|
|
"Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt", Gal. 1:8-9.
|
|
Paulus begint de brief aan de Galaten in hoofdstuk 1 de Galatiërs van zijn goddelijke, apostolische roeping te overtuigen, met de bedoeling hen ervan te verzekeren dat hij als apostel van Jezus Christus niet kon dwalen in de leer. Paulus was -net als de andere apostelen- bekleed met apostolisch gezag. Zowel de profeten als de apostelen konden niet dwalen in de leer van Christus. Hoewel Petrus het in Antiochië een ogenblik liet afweten met een afwijkend gedrag door met de Joden te veinzen, en zich de bestraffing van Paulus waardig maakte, zoals in het 2e hoofdstuk blijkt, heeft ook Petrus nooit gedwaald in de leer, noch in zijn prediking, noch in zijn zendbrieven. Aan het profetisch en apostolisch gezag valt dus niet te tornen. Immers, al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is (2 Tim. 3:16). Paulus staat niet alleen in die waarheid, want de Heilige Geest geeft altijd medegetuigenis bij degenen die van God geleerd en bekeerd zijn. Daar duidt de apostel op in vers 2. In vers 3 spreekt de apostel een groet uit op grond van zijn staat in Christus, hetgeen ook overeenkomt met zijn geloofsgetuigenis in Romeinen 5:1: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus." Het is kenmerkend voor de apostolische brieven dat altijd eerst het ‘zijn in Christus' wordt vastgesteld en daarna de standen en/of misstanden aan de orde komen. Dat is belangrijk, want we zijn óf binnen, óf buiten; óf op de brede weg, óf op de smalle weg; óf in Christus, óf buiten Christus. Tussen de brede en de smalle weg is dus niet één of ander grijs gebied, niet een soort niemandsland, waarvan wij partijloos gebruik kunnen maken om onze reis naar de eeuwigheid tot een goed einde te brengen. Er is wel een derde weg, een tamelijk korte weg, een weg die rechtstreeks van de hemel naar de hel loopt, zoals ook John Bunyan in zijn ‘Pilgrims Progress' beschrijft. Dat is de weg die de dwaze maagden uiteindelijk zullen gaan, maar de hemelpoort gesloten zullen vinden, omdat zij geen olie des Geestes in hun lampen blijken te hebben. In vers 4 komt in een paar woorden het wezen van de leer tot uitdrukking, waaruit ook de enige troost blijkt, zoals verwoord in Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus. Door alleen God en Christus de eer te geven, stelt de apostel alle werkheiligheid terzijde en veegt hij de vloer aan met alles wat in strijd is met de leer van Christus, zoals dat ook in het verdere van deze brief zal blijken. Paulus eindigt zijn votum in een lofprijzing: "Dewelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen." Wie roemt, roeme in de Heere! Dat is wat Paulus bedoelt.
Na dit zo godverheerlijkende votum wordt de apostel ineens scherp zakelijk. De apostel verwondert zich erover, dat de Galatiërs, nadat zij tot het geloof gekomen waren, zo haastig waren afgeweken van de leer van vrije genade en zich hadden laten verleiden tot een verderfelijke leer onder de vlag van het Evangelie. In de gemeente van Galatië waren valse broeders ingekropen die de Wet met het Evangelie vermengden en stelden dat de zaligheid niet buiten de werken der Wet om verkregen kon worden. Of het nu ging om het onderhouden van de besnijdenis, of het onderhouden van de ceremoniën, of het doen van de Wet der Tien Geboden, het kwam allemaal voort uit de verrotte wortel van de werkheiligheid. Daartegen trekt Paulus van leer. Ook Petrus bevestigt de leer van Paulus tegenover het naamchristendom in 2 Petrus 3, als hij zegt: "En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft; gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf."
Geliefden, we moeten maar niet denken dat de valstrik waarin de Galatiërs zijn gevallen sinds de Reformatie buiten onze deur gebleven is. Hele kerkgemeenschappen zijn betoverd door het aloude zuurdesem van het rooms katholicisme. Dat is niet zo vreemd, want van nature bruist het bloed van Mozes door onze aderen, waardoor wij aan het werk slaan, liefst vijf kwartier in een uur, om God uit handen te blijven. Wij kunnen alleen levendgemaakt worden door een geestelijke bloedtransfusie van Christus en dan nóg blijft er een strijd bestaan tussen vlees en Geest, want het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet en het kan ook niet. Maar dan nog verbaasd de apostel zich over het feit dat de Galatiërs, die immers in de Geest begonnen waren, zich zo gauw hebben laten verleiden tot een vals Evangelie. Is het omdat de Galatiërs niet zo radicaal aan de Wet gestorven waren zoals Paulus dat kende? Of was het omdat de Kerk van Galaten nog in de kinderschoenen stond en nog niet tot de volwassenheid gebakerd was? Ik denk het laatste. Er is wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Ik geloof dat de generaal heersende prediking, waarin niet scherp gesepareerd wordt in de totaal onderscheiden bediening van Wet en Evangelie, eraan debet is, dat er zelfs van Gods kinderen op de puinhopen van hun eigen bestaan met een denkbeeldige Mozes zitten te wenen .... om een lekke emmer, om het maar eens plat te zeggen. U moet niet denken, geliefden, dat al die valse apostelen in Galatië hun dwaalleer op een profane wijze aan de man hebben gebracht, nee, dat ging onder de dekmantel van het Evangelie. Ze hadden een evangelie naar de mens. De mens werd erdoor gevleid. Gezien de heilige verontwaardiging van Paulus over de betoverde Galatiërs, moeten de valse leraren hun evangelie ongeveer op de volgende wijze hebben voorgesteld: "Wist u, geliefde gemeente van Galatië, dat als u werkelijk tot Gods volk behoorde, dat er veel meer van te zien moest zijn in uw leven dan nu het geval is? Is het niet een verschrikkelijke antinomiaanse stelling om te denken dat we zonder de werken der Wet God kunnen behagen? Is onze vader Abraham niet besneden? Dacht u nu werkelijk dat wij zonder besneden te zijn zullen delen in het verbond? Is het niet verschrikkelijk lichtzinnig te denken, in de vrijheid van Christus te kunnen staan, zonder een voorafgaande vastenmaand? Geliefde Galatiërs, onderzoekt u toch eens nauw, of gij wel in het geloof van onze vaderen staat die de Wet der Tien Geboden zó nauwgezet namen, dat Christus om die reden zelfs de rijke jongeling beminde? Och, zouden we ons dan niet voor God verootmoedigen door onze handen uit de mouwen te steken en voort te varen in goede werken? Zal God dan al die arbeid niet in ogenschouw nemen en ons niet beminnen? Laat u zich toch niet zo door die Paulus gezeggen. Is dat mannetje met zijn verachtelijke rede geen uitgesproken Antinomiaan, door de heilige Wet van God buiten beschouwing te laten ten aanzien van onze zaligheid? Is het niet een verschrikkelijke heiligheidschennis te leren dat ook Christus macht heeft de zonden te vergeven? Kom, gemeente van Galaten, laten we wederkeren tot de HEERE en laten we met elkaar wedijveren wie de meeste boetetranen plenkt en wie zijn zakken met de zwaarste stenen kan vullen om toch zo laag mogelijk bij de grond te blijven." Tot zover de valse leraars.
Weet u, geliefden, welk oordeel Paulus over deze lieden velt? Het oordeel van het Anathema, dat is de zwaarste vervloeking die een mens treffen kan. "Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit de hemel, u een ander Evangelie verkondigen buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt", vers 8. Dit oordeel herhaalt Paulus opnieuw in het volgende vers, om aan te tonen dat hij het niet overhaast heeft gezegd. Paulus was van geen mens onder de indruk, en hij heeft zich dan ook geen moment onder de macht van anderen laten brengen. Het zuivere Evangelie van vrije genade liet Paulus niet bekladden door valse leraren, al betrof het een engel uit de hemel. Ach, wat is men in onze dagen dan zielig geworden, met die vervloekte valse verdraagzaamheid. Men durft Kuitert niet eens in de banvloek te doen, omdat het kerkelijke kader bstaat uit stomme honden die niet bassen kunnen (Jes. 56:10). Kerkje spelen, ja, dan kunnen ze, maar o wee, als het de ere Gods betreft, dan wast het leger bevindelijk-gereformeerde dominees hun handen liever in het badwater van Pilatus. "VERVLOEKT", zegt Paulus, en het kan Paulus dan ook niets schelen al betreft het ook dominees uit de HHK, of uit de Ger.Gem., dat deert den apostel van Christus niets en Paulus schreef niet alleen naar de zin en mening des Heiligen Geestes, nee, hij schreef wat de Geest tot de gemeente zegt. Weet u waarom we zo in duisternis verkeren? Omdat het kerkelijke kader de valse vrede liever heeft, dan de valse religie de wacht aan te zeggen. Ik zal u zeggen, geliefden, dat het een wonder van Gods genade is, als we onder een prediking verkeren waarin het kruis van Christus een ergernis is voor het vrome vlees. Velen hebben de ergernis van het kruis ingewisseld voor een prediking naar de mens. Dezulken preken de Wet een beetje milder en het Evangelie een beetje strenger. Paulus noemt dezulken een vervloeking. De apostel zegt zelfs dat degenen die Wet en Evangelie mengen met het oogmerk om mensen te behagen, geen dienstknechten van Christus zijn. Paulus stond aan de kant van God en niet aan de kant van een of andere kerkelijke denominatie, zelfs niet aan de kant van Petrus toen hij in Antiochië met de Joden veinsde. In vers 10 zegt Paulus: "Predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen?" Al degenen die ten koste van de ere Gods partij kiezen, zullen op de oordeelsdag hun ontmaskering niet kunnen ontgaan, ook al hebben ze in de tijd in Christus' Naam geprofeteerd of zelfs duivelen uitgeworpen. Wat was de leer van Paulus eigenlijk? Het Evangelie van Christus en Dien gekruisigd, verklaard uit het Oude Testament, namelijk genade door recht, dood en leven, hel en hemel, vloek en zegen. Dat is het Evangelie van het kruis, van het bloed, van het graf. Het Evangelie is wel vóór de mens, maar niet náár de mens. Het kruis van Christus, Zijn bloed en Zijn graf zijn wel vóór ons, maar wij zijn er tegen. Wij willen een vriendelijke Jezus zonder bloed. Wij willen een Jezus zonder kruis en zonder het graf. Dat wilde Petrus aanvankelijk ook en denk maar niet dat wij het er beter van af brengen. Petrus was ook zo'n ‘liefhebbend christen', tenminste dat meende hij, maar toen Christus gevangen genomen werd in de hof van Gethsemané, zetten al die ‘liefhebbende christenen' het op een lopen. En in de zaal van Kajafas zweert Petrus tot driemaal toe Christus niet te kennen. Je moet er dus een kind van God voor zijn, om Christus te verloochenen. Ondanks dat het Evangelie een blijde boodschap is, is geen mens er blij mee, tenzij wij de vloek der Wet inleven, al onze rechten die wij voor God menen te hebben verliezen en als een kale naakte zondaar voor God komen te staan. Paulus preekte God, dat wil zeggen, het recht Gods, Zijn heilige deugden en eigenschappen. Paulus preekte zowel de uitverkiezing als de verwerping. "Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat", Rom. 9:13.
De uitverkiezing is toch zo'n troost, geliefden, want, sinds dat God mij in Christus eigende, heb ik me er wel honderdduizend keer buiten gezondigd, terwijl de Heere Zijn trouw aan mij nooit heeft gekrenkt. "Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, Hij kan Zichzelf niet verloochenen." Paulus schrijft verder dat hij zijn bediening niet van mensen ontvangen heeft. Dus ook niet van Gamaliël, al had hij ook aan zijn voeten gezeten. Al die wettische godgeleerdheid heeft Paulus op de mesthoop moeten gooien. Het verstand is een slap gevalletje. God kan er in ieder geval niets mee. Als Christus de Wijsheid van God is -en dat is Hij- hoeven we echt geen wijsheid mee te brengen. God werkt nooit in het verlengde van ons verstand, maar altijd bovennatuurlijk in de weg van het wonder. God is echter soeverein om ons de zaligheid te geven of te onthouden. Mag de goddelijke Pottenbakker niet doen met het Zijne wat Hij wil? Het is dus van tweeën één. Of we gaan door eigen schuld verloren, of we worden uit loutere, soevereine genade om Christus' wil behouden.
