U ziet dat de roeping altijd gepaard gaat met de belofte (want Ik zal...) en wat God belooft, doet Hij, tenminste aan degenen die geloven. Degenen die krachtdadig geroepen worden, geloven, omdat zij geroepen zijn.
U zegt: “Ik ben niet dorstig, dus ik word niet geroepen.”
U wordt wel geroepen, want ieder mens is dorstig, hetzij naar de zonde, naar geld, naar goed, of naar gerechtigheid, maar als u weigert te komen, behoort u niet tot degenen die geroepen zijn.
U zegt: “Maar als ik dan niet geroepen ben, kan ik toch niet komen?”
U hebt niets te maken met de wil des besluits van God, maar met de wil des bevels: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren...” Welnu, u behoort tot de dorstigen, ja, tot degenen die zijn geld besteedt aan dingen die niet verzadigen kunnen en als u op zo’n grote zaligheid geen acht slaat, zal de bloedwreker u aanstonds overvallen en u in de eeuwige dood storten!
U zegt: “Ik heb geen macht om te geloven.”
God is machtig het u te schenken. Bidt en u zult ontvangen. Klopt en u zal worden opengedaan.
U zegt: “Ik bid er al zo lang om, maar ik krijg geen antwoord.”
U wilt niet eens verhoord worden, want het antwoord heeft God al in Zijn Woord gegeven: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren...”
U zegt: “Geldt dat ook voor mij?”
Niet als u God voor een leugenaar houdt, maar wel als u God voor waarachtig houdt. Hij zegt hier namelijk dat u een dorstige bent. Welke dorst u moet hebben staat er niet bij, dus bent u welkom, ook al dorst u naar de zonde. Zonder ware ontdekking zal u God nooit voor waarachtig houden en nooit erkennen dat u naar de zonde dorst en de hel waardig bent, laat staan dat u komt tot de wateren van vrije genade. “Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken”, Hebr. 11:6.
U zegt: “Maar ik durf niet te geloven.”
Durft u dan wel naar de hel te gaan?
U zegt: “Nee, maar het lijkt me allemaal te gemakkelijk.”
Wilt u er dan nog wat bij zuchten?
U zegt: “Nee, maar je kunt het toch zomaar niet aannemen?”
Nee, dat gaat niet ‘zomaar’, tenzij Christus Zichzelf in de ziel openbaart, want als Hij komt, brengt Hij alles mee. U hebt echter geen enkel recht om onbekeerd te zijn, want het Evangelie wordt u niet ‘zomaar’ aangeboden, want daarvoor heeft Christus de duurste prijs van Zijn bloed betaald. Door uw ongeloof acht u het bloed van Christus onrein! U zal daarom niet verdoemd worden vanwege uw onmacht, maar wel vanwege uw onwil en ongeloof. U komt met het excuus dat u Christus niet ‘zomaar’ kunt aannemen, maar kunt u Christus dan wel ‘zomaar’ verwerpen en Zijn bloed vertreden? Ja, dat is de mens ten voeten uit!
U zegt: “Hoe kom ik eraan?”
Uit vrije gunst, om niet, en anders niet.
U zegt: “Ja, ik wil wel, maar...”
U wilt zeggen: Ik wil wel, maar God wil niet. Méns! U barst van de vijandschap en u zit vol zelfbehoud. U weigert om als een vijand met God verzoend te worden. U wilt in het leven blijven, maar dan zult u uw leven verliezen en -als God het niet verhoedt- in een eeuwige nacht verzinken. “Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden”, Matth. 16:25.

U ziet, het Evangelie is niet voorwaardelijk, de mens is voorwaardelijk. Zelfs de discipelen waren soms nog voorwaardelijk en wilden de moeders verhinderen hun kinderen tot Jezus te brengen, maar Jezus bestrafte hen en zei: “Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods”, Luk. 18:16.
Deze tekst is er een duidelijk bewijs van dat het Evangelie onvoorwaardelijk is, MAAR! en nu komt het: Het komen tot Christus gaat van God uit en niet van de besluitende mens die komt. Die kinderen kwamen niet tot Christus, omdat die moeders dat zo graag wilden. God trok hen met touwen der liefde: “Láát de kinderkens tot Mij komen...” Dat was geen verzoek, maar een bevel en dat bevel ging gepaard met de wil van Zijn besluit om die kinderen te zegenen met een eeuwige zegen die van boven is.
Met de roeping van het Evangelie doet God geen beroep op de vrije wil van de mens. De mens heeft trouwens geen vrije wil, maar een geknechte wil. De mens van nature kan niet anders dan de verzoekingen van de duivel inwilligen. Bovendien is hij actief dood voor het Evangelie en dood voor de dood. Er is geen mens die het besluit kan nemen om te geloven. Het is een plicht, maar mijn Plicht is Christus. En de uwe, lezer? Is uw levenspaspoort reeds getekend door de Zone Gods?
De roeping van het Evangelie is daarom ook een bewijs van de totale doodstaat van de mens. Immers, God roept alleen doden tot leven, terwijl geen dominee in staat is om doden iets aan te bieden.
U zegt: “Wat heeft de roeping dan voor zin?”
Wel, dat heeft een goddelijke zin, want als Gód door middel van de roeping tot de doden gaat spreken, zullen doden leven. Als het Leven tegen de dood gaat spreken, moet de dood wijken en zullen doden leven. “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven”, Joh. 5:25.
U zegt: “Maar als de roeping tot een ieder komt die dood is in zonden en misdaden, hoe komt het dan dat velen niet komen (geloven), als Christus de doden levend maakt?”
Er staat niet in Johannes 5:25 dat élke dode tot leven komt [niet alle gedoopten], maar alleen dié doden die de stem van de Zone Gods hóren (= geloven), ja, die zullen leven. De roeping klinkt over alle graven van de dodenakker, maar sommigen horen en sommigen niet. Dat sommigen niet horen is niet de schuld van het Evangelie, noch van Degenen die roept, want wij zijn door onze eigen schuld in de dood gevallen.
Dat sommigen wel de stem van de Zone Gods horen, is enkel genade. Dezulken worden krachtdadig geroepen. Dat is juist het eeuwige wonder, want degenen die wel horen (geloven) zijn net zo schuldig dood als degenen die niet horen, maar degenen die niet horen, zullen niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof. “Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt”, Openb. 2:7. Christus spreekt doden levend door de Heilige Geest en daar komt geen menselijk besluit aan te pas. Het is en blijft vrije gunst die eeuwig Gód bewoog. Er is geen mens die wil, maar God zegt: “Ik wil en zij zullen.” Hij heeft een gewillig volk op de dag van Zijn heirkracht.

“O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!”
De hemelklokken luiden nog in de prediking van het Evangelie over de dodenakker. “Kómt dan..., kómt dan..., kómt dan..., kómt dan...” Het is nog het héden der genade. De toegang naar Golgotha is vrij. Geen mens komt echter tot God; God komt tot de mens:
“En de Géést en de Bruid zeggen: Kom! En die het hóórt, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil [omdat God het wil], neme het water des Levens om niet”, Openb. 22:17. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl