|
|
SCHIBBOLETH - SIBBOLETH - AIKIDO
| |
|
"Zo zeiden zij tot hem: Zeg nu Schibboleth; maar hij zeide: Sibbolet, en kon het alzo niet recht spreken; zo grepen zij hem, en versloegen hem aan de veren van de Jordaan, dat te dier tijd van Efraïm vielen twee en veertig duizend", Richt. 12:6.
|
|
UW SPRAAK MAAKT U OPENBAAR!
In afhankelijkheid des Heeren wensen wij het geestelijke onderscheid tussen 'Schibboleth' en 'Sibboleth' te overdenken, een woord dat aan de veren van de Jordaan door de Gileadieten als test gebruikt werd tot ontmaskering van de opstandige en leugenachtige Efraïmieten. Hun spraak, hun tongval maakte hen openbaar. De vluchtende Efraïmieten werden slachtoffer van hun eigen spraak en twee en veertig duizend van hen werden gedood aan de oever van de Jordaan.
Toen Petrus in de zaal van Kajafas zich met anderen bij het vuur stond te warmen, werd hij herkend door een dienstmaagd, die tot hem zei: "Gij waart ook met Jezus, den Galileër." Maar Petrus verloochende zijn Meester tot driemaal toe. Nog voordat hij de derde maal Christus verloochende werd hem gezegd: "Waarlijk, gij zijt ook van Die, want ook uw spraak maakt u openbaar", Matth. 26:73b. Petrus maakte zichzelf openbaar door zijn spraak. Hij sprak als een Galileër. Hij had hetzelfde dialect als de Heere Jezus. En dat maakte hem openbaar als een discipel van Christus. Wat een eer! Maar Petrus loochende het, ja, hij verloochende Hem, Die hem gekocht had met de duurste Prijs van Zijn bloed. De vloekende en eedzwerende Petrus was door de mand gevallen en kon als discipel van Christus niet verborgen blijven. Dat is één van de zuiverste kenmerken van het kindschap Gods! Als je het eigendom van Christus bent, kan dat nooit verborgen blijven. En als Gods kinderen vanwege valse schaamte zwijgen, dan maakt de wereld hen wel openbaar, want de duivel ruikt aan je hemd of je God vreest (Kohlbrugge). Als u meent dat u een kind van God bent en u voor uw omgeving verborgen kunt blijven, dan mag u uw staat voor God nog weleens nakijken, geliefden. Gelukkig voor Petrus dat hij herkend werd aan zijn gelaat en zijn spraak, want anders had hij verborgen gebleven en stiekem weg kunnen sluipen. Petrus moest echter eerst diep vallen, want anders was hij nooit door zijn bekering gezakt en dan had hij nooit zijn broederen kunnen versterken (Luk. 22:32). De taal die we spreken verraadt ons land van herkomst. En in één land kunnen er verschillende dialecten gesproken worden, zoals dat ook in Palestina het geval was. Galileërs hadden een andere tongval dan de herders uit Efrata's velden. Zo is het ook in ons land. Een Zeeuw heeft een ander dialect als een Fries. De verschillende wereldtalen is een gevolg van de zonde van Babel, want voor die tijd was men van enerlei spraak en enerlei woorden (Gen. 11:1). Ook op geestelijk gebied heerst er een enorme spraakverwarring. Op elke hoek van Nêêrlands straten kun je een dominee aantreffen, maar in de wildernis van Afrika ben ik er niet één tegengekomen. Het kerkelijke Babel heeft haar torens gebouwd, hier een GG-toren, daar een GGinNed-toren, en nu hebben drie kerken een PKN-toren gebouwd waarin de valse oecumene feest viert. Het HHK-torentje vordert ook gestaag en wil wedijveren met de andere afgescheiden brokstukken, maar zo werkt God niet, want wat Hij gebouwd heeft breekt Hij af en wat Hij geplant heeft rukt Hij uit, zelfs het ganse land. Hetgeen de mens bouwt blijft staan totdat de storm van Gods wraakoefenende gerechtigheid komt en de vervolging losbreekt, dan zullen al die kerkhuizen -die op de zandgrond van een papieren belijdenis gebouwd zijn zónder dat men de religie van de belijdenis kent en hanteert- vallen en hun val zal groot zijn. Alleen de levende Kerk die op de Rots Christus gebouwd is, zal staande blijven. Nu heeft de Heere altijd Zijn gaarne getrouwe knechten, ook in onze dagen, hoewel ze weinig in getal zijn. Maar het is de Heere om het even om te werken door velen of door weinigen. En Hij zal Zijn verborgenheden aan Zijn knechten de profeten openbaren tot ergernis van de eigenwillige godsdienst. Johannes de Doper sprak als een os tot ergernis van de vrome godsdienst. Christus sprak als Machthebbende tot ergernis van de farizeïstische godsdienst. Amos sprak als een boer tot ergernis van de verwijfde godsdienst. En Jakobus sprak als een scherpe dorsslede tot ergernis van de verrotte godsdienst (Jak. 5:2).
