|
|
"En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude...", Luk. 22:32.
|
|
Tijdens het laatste Paascha, ofwel de instelling van het Heilig Avondmaal, heeft de Heere Jezus nog veel hemelse zaken aan Zijn discipelen geopenbaard. Alvorens Christus Judas, de verrader, ontmaskerde, deelde Hij het gebroken brood, wat ziet op Zijn verbroken Lichaam en liet Hij de drinkbeker der dankzegging rondgaan, hetgeen wijst op Zijn vergoten Bloed. Op het verraad van Judas gaan we nu niet nader in, maar wel op het hemels onderwijs dat Christus aan Zijn discipelen geeft en daar was alle reden voor. Onder de discipelen was namelijk een twist ontstaan, wie van hen de meeste scheen te zijn. Ze hadden nog maar net uit de kelk des heils gedronken, of daar ontstaat een wedijver wie van hen toch wel de meeste zou zijn in het Koninkrijk der hemelen. Dat was dus de vrucht van de viering van het eerste Heilig Avondmaal der discipelen, namelijk een wedijver wie de meeste was. Tegenwoordig houdt het gros Avondmaalgangers een wedstrijd wie het langst in de bank kan blijven zitten, alvorens ten dis te schrijden, want die het langst blijft zitten, schijnt de godzaligste van heel de gemeente te zijn. Wettische ootmoed is dus net zo vleselijk als vleselijke wedijver. En de wettische ootmoed verslaat zijn duizenden in onze dagen, maar allemaal ten koste van de waarheid van het Evangelie. De veinzing van Petrus in Antiochië openbaart zich in onze dagen in een kerkjas met verschillende kleuren en zelfs in de met bloed besmeurde rok van Jozef, die echter door vleselijke handen was bevuild. Er is veel meer gave des onderscheids nodig om de valse ootmoed te ontmaskeren dan om de vleselijke wedijver van de discipelen te her- en te onderkennen. De discipelen hielden er dus niet zo'n geestelijke nabetrachting opna, integendeel, zij twisten de een met de ander, wie toch de meeste scheen te zijn. Welke voorstelling moeten we hierbij maken? Wel, voorstellingen moeten we nooit maken, want die zijn doorgaans uit de lucht gegrepen, maar ik kan me indenken dat het als 't volgt gegaan is. Johannes, de apostel der liefde, zou gezegd kunnen hebben: "Jullie kunnen allemaal een voorbeeld aan mij nemen, want ik blink uit in de liefde. Petrus, de rotsman, zou daarop geantwoord kunnen hebben dat hij de zuiverste was in de leer. En Jakobus zal er nog wel een schepje bovenop gegooid hebben dat hij de godzaligste was van allemaal. Dat is geen loze veronderstelling, maar op de bijbelse feiten gebaseerd. U ziet, dat zelfs onder Gods volk en knechten weleens een wedijver kan zijn om de beste bekeerde man of vrouw uit te hangen. Nu kwam de wedijver onder de discipelen niet voort uit het oogmerk van valse ootmoed, maar veelmeer uit vleselijke overmoed. Dat bewijst het antwoord wel dat Petrus aan Christus geeft in Lukas 22:33. Dat was pure dwaalzieke liefdesovermoed en een gebrek aan zelfkennis. Ik heb echter wel andersoortige wedijverige bekeringsverhalen aangehoord van mensen van wie de één beweerde drie dagen onder het recht Gods gelegen te hebben en de ander beweerde wel een week onder dat recht te hebben gelegen. Hoe langer men onder het recht Gods verkeerd had, des te dieper was men vernederd en men droeg dan het etiket de ootmoedigste van allen te zijn. Maar het oogmerk was feitelijk om aangezien te worden als de best bekeerde man of vrouw die het allemaal net even dieper van God geleerd had dan een ander. En als je dan dit soort schijnbekeringsverhalen als verzonnen fabels ontmaskert, dan lig je er voorgoed uit bij de 'ootmoedige' godsdienst. Nou best, dan er maar uit, getekend met innige dankzegging! Liever heel de godsdienst tegen dan Gods Woord tegen. Liever door alle (kerk)mensen gehaat, dan door God gehaat. Het is namelijk een verzonnen fabel als iemand beweert langer onder Gods recht te hebben gelegen dan een fractie van een moment. Er is er maar Eén geweest die dermate lang onder Gods recht verkeerd heeft dat Hij eronder verteerde, en dat is die lieve Heere Jezus, Die in onze plaats ging staan, volk des Heeren. Een sterfelijk mens houdt het onder Gods recht niet uit, daar moet hij/zij onder verloren gaan. En dat is de bevinding van al Gods ware volk. Een toevallen van het recht Gods kende Judas ook ("ik heb verraden onschuldig bloed"), maar de Wet toestemmen dat zij goed en recht is, daarmee is je eerste man, de oude Adam nog niet gestorven. Dat geschiedt als de Wet inkomt als een bloedwreker, die het geschonden recht Gods aan een verloren zondaar met de eeuwige verdoemenis wreken zal, tenzij die zondaar in de poort van de Vrijstad zijn vonnis aanvaart, onder dat recht verloren gaat en sterft, door de trekkende liefde des Vaders als een lijk voor de Wet naar binnen getrokken wordt, levend, rein en zalig gesproken wordt door de Hogepriester en als een aangenomen kind des Vaders mag zitten aan 's Heeren tafel. Dan wordt de ziel in liefde dronken en de vrijspraak in de vergeving der zonden klinkt uit de Mond van de opgestane Levensvorst als een echo in de ziel: "Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven." Als je in het standensysteem van de Afscheiding verstrikt bent, dan moet je eerst de hele weg van Bethlehem tot Golgotha afgelegd hebben, alvorens de vrijspraak te kunnen ontvangen. Dat heeft met het ware geloof echter niets te maken. Het geloof redeneert niet in tijdsvakken, ben je wijzer, want als dat zo zou zijn, dan zijn de oude geoefende Simeon en de godzalige Anna, om maar een paar namen te noemen, voor eeuwig verloren gegaan zijn, want die hebben het heilsfeit van Pasen in de tijd niet meer meegemaakt. Ook het onbijbels exemplarisme, waaraan we al eerder een artikel gewijd hebben, verslaat zijn duizenden in onze dagen. Het is een rechtvaardig oordeel Gods, een kracht der dwaling, want de leraars die deze ketterij leren kunnen nooit meer zeggen dat zij niet gewaarschuwd zijn. Het zou te wensen zijn dat ds. Moerkerken -die deze dwaalzieke en kunstelijk verdichte fabelen promoot- een 'burn out' -waarvan hij melding maakte in de Saambinder- vanwege gewétenswroeging heeft opgelopen. Dan zou er nog wat van uit kunnen gaan, tenminste, als hij zich van deze ketterij bekeert en openlijk schuld belijdt. Ik heb er weinig of geen hoop op, want als men met opgeheven hand Mozes voor de Christus, het stuk der ellende voor de verlossing houdt, en Gods arme volk de Wet -om die te doen uit dankbaarheid- als regel des levens oplegt, dan geloof ik niet dat men door God tot het ambt geroepen is, laat staan erin is gezet. Om nog maar niet te spreken over het leger dominees die de zaken wel bespreken, maar zelf niet deelachtig zijn. En om maar helemaal te zwijgen over dominees die op de ene kansel letterlijk tegenspreken wat zij op de andere kansel als onfeilbare waarheid verkondigen.
De doorgang door de Enge Poort, is dus geen ongelimiteerde doorgang voor iedereen, nee, want als je door de Enge Poort de Vrijstad wilt binnentreden, dan zul je eerst je melaatsheid moeten tonen en als je dan gáns melaats bevonden bent, van de hoofdschedel tot de voetzool toe en in de put van je helse verlorenheid de laatste doodsnik geeft, dan word je in dat oordeel rein verklaard door de Priester (Lev. 13:13), Die je dan met Zijn bruiloftskleed overkleed, namelijk het kleed der gerechtigheid van Christus. Maar als de Priester nog enig levend vlees van de oude mens bij je aantreft, dan zal Hij je onrein verklaren (Lev. 13:15). Dus alleen diegenen die geen leven in zichzelf meer hebben, afgesneden zijn uit het land der levenden, die worden door de trechter van het Recht Gods getrokken met koorden van liefde, vrijgesproken en rein verklaard door de Rechter..., nee, door de Hogepriester! "Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven", Joh. 5:22. Waartoe? "Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn Woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven", Joh. 5:23-24. Maar hoe? "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in Zichzelven; en heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is", Joh. 5:25-27.
Dus je krijgt geen toegang tot de Vrijstad als een argeloze toerist, die met een rugzak vol ootmoed en goede bedoelingen de poorten der gerechtigheid zoekt binnen te treden, nee, de doorgang door de Enge Poort is een doorgang voor brandhouten voor de hel in doodskisten gelegd. En als Christus die doden opwekt tot een nieuw schepsel in Hem, dan geeft de Vader getuigenis: "Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden!" Luk. 15:24. Degenen die nog met de oude Adam gehuwd zijn en de Enge Poort zoeken door te gaan, worden de toegang tot Vrijstad ontzegd. Alleen degenen die gaan op genade of ongenade en God vrijverklaren in hun dood en doem en Hem niets ongerijmds toeschrijven, die vallen door de deur van het Evangelie naar binnen en krijgen de gouden Scepter toegereikt bij God vandaan. "Want onze Koning is van Isrels God gegeven." Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen.
Ja, en dat nieuwe leven gaat een tijdje van kracht tot kracht steeds voort en ze denken aanstonds af te reizen naar Immanuëls land. Ze zijn begonnen de smalle weg des levens met vreugde te bewandelen en willen anderen hun vreugde in Christus ook meedelen. Ze zijn moedig als de jonge leeuwen en hebben aan de dienst des Heeren hun hart verpand, net als Petrus, die wel met Christus de gevangenis en de dood meende in te willen gaan. Maar o, als Petrus in de zaal van Kajafas komt, in de zaal waar alleen de kerkelijke traditie en de geijkte dwaalzieke dogma's de dienst uitmaken, o, dan wordt Petrus voor een gearriveerd christen uitgemaakt en dan gaat die man ontkennen dat hij maar iets met Jezus van doen heeft en hij bevestigt dat met vloeken en eedzweren. Maar hier in de opperzaal, hield Petrus dat niet voor mogelijk. Christus wist reeds dat het gebeuren zou en steekt Petrus -nog voordat hij doorvloeit in zijn overmoed- een hart onder de riem, zeggende: "Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude...", Luk. 22:31-32.
Dus u moet er maar op rekenen, volk des Heeren, dat de satan u zal ziften als de tarwe. De duivel neemt graag Gods ware volk op de zeef. Dat is zijn helse vermaak. De godsdienst laat hij wel doorspelen met rangen, standen en dogma's, maar Gods ware volk daar heeft hij het op voorzien en hij heeft dan pas zijn zin als Gods kind het werk Gods verdacht houdt, verloochent en terugkeert naar Mozes, want als de Kerke Gods geestelijk overspel bedrijft met Mozes, om door de werken der Wet God te behagen, dan wijkt de Heere en dan zit de ziel in het duister. Dan heeft de duivel zijn zin, maar het is toch een domme duivel, want de Heere laat Zijn volk niet in het verdriet. Nee, geliefden, want Hij is de Kerk een Schild in het strijdperk van dit leven. En op dat Schild heeft de duivel al menige pijl verspild. De apostel Jakobus schrijft: "Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt", Jak. 1:2-3.
Dus de levende Kerk komt op de zeef van de duivel en ze worden dan als een baar der zee heen en weer geslingerd, aangevallen door in- en uitwendige bestrijders, totdat ze met Petrus door de golven en baren die hun benauwde ziel vervaren heen zakken en als opnieuw door Christus uit die ruisende kuil en dat modderige slijk opgehaald worden en nieuwelings gezet worden in de vrijheid der kinderen Gods. Gods volk leeft voor de verantwoordelijkheid van Christus, want Hij heeft Zijn kinderen gekocht naar ziel en lichaam beide. En voor dat volk heeft Hij gebeden dat hun geloof niet ophoude. Wat betekent dat? Wel, het is onmogelijk dat het kleinste schaapje van Christus van de genade vervalt, want er is geen afval der heiligen. Door verzoekingen wordt de Kerk geoefend, door lijden geheiligd en door laster en allerlei smaadheden gelouterd. De Heilige Geest leidt Gods volk uit de wereld, in de Waarheid en naar de stad die fundamenten heeft, wiens Kunstenaar en Bouwmeester God Zelf is. In deze aardse woestijn zullen zij Christus' getuigen zijn, naar Zijn belofte. En het is de duivel om het even wie hij gebruikt om de getuigen van Christus in een vals daglicht te stellen. Daar kan hij zelfs Gods volk voor gebruiken. Toen Christus dat gewaar werd bij Zijn lief kind, Petrus, moest Hij zeer scherp de duivel in Petrus bestraffen: "Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn", Matth. 16:23. Maar in de opperzaal wordt Petrus zeer lieflijk toegesproken, want Christus heeft voorzien welke pijlen de duivel op Zijn kind en knecht Petrus zal gaan richten in de zaal van Kajafas. En in die zaal laat God het touw der genade bij Petrus even vieren, opdat genade GENADE zal blijken te zijn.
O, volk van God, als God ons niet vasthoudt, dan vallen we in elke kuil die de duivel voor ons gegraven heeft. Maar o, wonder! Nu is God de duivel een eeuwigheid voor geweest en heeft de val in het paradijs voorzien. Ook heeft Hij de verloochening van Petrus voorzien. Hij heeft ook uw zwakheden en zonden, kind des Heeren, voorzien, want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn. We hebben een Hogepriester, volk des Heeren, Die medelijden heeft met de zwakheden van Zijn duurgekochte Kerk. En als Petrus na zijn meineed en publieke gevloek een klap verwacht die hem in de hel zal doen storten, dan wordt hij geslagen met ogen van eeuwige liefde. Dan hoeft de Heere Jezus Zich enkel maar om te draaien en een liefdesblik op Petrus te werpen. "En Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk", Luk. 22:62. En als u zich beter voelt dan Petrus, dan weet u van genade NIETS af. Gods volk is -naar de natuur gerekend- niet van het beste soort. God zoekt het slechtste eruit en dat is de godsdienst altijd een doorn in het oog. Hoe kun je nu met zo'n godloochenaar Avondmaal houden? Ja, daar moet je de Heere Jezus voor zijn! Die weet van hoeren reine maagden te maken op Zijn spreken. Die weet van godloochenaars getuigen te maken ten spijt van de lasteringen en verdachtmakingen van de rechtzinnige godsdienst. Die weet onwilligen gewillig te maken tot de dienst bereid. Ik geloof zeker dat Jona, toen hij als een uitbraaksel der hel (Kohlbrugge), op het strand van Nineve was uitgebraakt door de vis, gezongen heeft:
"Mijn hart, o Hemelmajesteit Is tot Uw dienst en lof bereid 'k Zal zingen van de Opperheer 'k Zal psalmen zingen tot Zijn eer..."
Ja, toen was de onwillige Jona gewillig gemaakt tot de dienst. De apostel Paulus schrijft niet zonder reden tot de levende Kerk in Hebreeën 10:35-36: "Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft. Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen." De duivel werpt de Kerke Gods menigmaal op de zeef van vertwijfeling en ongeloof, opdat Gods kinderen hun vrijmoedigheid zouden verliezen. Want op de publieke getuigen van Christus is de duivel het meest vergramd. En vlees is het altijd eens met de duivel, ook na ontvangen genade! De duivel heeft wat dat betreft alles mee bij de mens, alleen heeft de duivel niet op God gerekend, want de duivel kent Gods raad niet. Wat de duivel ten kwade bedenkt in het leven van de levende Kerk, dat heeft God ten goede bedacht. "En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn", Rom. 8:28. God verheerlijkt Zijn genade dwars door de zonde in het leven der Zijnen. Petrus moest er diep voor vallen om de kleinen in Christus te hoeden in de grazige weide van het Woord en te voeden met de onvervalste melk van het Evangelie. Zullen we dan maar zondigen, opdat de genade te meerder worde (Rom. 6)? Die dat menen, bedriegen zichzelf voor de eeuwigheid. Nee, geliefden, Gods ware volk heeft ook een herschapen geweten en een hart waarin de liefde is uitgestort door de Heilige Geest Die ons gegeven is. Petrus kon het in die zaal van Kajafas niet meer uithouden; hij moest naar buiten, niet alleen om bitterlijk te wenen van berouw over de begane zonden, maar ook -en niet in het minst- vanwege het feit dat Christus de pers alleen zou treden. Daarin kon niemand van het volk Hem bijstaan. Na zijn verloochening kon Petrus zichzelf makkelijk verdoemen en God vrijverklaren in al Zijn weg en werk, want van de woorden in overmoed gesproken tijdens het laatste Paascha, was het tegendeel gebleken. Maar nu is er geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
U zult zeggen: "Maar Petrus wandelde toch niet naar de Geest met zijn verloochening van Christus? Antw.: Jawel, want hij geloofde zelf niet wat hij zei. Hij verloochende en vloekte tegen beter weten in. Naar de Geest wandelen heeft met het gedrag van een kind Gods weinig te maken, want wat zal ik dan allemaal wel niet verhalen van de liegende Abraham in Egypte; van Jakob die zijn oude, blinde, godzalige vader stond te bedriegen en Gods Naam daarbij misbruikt; van de dronken en naakte Noach in zijn tent; van Job, die zijn geboortedag vervloekt; van Simson in het bordeel; van Eli, die zijn goddeloze zonen niet eens zuur aanzag; van David in overspel met Bathseba; van de veinzende Petrus in Antiochië..., moet ik doorgaan? Nee, want zij allen hebben door het geloof geleefd en aan de belofte Gods niet getwijfeld door ongeloof. Dat leert Gods Woord in Hebr. 11. "Leven naar de Geest" ziet niet op de oudheid van de letter der Wet, maar op het leven in nieuwigheid des Geestes en des geloofs. Gods volk moet niets meer; zij mag alles (1 Kor. 10:23), maar alle dingen stichten niet. Het leven des geloofs is niet op de Wet gericht, maar op Christus. Het leven des geloofs is niet op de vruchten gericht, maar op de Boom. Is de Boom goed, dan zijn ook de vruchten goed. Het leven naar de Geest bestaat niet louter uit gedrag en vlijt, maar staat of valt met het in Christus zijn door het geloof, want indien niet, dan zou het geloof ijdel geweest zijn en dan zou Christus tevergeefs gestorven zijn. Bovendien is het leven in Christus nooit zonder de Geest der heiligmaking, maar het leven naar de Geest ziet niet op de praktische heiligmaking (een uitdrukking die ik niet versta), maar op de staat in Christus. Bovendien is er niet één kind van God die bezijden de voetstappen van Christus ten hemel reist, ook niet als zij zondigen. Want de grote IK heeft tot al de Zijnen gezegd: "Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude." "Naar het vlees wandelen" ziet ook niet op het gedrag van Gods volk, maar op de staat waarin elk mens van nature leeft. De mens van nature LEEFT in de zonde; Gods volk niet meer, ook niet als zij uit zwakheid in de zonde vallen. En daarmee wordt Gods ware volk altijd bestreden, want die kunnen het nooit voor zwakheid houden als zij zondigen. En dan brult de godsdienst van buiten en de duivel van binnen dat zo'n vleselijk bestaan met genade niet kan bestaan. Kijk, de godsdienst heeft altijd goed en kwaad. Voor het goede danken zij God en voor het kwade nemen zij Christus erbij. Maar Gods ware volk is enkel kwaad en daarom moeten zij geheel en alleen van en uit Christus leven. Ze hebben weleens gedacht dat zij 'door genade' dat vleselijke bestaan te boven zouden komen, maar de ervaring leert dat dat beest van binnen niet kleiner, maar steeds groter wordt. En als dan de Heere doet blijken dat Zijn genade dat vleselijke hellebestaan overtreft, o, dan zouden we Petrus wel willen omhelzen, want dan heeft Petrus het er niet zo kwaad afgebracht als ik. De voorbidding van Christus is dus de zaligheid van Gods arme Sion (doch zij is rijk). De gelijkenis van dat verloren schaap herhaalt zich steeds in het genadeleven, want ik heb maar één weg, en dat is van God af. En dat verloren schaap kan niet meer bidden, alleen maar kermen om ontfermen. Dan heb je het niet zo breed meer, hoor. Dan roept de afgrond tot de afgrond: "Gij hebt geen heil bij God." Dan blijft er een helleling over, die alleen maar zonde met zonde kan vermeerderen. Dan blijft er een vleselijk stuk verdriet over, die enkel zonde is, vleselijk, verkocht onder de zonde. Dan blijft er een kwaad en een snood rebel over, die niets verdient dan hel. Kijk, dat is nu het wandelen naar de Geest. Om naar de Geest te wandelen, moet je geheel(!) vleselijk zijn, verkocht onder de zonde, anders leef je in de zonden! Gods volk dat enkel vleselijk is, dankt echter God in Christus Jezus, want dat zijn de gegrepenen des Vaders. Je kunt deze leer haast aan de straatstenen niet meer kwijt, want in onze dagen wordt Gods volk in een keurslijf van de stukkenbeleving geperst en in het harnas van dit doen en dat nalaten. Maar Gods volk kan haar paadje zo recht niet houden en is aan de genade Christi overgeleverd. "En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige", 1 Joh. 2:1. In Christus doe ik echter geen stap verkeerd, want Hij heeft de weg tot de Vader gebaand met Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid en met Zijn voetstappen de weg ten hemel gebaand. Ook heeft Hij Zijn gedrag op mijn rekening gezet. En op grond van Zijn Eigen gerechtigheid bidt Christus eisende: "Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld", Joh. 17:24. Christus bidt echter geheel overeenkomstig Vaders wil: "Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting", Ps. 2:8. Zijn er nog van die heidenen onder ons die nooit meer bekeerd kunnen worden? We hebben geen gebrek aan bekeerde mensen, maar wel aan mensen die hun bekering hebben verloren en Christus als hun enige Bekering hebben overgehouden. Met gedrag en vlijt kom je er echt niet, want anders had het voor Petrus en al de bijbelheiligen voor eeuwig verloren geweest. Alleen de gerechtigheid van Christus redt van de dood. Nou is Gods ware volk er niet opuit om van de hel verlost te worden, want daar liggen ze geregeld in, maar uit die allen redt hen God; Hij is hun Heil alléén. Het gaat er bij Gods volk ook niet om, om de hemel te verdienen, want de Hemel is daar waar Christus is. En waar Christus is, daar kan ik ook wezen. "Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar", Ps. 139:8. Ook Job mocht zich in Christus geborgen weten, niet door zijn gedrag, want dan kon het voor hem nooit meer. Hij had immers zijn geboortedag vervloekt en God voor zijn rechtbank gedaagd. Job mocht leven uit de voorspraak van Christus op grond van Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. En weet u waaraan Job ook kennis had? Niet alleen aan een Middelaar van verwerving, maar ook aan een Middelaar van toepassing. Want op de ashoop van zijn bestaan, getuigt Job: "Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot", Job. 19-25-27. En Asaf moest het ook al hebben van de voorbidding van Christus, want die man was nijdig over der goddelozen voorspoed en was het met God niet eens. "Mijn straffing is er alle morgens", Ps. 73:14. Daar weet de godsdienst niets van, nee, die kunnen hun padje rechthouden, hun straatje schoonhouden en vanwege hun goede gedrag en vlijt hebben zij heel geen Voorbidder nodig. De godsdienst denkt God te kunnen dienen, maar Gods volk moet het hebben van Christus, als Eén Die dient. En als je aan een dienende Christus kennis hebt, dan heeft Hij weleens gezwegen in Zijn liefde (Zef. 3) als je een klap ter helle inwachtte. Of spreek ik frans? Weet je waaruit Gods ware volk weleens de troost mag putten? Niet alleen uit het wonder dat God zwijgt in Zijn liefde, maar ook uit het feit dat God kastijdt! "Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?). Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen", Hebr. 12:6-8.
Dus als u, geliefden, opgesloten ligt in de voorbidding van Christus, dan wordt uw geloof beproefd. Dat kunt u lezen op elke bladzijde van de Bijbel. Een onbeproefd geloof is geen geloof, maar een waar geloof wordt beproefd en van alle klatergoud gezuiverd. "Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus", 1 Pet. 1:7.
Mag ik eens vragen, geliefden: hebt u in dat "Simon, Simon..." uw eigen naam weleens horen spellen? Daar zal het dan toch maar op aan komen. Petrus heeft zichzelf na ontvangen genade pas goed leren kennen, toen hij zondigde tegen de liefde. Daar moet je dus een gerechtvaardigd kind van God voor zijn. Ik zeg dat "gerechtvaardigd" er expres bij, want er is niet een kind van God niet gerechtvaardigd, maar in onze dagen lopen er hordes belijders aan het Avondmaal die aan de vergeving der zonden geen enkele kennis hebben en als je dezulken vraagt waar en hoe ze aan Christus gekomen zijn, staat de wagen stil. Met een aangenomen Jezus kom je bedrogen uit. Neemt Gods volk Jezus dan niet aan door het geloof? Zeker, zeker, maar dan alleen een geschonken Heere Jezus, Die de Zijnen eerst heeft aangenomen en voor hen gestorven is als zij nog zondaars waren (Rom. 5:8). De genade komt van boven naar beneden en de zaligheid ligt vast in een Ander. Gods volk loopt nog zo dikwijls achter de feiten aan door klein- en ongeloof, maar de verkiezing was al van eeuwigheid een feit, nog voordat de mens er was. Dat is een troost voor Gods ware kinderen, want in het kader van de verkiezing staat ook de voorbidding van Christus, Die te Zijner tijd al voor DE goddelozen gestorven is (Rom. 5:6). En als u nu uw naam niet hebt horen noemen, dan heb ik geen hoop voor u. God is een God Die de goddelozen rechtvaardigt en u kunt zich honderd keer puritein, of piëtist, of reformatorisch noemen, maar als u niet wordt voor God die u bent, namelijk een brandhout voor de hel, dan houdt u God, Die gezegd heeft: "Ten dage als gij daarvan eet, zult ge de dood sterven", voor een leugenaar. We hebben God nog niet eens één boom gegund en de schuld van Adams val is doorgegaan tot alle mensen. Zo staan we met heel de wereld verdoemelijk voor God, en kunnen alleen om niet gerechtvaardigd worden, door de gehoorzaamheid van Eén, namelijk Christus. "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem", Joh. 3:36.
U zegt: Hoe kom ik er aan? Dan moet u alles kwijt, uw doen, uw laten, uw vroom zijn, uw arme zondaar zijn, uw gebeden, uw godsdienst, uw verstand, uw leven, ja, uzelf! Het leven ligt achter de dood. Uw angst voor de hel zal u niet baten. Sommigen hebben wel in die helleput gekeken, maar zijn er nooit buiten alle hope ingevallen..." (Watson). Gods volk wel, hoor; dat volk is gevallen in het vrije van Gods welbehagen, daar alle hoop hen gans kwam te ontvallen en niemand zorgde voor hun ziel. Toen heeft de Heere hun pad gekend in de tussentreding van Christus: "Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven." Dezulken vallen God toe, op genade of ongenade en de huichelaar valt van God af, omdat hij op eigen benen wenst te leunen en van genade niet leven wil. Dus voor wie is het aanbod van genade? Voor alle mensen? Nee, dat lees ik nergens. Het aanbod van vrije genade komt wel tot alle mensen, maar de toepassing is er alleen en uitsluitend voor verloren zondaren, voor DE goddelozen uit Romeinen 5:6. Maar ziende op het feit dat Christus Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft (Jes. 53:12), wie wordt er dan eigenlijk uitgesloten? De mens sluit zichzelf uit, maar God verkiest de vuilste zondaren en doet hoeren en tollenaren naderen tot de Bron van alle Leven: "En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet", Openb. 22:17. Amen.
GPPB.
|
|
|
|
|
|