U zegt: Kan ik dan niets aan mijn zaligheid toedoen? Nee, we kunnen alleen onze verdoemenis groter maken, anders niet. En Gods uitverkorenen moéten zalig worden. Die kunnen de zaligheid niet eens ontlopen, of ze willen of niet.
U zegt: Is zalig worden dan een lot? Ja, het is zelfs een zalig lot, nabij te wezen bij mijn God. ‘k Vertrouw op Hem geheel en al. De Heer' Wiens werk ik roemen zal.
U zegt: Handelt God dan naar willekeur? Nee, alleen naar Zijn bepaalde raad en voorzienigheid, zonder aanziens des persoons.
U zegt: Moet ik dan lijdelijk afwachten? Dat zou uw gezegenste dag zijn, geliefden, want als het om lijfsbehoud gaat, zijn we van nature zo activistisch als de schepelingen op het schip van Jona, maar hun wettische roeispaanijver bracht de storm niet tot bedaren. Ik bedoel geen stoïcijnse lijdelijkheid te kweken, maar wat ik u raden mag, voorzover u nog overal buiten staat: blijf maar wenend voor de poort liggen, op genade of ongenade. U hoeft zich niet geschikt te maken voor Christus, maar vraag den Heere of u mag worden die u bent, want dan zult u ook de redelijkheid en de rechtvaardigheid van de eeuwige straf inzien over uw gevallen adamsbestaan. Toen de koning van Ninevé op de prediking van Jona de straf mocht billijken, en zich in zak en as begaf, kreeg hij goede gedachten van God: "Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen!" Jona 3:9. Als het over de bekering gaat kunnen we wat dat betreft wel bij de Ninevieten in de leer gaan. In het verre Oosten was het in vroeger dagen te doen gebruikelijk dat een ter dood veroordeelde eerst getest werd op de waarheid van zijn beleden onschuld, door hem met zijn hoofd naar beneden in het water te laten zakken. Ging die man spartelen, stond zijn doodvonnis vast, maar hield die man zich onbeweeglijk, werd hij vrijgesproken van schuld en straf. Dat is nu een zuiver beeld hoe God met een mens handelt in de weg van waarachtige bekering. En weet u Wie die onbeweeglijke Man is, geliefden? Dat is Christus, een onbeweeglijke Christus, aan het vloekhout des kruises. Hij onderwierp Zich gewillig onder de toorn van God, in mijn plaats. Als wij Christus hebben leren kennen, kennen wij Hem als het Einde der Wet, in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Zo wordt Christus zaligmakend aan de ziel geopenbaard, namelijk als het Einde der Wet, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft. Als zodanig heeft Christus Zich ook aan de apostel Paulus geopenbaard. Paulus was vol werkhuis-activiteiten in zijn eertijds, maar op de weg naar Damascus werd hij door Christus van zijn paard geslagen en toen kon die man ineens niets meer. Toen bleef er een blind en lijdelijk mannetje over die zich moest láten leiden. Vandaar dat Paulus als apostel zijn gehoor zo veel keren heeft toegeroepen: "Láát u met God verzoenen!" Weet u wanneer die ene moordenaar lijdelijk werd aan het kruis? Op het moment hij de Heere Jezus zag hangen in zijn plaats. Toen viel de genade vrij. Die man wenste lijdelijk te blijven en niet meer van zijn kruis verlost te worden, want hij verlangde naar het hemelse paradijs. Die man was uitgemoord en uitgewerkt, uitgeleerd en afbekeerd en als je Christus als je Bekering mag overhouden, geliefden, ben je geschikt om af te reizen naar de plaats waar God is Alles en in allen. Dus zalig worden is niets doen en God laten werken, en dat is ook wat Paulus ons predikt: "Doch dengene, die niét werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid", Rom. 4:5.
Sommigen zeggen dat ‘niets doen' alleen geldt voor de rechtvaardigmaking, maar dat is abuis, want als men in het leven der heiligmaking de Wet voorschrijft om die te doen, zoals de Galatiërs zich hadden laten betoveren, dan zegt de apostel Paulus dat dezulken een vervloeking zijn. Hetgeen Paulus de gemeente te Rome had geschreven, had hij ook in Galatië gepreekt, maar die mensen waren na Paulus' vertrek al vrij snel boven hun goddeloosheid uitgegroeid; ze hadden enige de grond gelegd in hun boetvaardigheid, in hun vrome gestalte, in hun goede werken en ze hadden aan hun geloof enige verdienste toegeschreven. Immers, als je het geloof niet ziet als een instrument, maar als een soort hefboom, dan moet je ongelukkigerwijs met je geloof God bewegen om op die manier in het bezit te komen van de zaligheid. Geliefden, ik geloof niet in mijn geloof, maar in God Die de goddeloze rechtvaardigt dóór het geloof. Die Schriftuurlijk-bevindelijke leer hadden de Galatiërs verloochend, vandaar dat Paulus zo fel van leer trekt om al die wettische geesten te ontmaskeren en om al die duivelse machten door de bediening des Heiligen Geestes te elimineren. De valse apostelen leerden -en dat is ook in onze dagen nog springlevend- dat als je de Wet niet onderhoudt, je van de zaligheid bent uitgesloten en dat je derhalve ook niet Gode kan leven. Paulus leerde precies het tegenovergestelde, namelijk dat als wij Gode willen leven, we geheel en al aan de Wet gestorven moeten zijn en de gerechtigheid van Christus deelachtig dienen te zijn door toerekening. Praktische heiligmaking komt niet in aanmerking voor het 'rechtvaardig zijn' voor God. En ook ten aanzien van het leven der heiligmaking, hangen wij volledig van Christus af en van de dadelijke bediening des Heiligen Geestes. Immers, Gods volk wordt niet door doen, maar door lijden geheiligd. Daarbij komt dat zelfs de allerheiligste werken voor God niet kunnen bestaan, omdat de beste werken met zonde bevlekt zijn.
Dus als je met je goede gedrag wilt pronken, geliefden, dan ben je een vervloeking, leert Paulus door de inspiratie des Geestes. Gods volk doet de Wet niet teniet, o nee, zij heeft de Wet hoogstaan, maar ze leven er niet uit. Het leven is Christus. Dat is t.a.v. de Wet of-of en niet en-en. De Wet blijft echter wel volledig WET voor de goddelozen en zij zullen overeenkomstig de Wet geoordeeld worden, maar een gelovige is de Wet niet gezet, want hij is onder de genade en daarom vrij van de Wet om die te doen, hoewel het leven des geloofs nooit in strijd is met de Wet. De Wet laat zich niet doen, en toch zal de Wet gehandhaaft blijven, ook in het leven van Gods kinderen. Gods volk heeft de vrijheid niet om de Wet te overtreden, maar zij leeft naar de Geest en niet naar het vlees. De oude mens is de Wet gezet, maar de nieuwe mens in Christus is vrij van de Wet des ouden mens, omdat hij geen oude mens meer is. De Wet blijft de bediening des doods, ook voor het vlees van Gods volk en daarom bevinden zij enkel vleselijk te zijn, verkocht onder de zonde. Doch degenen die waarlijk in Christus geloven wandelen naar de Geest en volbrengen de begeerlijkheden des vleses niet. Het geloof heeft dus geen relatie met de Wet, maar alleen met Christus. Veel mensen staren met één oog naar Mozes en met één oog naar Christus. U moet voor de aardigheid eens proberen om naar twee personen tegelijk te kijken. Als u dat lang achterelkaar doet, zult u erachter komen hoe scheel u wordt. Wettische mensen kijken altijd scheel, omdat ze met het Lam alléén niet tevreden zijn. De paradoxale leer van Paulus, ten aanzien van het sterven aan de Wet, gaat ons natuurlijke verstand verre te boven. Van nature kunnen we alleen vleselijk over de Wet denken, en overeenkomstig die gedachtelijn gedraagt de mens zich ook. Van nature kunnen we alleen maar wettiscisme voortbrengen, hoe vroom en godzalig het ook lijkt. De verborgenheid van de ware godzaligheid is groot en toch tegelijk zo eenvoudig. Probeer deze paulinische leer niet met uw verstand te vatten, geliefden, want door de eeuwen heen heeft de verstandige godgeleerdheid zich tegen deze leer keer op keer te pletter gelopen, tot op de huidige dag. Past God het bevindelijk toe door Zijn Geest, dan kan een kind het verstaan dat hij vrij is van de Wet van Mozes, omdat die eerste man gestorven is en ik met Christus uit het graf ben opgestaan. De Wet blijft wel bestaan, maar als we in Christus zijn, bestaan wij voor de Wet niet meer. De Wet heeft alleen maar oude mensen in zijn gevangenis, geen nieuwe, want de gelovigen zijn niet onder de Wet, maar onder de genade. "Ik leef, maar niet meer ik, doch Christus leeft in mij."
U zegt: En die oude mens dan? Die is met Christus gekruisigd door het geloof en dat ineens en voor altijd. De oude mens is aan de Wet gebonden, zolang hij leeft, maar is hij gestorven, dan houdt de Wet op met zijn claim, want aan lijken is geen eer te behalen. Dat leert Paulus in Romeinen 7. De nieuwe mens is aan Christus gebonden en hij leeft, omdat Christus leeft. De nieuwe mens zal de Wet nooit meer op zijn werken betrekken, maar op Gods eer. Gods kinderen onderhouden de geboden Gods louter en alleen door het geloof in Christus en het geloof is door de liefden werkende, zo is dan de liefde de vervulling der Wet. Paulus maakt van deze leer echter geen discussie, want hij spreekt slechts tot degenen die de Wet verstaan. En als we kennis hebben aan de verdoemende kracht van de Wet, zullen we erkennen dat wij die Wet niet zonder brandwonden kunnen aangrijpen als regel des levens om Gode te leven. We kunnen alleen Gode leven als we een lijk voor de Wet zijn en Christus door een waar geloof ingelijfd zijn. De oude mens is gestorven en bestaat in het geheel niet meer, en toch is Gods volk enkel vlees, let wel: ontzielt vlees. Verstaat u dat? Ik kan het niet uitleggen, want het is geen begripsleer. Gods volk draagt het lichaam der zonde om, maar geen oude mens, want die is dood, met Christus gekruist. Gods volk leeft geheel zonder regels en toch geheel overeenkomstig met de Wet Gods, namelijk door het gedrag van Christus, Die ons Leven is. Gods volk wordt geregeld en wordt geleid, ja, in de grazige weiden van het EVANGELIE. Zalig zijn zij die de geboden doen, ja, en dat doen ze zonder maar een hand naar de Wet uit te steken. Gods Wet is daar dan ook geheel tevreden mee, namelijk met het kleed van de gerechtigheid van Christus, want met dat kleed is ook de Wet overkleed, want de Wet is in het binnenste van Mijn ingewand, zegt Christus. De Wet is niet naast, maar in Christus en de Wet is ons voorgoed uit handen genomen.
U zegt: Hoe moet ik dan leven? Die vraag is het bewijs dat u onder de Wet leeft. Voor Gods kinderen is die vraag geen vraag, want Christus is de Vervulling van het hoe en waarom. Als ik mij naast Christus suf moet peinzen hoe ik leven moet, is dat een bewijs dat ik niet uit Christus leef. Leeft Christus in ons, dan wórden we geregeld, geleid, want die door de Geest Gods geleid worden zijn kinderen Gods. Gods volk wandelt derhalve veilig aan de hand des Vaders en Hij heeft ons de Wet voorgoed uit handen genomen. Degenen die zo wandelen, wandelen door het geloof en niet door aanschouwen. Paulus ziet zich geplaatst tegenover het neonomiaanse christendom, dat beweert, dat deze leer zorgeloze mensen maakt. Het tegendeel is waar, want die der Wet gestorven zijn, zijn ook der zonden gestorven. Dat wil zeggen, dat dezulken niet meer in de zonden kunnen leven. Als we nog in de zonden kunnen leven, zijn we niet het eigendom van Christus. Het Evangelie wat Paulus verkondigde was in de eerste plaats niet naar de mens, en in de tweede plaats had hij het ook niet van een mens ontvangen. Paulus had dus zijn theologie niet van mensen geleerd, maar door de openbaring van Christus. Let u erop dat Paulus al zijn kennis die hij had opgedaan aan de voeten van Gamaliël hier als waardeloos terzijde schuift! Hij zegt: "Ik heb het niet van een mens geleerd, maar van Jezus Christus Zelf." Dat is een privilege voor Gods ware kinderen en knechten, met dit verschil, dat de ganse Godsopenbaring, zoals we nu de Bijbel hebben, een afgesloten canon is. Er kunnen dus geen nieuwe openbaringen aan toegevoegd worden. God openbaart de Waarheid na de apostolische tijd alleen op grond van Zijn Woord, zoals de Reformatoren de bijbelse rechtvaardigingsleer herontdekt hebben door de verlichting van de Heilige Geest. Je kunt echter niet zeggen: "Omdat Luther en Calvijn de leer der rechtvaardiging herontdekt hebben, daarom weet ik het ook", want dan ploegen we met andermans kalf. Als we wedergeboren zijn, zullen we de leer van de Reformatie hartelijk bijvallen, maar niet als geïnspireerde dogmatiek verafgoden. U mag van mij weten dat Calvijn voor mij beslist geen geïnspireerde autoriteit is. Dat is Gods Woord alleen. Als we een leergeschil hebben met wie ook, moet daar natuurlijk wel een Schriftuurlijke weerlegging tegenover staan. Calvijn was een bijbels theoloog en ijzer scherpt men alleen met ijzer. Wat ik wil zeggen, is, dat alleen Gods Woord gezaghebbend is en het verstaan ervan kan alleen door de Heilige Geest ons bekend gemaakt worden, waarbij hulpmiddelen, zoals de Belijdenisgeschriften, nuttig kunnen zijn, maar nooit doorslaggevend. Ten aanzien van de zin en mening des Geestes omtrent de heilsleer bestaat er dus niet zoiets van: pietje legt het zo uit, maar wat jantje ervan zegt is ook goed mogelijk. Van zulke hermeneutiek is de duivel architect.
Paulus verbergt zijn verleden niet voor de Galatiërs, als hij verhaalt hoe wettisch hij voor God geijverd heeft voor zijn vaderlijke inzettingen van raak niet, smaak niet en roer niet aan. Maar dan gaat hij ook vertellen van zijn bekering, namelijk dat het Gode behaagd heeft Zijn Zoon in hem te openbaren. Kennen we dat, geliefden? Is Christus reeds in onze zielen geopenbaard als onze persoonlijk Borg en Middelaar? Kennen we Hem als Plaatsbekleder tussen een rechtvaardig God en onze verloren ziel? Is Hij onze Vrede? Bij Paulus was aan zijn bekering een roeping verbonden, namelijk om onder de heidenen het Evangelie te verkondigen. Dat is dubbele genade. Paulus had er geen behoefte aan om door mensen overgenomen te worden, dus ging hij niet te rade bij vlees en bloed, maar heeft zich eerst drie jaar afgezonderd in de woestijn van Arabië, alvorens naar Damaskus terug te keren. We mogen aannemen dat Paulus in die tijd door God bekwaam gemaakt is voor zijn apostolische bediening. Velen gaan zelf lopen, anderen zijn geroepen, maar kunnen niet wachten op hun zending. Dezulken moeten het zonder de zalving stellen. De apostel roept God tot Getuige dat hij het Evangelie van Christus heeft ontvangen zonder enige hulp of onderwijzing van mensen. Als een kind van God God tot Getuige roept in bepaalde zaken, moet dat altijd zondermeer aanvaard worden, tenminste als we de Heilige Geest niet als onze Tegenpartij wensen. Tenslotte verhaalt Paulus van zijn visitaties aan verschillende plaatsen en de Heilige Geest geeft medegetuigenis, zelfs bij degenen die Paulus nog nooit gezien hadden. De apostel besluit met een persoonlijk getuigenis: "En zij verheerlijkten God in mij." Als dat laatste eens de vrucht mocht zijn middels deze preek, geliefden, dan doen wij niet meer mee, maar dan zouden we het niet kunnen laten om God de eer ervan te geven, want de levenden, de levenden zullen U loven, gelijk ik heden doe en er toch altijd nog aan moet beginnen, hetgeen Christus volmaakt gedaan heeft. Hem zij de eer, de lof, de dank en de aanbidding, van nu aan tot in de dag de eeuwigheid. Zo zij het.
GPPB.
|
|
|
|
|
|