Uw spraak maakt u openbaar! Dat geldt zowel in het natuurlijke als in het geestelijke. Als we de Heere vrezen dan spreken we een andere taal, namelijk de tale Kanaäns. Dat is een taal die de wereld en de godsdienst niet verstaan. Die taal wordt alleen op Jezus' school geleerd. Gods kinderen spreken geloofstaal naar de zin en mening des Geestes. Gods knechten spreken bijbeltaal en naar het hart van Jeruzalem. Die taal leren we als kind in de genade spellen, om dan op te wassen in de genade in Christus. Vaders in de genade spreken dezelfde taal, maar zijn daarin meer geoefend en spreken dikwijls met een diepere betekenis, "...in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf", 2 Pet. 3:16. Gods kinderen spreken dus allemaal de tale Kanaäns. De kleinen in de genade spreken die taal kinderlijk, de jongelingen in de genade spreken die taal eenvoudig en de vaders in de genade spreken die taal zakelijk door het geloof. Het zakelijke van de genade is echter kinderlijk eenvoudig voor het geloof en niet in strijd met de taal van de kleinen in de genade, maar de vaders in de genade verwoorden meer de zaken van de woorden der genade. "Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was", 1 Kor. 13:11. En op een andere plaats zegt Paulus: "Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind. Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads", Hebr. 5:13-14. De kleinen in de genade zijn bevindelijk niet onbekend aan de gerechtigheid van Christus, want dat zegt Paulus niet. Van de kleinen zegt Paulus dat zij onervaren zijn in het woord der gerechtigheid. Hij zegt dus niet dat de kleinen de gerechtigheid van Christus niet kennen. Dat zegt hij beslist niet. Nee, ook de kleinen weten dat hun ziel gered is in de vergeving hunner zonden. Christus zegt Zelf dat ook de kleinen in Hem geloven (Matth. 18:6). En wee degenen die leren en beweren dat de kleinen in de genade Christus nog niet kennen. Dezulken ergeren de kleinen! Wee degenen die leren dat de wedergeboorte niet met de kennis van Christus begint, maar met de ellendekennis. Dat is een vervloekte roomse dwaling. De kennis der ellende gaat aan de wedergeboorte vooraf en wel zodanig dat de ziel door de bediening des doods aan de Wet sterft (Gal. 2:19). God is een God Die de goddelozen rechtvaardigt en als je daarvan geen kennis hebt, wat moet je dan met Jezus? Een natuurlijk en onondekt mens heeft aan Jezus geen enkele behoefte. Een natuurlijk mens is de oude mens onder de Wet, omdat hij geen nieuwe is. En een nieuw schepsel in Christus is geen oude mens meer, omdat die gestorven is. Dus je hebt pas rechte kennis van je ellende als je der Wet sterft door de bediening des doods, want dan weet je dat je een verdoemde zondaar bent die nooit meer zalig kan worden krachtens het vonnis der Wet. En alleen en uitsluitend dezulken worden opgewekt uit hun zondegraf door de stem van de Zoon van God (Joh. 5:25). Dezulken spreken, zodra zij geloven, de tale Kanaäns als nieuwe schepselen Gods, in Christus gerechtvaardigd. En dat lijk van de oude mens moet Gods kind meedragen tot zijn dood toe en dat lijk wordt 'vlees' genoemd. En het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet en vlees wordt nooit bekeerd. Om die reden bevinden Gods volk zich geheel vleselijk, verkocht onder de zonde, doch ze mogen ook roemen in God, omdat ze geheel volmaakt in Christus zijn en Gode leven, waartoe zij van Christus Jezus gegrepen zijn.
Onze tekstwoorden bepalen ons bij de toetssteen van ware en valse genade, zoals verwoord in Galaten 2:19: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou." Dat is de bevindelijke toetssteen van ware en valse genade van Schibboleth en Sibboleth. En de grond van die toetssteen kunt u vinden in Romeinen 7:4, waar de apostel leert door de inspiratie des Heiligen Geestes: "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der Wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden." In Galaten 2:19 spreekt Paulus dus over de bevinding omtrent de bediening des doods, zoals hij nader omschreven heeft in Romeinen 7:9-12. "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden. Want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid, en door hetzelve gedood. Alzo is dan de Wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed." Het ware geloof kan de genoemde toetssteen doorstaan, maar nabijkomend werk valt door de mand als de toetssteen van Galaten 2:19 wordt gehanteerd. God houdt Zijn recht staande en onder dat recht moet er een volk verloren gaan en de dood sterven, want Christus roept alleen doden tot leven.
U zegt: Maar ieder mens is van nature toch dood in zonde en misdaden? Ja, dat is maar al te waar, maar de mens gelooft er van nature NIETS van. Hij heeft van de zonde geen last en in de vreze des Heeren geen lust. Die zondelast moet hem van Godswege bekend gemaakt worden, namelijk hoe groot onze zonden en ellende zijn, en wel zo groot, dat je erin stikt en eraan sterft. Dat hebben de opstellers van de Heidelbergse Catechismus zo bijbels verwoord. Christus wekt geen doden tot leven die niet weten dat ze dood zijn in zonden en misdaden. Laat je dat nooit wijsmaken. Christus verspeelt Zijn genade NOOIT en God houdt Zijn recht staande. Er IS vergeving der zonden.... voor alle mensen? Nee, er IS vergeving der zonden voor DE goddelozen, waarvoor Christus te Zijner tijd gestorven is (Rom. 5:6). Dat zijn niet alle goddelozen in het algemeen, nee, dat zijn DE goddelozen die weten en inleven dat ze met de ganse wereld voor God verdoemelijk zijn en hun naam in deze tekst hebben gelezen als een openbaring bij God vandaan. En geliefden, dat is nu zo'n heerlijke leer, want ruimer kan het niet. Als Christus voor de goddelozen gestorven is, wat moet u dan nog meebrengen? Enkel en alleen uw verdoeming, uw dood en uw zondegraf, want Christus is met de overtreders geteld geweest, en heeft veler zonden gedragen, en heeft voor de overtreders gebeden. Wat wil en kan een goddeloze nu aan zijn zaligheid doen? Immers niets. Moet hij dat dan niet? Krachtens de eis der Wet, ja, dan moet hij een gerechtigheid voortbrengen die groter is dan de gerechtigheid van de Farizeeën. En onder die eis, onder dat recht, gaat de zondaar verloren, want gerechtigheid heeft hij niet, alleen maar ongerechtigheid. Als we in de spiegel van de Wet gekeken hebben, dan heeft een stroom van ongerechtigheden de overhand op ons. En dan niet alleen in het doen en nalaten, maar dan ZIJN we enkel ongerechtigheid. We doen niet alleen zonden, we ZIJN zonde. Ja, dat is de harde en feitelijke werkelijkheid en als het gebod komt, dan worden de zonden levend en wel dusdanig -mag ik het eens plat zeggen- dat Paulus in zijn zonden is gestikt en eraan sterft. Een stroom van ongerechtigheden had de overhand op hem, en van die stroom heeft Paulus het moeten verliezen. Daar weet al Gods volk van, hoor. Je komt er echt niet door je goeie gedrag, want dat is er niet. Je komt er ook niet met veel ellendekennis, want dat is eeuwig tekort. De mens komt er NOOIT, tenzij je de Wetsdood sterft en Christus in de dood van je bestaan gaat spreken: "Ik leef en gij zult leven." Dan is je levenspaspoort getekend voor tijd een eeuwigheid beide. Dan leef je Gode in Christus door het geloof. Christus spreekt doden levend, zalig en rein door het Woord der genade met Zijn gezegende lippen, met KRACHT, als Machthebbende over leven en dood, zonde en graf, vlees en wereld, duivel en hel. Dan ken je de spraak, de taal en het leven van Christus, Die je Leven is! Dan ken je het onderscheid tussen Schibboleth en Sibboleth. Dat onderscheid kan heel verborgen zijn, maar God maakt het openbaar. Want aan de veren van de Jordaan, maakt God de mens in zijn ware gedaante openbaar. Dat zien we ook in ons tekstgedeelte.
De richter Jeftha had de strijd aangebonden met de kinderen Ammons. We hebben het leven van Jeftha reeds uitvoerig behandeld in het boek: "Van banneling tot veldmaarschalk", en daarin kunt u lezen dat God Zijn genade verheerlijkt in het leven van Jeftha en ook hoe die man door de godsdienst is aangevallen. We laten dus niet heel de geschiedenis van Jeftha hier de revue passeren, maar enkele trekken willen we noemen om tot de betekenis van onze tekst te komen. Jeftha was een strijdbare held, zoals Naäman de Syriër dat was. Die mannen hadden geen mensenvrees, maar Godsvreze. Strijdbare helden hebben echter dikwijls iets weerzinwekkens voor de vrome godsdienst. Van Naäman de Syriër staat namelijk geschreven: "Naäman nu, de krijgsoverste van den koning van Syrië, was een groot man voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; want door hem had de HEERE den Syriërs verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats", 2 Kon. 5:1. Ja, dan lig je eruit, vooral in de kerk, want een melaatse werd uit de tempel en de samenleving gebannen. Dat zien we ook bij Jeftha. Jeftha had ook iets weerzinwekkens voor de godsdienst, want hij had niet zo'n beste komaf. Jetha was wel een strijdbare held, maar hij was een hoerekind. Jeftha was dus uit hoererij geboren. Vader Gilead had zich dus weleens een uitstapje veroorloofd naar de bossen van Baäl-Peor, waar de instellingen van Omri werden onderhouden. Moet ik het verder uitleggen? Dus Jeftha was een onecht kind en dat was algemeen bekend, ook onder zijn broers. En die broers van Jetha dat waren allemaal vrome jongelingen, die zich ver boven dat 'hoerenjoch' verhieven. Ze wilden met Jetha de erfenis niet delen, "want" -ze zeiden het vroom- "je bent een zoon van een andere vrouw." Nu was dat voor Jetha niet erg, want hij was een erfgenaam Gods en een mede-erfgenaam van Christus. Met Jabob mocht Jetha zeggen: "Jullie kunnen veel hebben, maar ik heb alles." Jeftha had die vrome snijbonen wel één voor een aan zijn zwaard kunnen rijgen, maar dat deed hij niet. Hij wilde beslist geen broedermoord. "Hij vlood voor het aangezicht van zijn broederen", staat er. Niet in de zin van een bange vlucht, nee, want hetzelfde Hebreeuwse woord vinden we bij Jona, waarvan geschreven staat dat hij vluchtte van voor het aangezicht des Heeren. Jona vluchtte niet uit bangheid, niet uit lafheid, maar omdat hij het met Gods beleid niet eens was. Jeftha vluchtte naar het land Tob, niet uit bangheid, niet uit zelfbehoud, maar omdat hij niet door kracht noch door geweld, maar door 's Heeren Geest wenste te strijden. Dat zien we ook bij Simson, die zich door zijn eigen volk liet binden om door de Geest des Heeren een grote slag te slaan onder de Filistijnen. De richters zijn typen van Christus, Die Zich gewillig liet schelden en binden, om gebondenen in de schaduw van de dood te redden uit satans macht.
En in dat land Tob, in de eenzaamheid, werd Jeftha leider van een groep ijdele lieden, een groep leeghoofden, die hij een militaire opleiding gaf. Jeftha wist bij ondervinding dat leegheid des duivels oorkussen is, want daarvan droeg hij de smaad, namelijk een hoerekind te zijn. Maar Jeftha, de strijdbare held, gaf die mannen een gedegen opleiding in vechtsporten en leerde hen met wapens om te gaan. Dus van dat groepje ijdele lieden had Jeftha een strijdbaar legertje gemaakt, waarmee hij geregeld invallen deed (waarschijnlijk) in het land der Ammonieten. God maakt van leeghoofden en goddelozen gewillige en bekwame instrumenten in Zijn dienst. Christus oefent Zijn frontsoldaten in een geestelijke vechtsport, Aikido genaamd. Weet u wat Aikido is? Ik zal trachten u -medebroeders in Christus- de beginselen bij te brengen van geestelijke vechtsport. Aikido is een vechtsport waarin je je tegenstander met zijn eigen bewegingen verslaat. In mijn eertijds heb ik in die wereld verkeerd, dus ik kan u dat vertellen en u er enig les in geven. Aikido is de meest effectieve vechtsport en in geestelijke zin gebruik ik het ook in mijn schrijven. Om die reden heeft de vrome godsdienst zo'n vreselijke hekel aan mij, want met geestelijke Aikido worden de valse leraars en de vrome godsdienst door hun eigen wapens verslagen, bij de een tot zijn eeuwig voordeel, maar bij de meesten tot hun eigen nadeel. Wat is Aikido? Je buigt de aanvallende arm van je tegenstander om en met zijn eigen vuist tref je je tegenstander in het gelaat. Als uw tegenstander u een trap wilt geven, dan vang je zijn been op, zwiept het naar boven, en daar ligt 'ie dan op de grond te spartelen. Dus met Aikido werk je met de bewegingen van je tegenstander en je buigt die vuistslag of die karatetrap om tot zijn eigen nadeel. Dat is het grondprincipe van Aikido. Met geestelijke Aikido hebben we in de Naam des Heeren de arminiaanse SRA- en vleselijke heiligmakings-Heart-Cry-godsdienst op grond van de Schrift gevloerd en hen in hun eigen zand doen happen.
U zegt: Waar is dat in de Bijbel te vinden? Wel, bijvoorbeeld in Lukas 10:25-37, waarin een zeker wetgeleerde Christus verzocht, zeggende: "Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" Bij de SRA/Heart Cry-beweging begint men op zo'n vraag direct te schreeuwen: "Je moet geloven, man. Je moet Jezus aannemen. Je moet reageren en de eerste stap naar Hem zetten." Nou, zo doet Christus het absoluut niet. Nee, Christus verkondigt deze man die uit de Wet opkomt niet het Evangelie, maar wijst hem op de door hem gehanteerde Wet: "Wat is in de Wet geschreven? Hoe leest gij?" Dat is de eerste tactiek van het geestelijke Aikido. Je moet je tegenstander niet zelf aanvallen, nee, je moet net zo lang wachten totdat hij je aanvalt en totdan beweeg je mee met zijn (schijn)bewegingen. Dat doet de Heere Jezus ook. Christus beweegt met die man mee en lokt hem uit zijn eigen tent, de tent van het werkhuis. Christus strijdt niet achter de gordijnen, met eerbied gesproken, nee, Christus strijdt met open vizier en daarin oefent Hij ook Zijn frontsoldaten. Op de tegenvraag van Christus hapt de wetgeleerde gretig toe en begint direct de samenvatting van de Wet op te ratelen: "Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven." Dat wist de man op zijn duimpje te vertellen en triomfantelijk kijkt hij naar Jezus. Maar dan neemt Christus -die het oogmerk van die wetgeleerde geheel doorzag- een stok uit de wapenkamer van die wetgeleerde en veldt hem neer met zijn eigen woorden: "Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven."
Ziet u, dat is geestelijk Aikido. Maar na de eerste nederlaag geeft die wetgeleerde het nog niet op, nee, meneer begint zichzelf te rechtvaardigen -zoals de godsdienst altijd doet- en vraagt sibboleth-schijnheilig: "En wie is mijn naaste?" En dan openbaart Christus die wetgeleerde in zijn ware gedaante met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en ontmaskert hem met de finale vraag: "Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was?" En dan antwoordt de wetgeleerde: "Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft." En met die woorden licht Christus de wetgeleerde een been: "Ga heen, en doe gij desgelijks." En hetzelfde moment ligt de man in zijn eigen stof te happen, geheel ontmaskerd en ontwapend. Zo heeft Christus ook met de rijke SRA-jongeling gehandeld en ook met de vrome godsdienst. En zo de Master, zo de pupils. Tot zover de les in geestelijke vechtsport Aikido. Mag ik eens vragen, geliefden: heb je er ook kennis aan? Bent u ook al eens ontmaskerd en gevloerd door de geestelijke bediening der Wet? Of vermaakt u zich nog lustig en listig in het werkverbond om Gods recht te omzeilen? Dat kan dus ook met het schijnheilige 'sibboleth' op je lippen. De dwaze maagden reisden met het sibboleth op de lippen ter bruiloft en verspreiden het licht van het Evangelie, maar hun lampen gingen uit, omdat zij er zelf geen zaligmakende kennis aan hadden. Daar is dus onderscheiden kennis voor nodig en een gedegen bedrevenheid in het geestelijke Aikido om het snode van het kostelijke te kunnen onderscheiden, ook in eigen hart en leven NA ontvangen genade. Gods volk kent ook de gemene werking des Geestes, maar gemene werkingen des Geestes zullen nooit enige gemeenschap in Christus geven. Gemene werkingen des Geestes kunnen wel tot algemeen onderwijs zijn, maar ze zijn niet zaligmakend. Gemene werkingen des Geestes blijven steken voor het recht Gods. Met gemene werkingen des Geestes kun je wel een schijnrechtvaardigmaking beleven, maar Christus zal Zich nooit door gemene werkingen des Geestes aan je ziel openbaren ten leven en in de vergeving der zonden.
We pakken de draad van onze tekst weer op. Toen Israël in oorlog geraakte met de Ammonieten, miste het leger een bekwame aanvoerder en dat zou Israël duur komen te staan, want een leger zonder bekwame strategische leiding is als een schip zonder roer. Jeftha was een groot militair strateeg, een strijdbare held, en dat wisten de oudsten van Israël ook. Jeftha was de man die ze nodig hadden, hoewel Jeftha zich zomaar niet door hen liet overreden. Jeftha was immers 'de gehate' in hun ogen, doch de oudsten zwoeren bij God dat Jeftha overste over het volk zou zijn, als hij de leiding op zich zou nemen in de oorlog tegen de Ammonieten. En zo werd Jeftha de banneling tot veldmaarschalk over het leger bevorderd en in ere hersteld. We stippen slechts enkele trekken aan, maar anders verstaat u het verband niet. Jeftha is door de Goddelijke voorzienigheid door een weg van vernedering tot die hoge post gekomen. Zonder vernedering geen verhoging, en zonder lijden geen heerlijkheid, zoals we dat ook kunnen zien in het leven van Jozef, maar bovenal in de borgtochtelijke gang van Christus, Die door lijden tot Zijn heerlijkheid is ingegaan.
Het front dat Jeftha moest verdedigen, was van een enorme omvang, want dat liep van het noorden tot het zuiden des lands, vanaf de grenzen van het overjordaanse, waarin de stam van Ruben gelegen was, de stam van Gad en de halve stam van Manasse. Jeftha was een Gadiet en van Gad staat geschreven: "Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde", Gen. 49:19. Die aartsvaderlijke zegen ging ook hier in vervulling. Jeftha, over wie de Geest vaardig werd, mocht een glansrijke overwinning behalen, en een grote buit op de vijand veroveren. Die overwinning en die grote oorlogsbuit wekte echter afgunst bij de Efraimieten, die met Jeftha echter niet ten strijde mee opgetrokken waren. Zij twisten met Jeftha en uiteindelijk ontstond er een burgeroorlog. De Efraimieten trokken in grote getale naar het overjordaanse en dreigden Jeftha en zijn huis met vuur te verbranden. Jeftha die voor het volk en vaderland de kolen uit het vuur gehaald had, werd nu met de dood bedreigd, terwijl hij de Efraimieten had opgeroepen om mee op te trekken ten strijde tegen de Ammonieten. De Efraimieten hadden die oproep van Jeftha genegeerd en beschuldigden Jeftha er nu van dat hij hen buiten spel gezet had. Dat was een satanische leugen. De Efraimieten wilden zich uit pure afgunst aan Jeftha wreken en in de buit delen. Jeftha had echter de krijg des Heeren gestreden en de de Geest des Heeren was op hem. De Efraimieten begingen met hun satanische laster en hun voorgenomen broedermoord een doodzonde en tastten de gezalfde des Heeren aan, in de persoon van Jeftha. Zulke doodzonden hebben altijd vreselijke gevolgen. Als de kleine jongens uit de stad Beth-el de profeet Eliza uitschelden voor een kaalkop, dan komt God met Zijn verbondswraak en stuurt twee beren op hen af die 42 van die spottende jongens doodden. Zo staan er tal van voorbeelden in Gods Woord, waarin God Zijn verbondswraak laat gelden. O, blinde leidslieden, leidslieden der blinden, zult gij niet beven voor de wraak des Allerhoogste? Als God Zijn verbondswraak laat gelden, dan vallen er onherroepelijk doden. Dat is nog niet veranderd. In het kader van mijn roeping heeft de Heere tot mij gezegd: "De lieden die met u twisten (u lasteren en vals beschuldigen), zullen vergaan (omkomen, sterven, worden uitgeroeid)", Jes. 41:11. En het gebeurt ook, hoewel ik niemands dodelijke dag begeerd heb, en gaarne vergeef, dat weet God. Ook Refo-Nederland maakt zich op om Gods verbondswraak in te roepen. De fundamentele dwalingen worden ongecensureerd getolereerd, ten spijt van ettelijke waarschuwingen. Ik hoorde onlangs nog een kerkdienst op de band waarin een ouderling bevestigd werd in een HHK-gemeente. De dienstdoende predikant noemde een keurige lijst op van schuldige plichten die aan het ambt van ouderling verbonden zijn en wat tot het ambt van ouderling nodig was, zoals bekering, roeping en bekwaamheid. Het was allemaal zo zuiver als het maar wezen kan. Geheel naar het Woord! MAAR WAAR BLIJFT DE PRAKTIJK? Denkt men nu werkelijk dat God verlegen zit om rechtzinnige praat zonder de daad? Waar komen toch al die bannen in het kerkelijke leger vandaan? Ik zal het u zeggen: Van al dat democratische inzegenen in het ambt van die bedrieglijke Gibeonieten met hun beschimmelde brood, ZONDER de mond des Heeren te vragen (Joz. 9:14). Toen het bedrog van de Gibeonieten openbaar kwam, sprak Jozua de vloek over die lieden uit en sloot hen van de ambten uit. Ze werden veroordeeld tot houthouwers en waterputters. In onze dagen worden ambtsdragers bij hopen ingezegend, zonder dat zij op bekering, goddelijke roeping en de gave des onderscheids onderzocht worden. Het volk begeerde een koning, en ze ontvingen er een in de ongunst. Een bekeerde man met een goddelijke roeping tot het ambt kan nooit op een democratische wijze een ambt aanvaarden, want na zoveel tijd moet hij weer aftreden en dan is hij ambtsdrager af. En al noemt men een democratische kerkvorm ook duizend keer gereformeerd, dan is dat goddeloze en godtergende gereformeerdheid. Men heeft naar de ogen van Calvijn gekeken, maar naar de mond des Heeren niet gevraagd!
(Wordt vervolgd op volgende blok)
|
|
|
|
|
|