|
|
'TWEEDE BEKERING VAN THOMAS' (1)
| |
|
|
Predikant: Ds. Joh. van der Poel Tekst: Johannes 20:29 "De tweede bekering van Thomas"
Gemeente, we zullen een gedeelte trachten te lezen uit het Heilig Evangelie van Johannes en daarvan het 20ste hoofdstuk, van het 19e vers tot vers 31. Doch vooraf de heilige Wet des Heeren. Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. 1. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. 3. Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. 4. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. 5. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. 6. Gij zult niet doodslaan. 7. Gij zult niet echtbreken. 8. Gij zult niet stelen. 9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. 10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
Schriftlezing: Joh. 20:19-31 "Als het dan avond was, op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. En Thomas, een van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam."
Votum: Het is alleen Uw komst en inkomst. Licht in de duisternis en het leven in den dode. En wijsheid in den dwaas en Uwe ere in dagelijks bekeren bij aanvang en bij voortgang. Genade, vrede en barmhartigheid worde u bij den aanvang, of bij den verderen voortgang, rijkelijk geschonken van God den Vader, en van Jezus Christus den Heere, door de gemeenschap des Heiligen Geestes. Amen.
De stof van onze overdenkingen in den weg der Goddelijke voorzienigheid mocht eens in Gods gunst gegeven worden tot indenken. De meesten hebben geloof en houden geloof en geloven hun hele leven lang door, totdat ze erachter komen dat hun geloof maar ongeloof geweest is en dan is het te laat. Dan is het te laat. En geloof, dat is een wonderlijk ding. Dat laat zich niet zien. Dat geeft zichzelf niet te zien. Maar de vruchten openbaren dat geloof er is. En het voorwerp van het geloof dat is Christus. Want het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet. Maar zo is het met ongeloof ook. Ongeloof kun je ook niet zien. Nee, en zonder ongeloof kan er niemand in de hel komen. Want het ongeloof is de weg naar de hel. En zonder geloof kan er niemand in de hemel komen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is een Beloner dergenen die Hem zoeken. En het ongeloof, ja, als ik het zo eens zeggen mag, dat is de kwaadste zonde. Dat is de zonde die de hel vol maakt. En het geloof is een weldaad die de hemel vol maakt. Zonder geloof kan niemand Gode behagen. Want die tot God komt, moet geloven. Die moet geloven dat Hij een Beloner is dergenen die hem zoeken. En door middel van de wedergeboorte krijgt die mens geloof. De vorstelijke genade, de genade die altijd vooraan gaat in het leven. Want dat geloof is door de liefde werkende. En waar werkt het ongeloof door? Door blindheid, wantrouwen en vijandschap, dat is de baarmoeder van het ongeloof. Ja, vanwaar er ook staat: "En zij konden vanwege hun ongeloof niet ingaan." Dat is buitenstaan. Niet ingaan is buitenstaan. En van het geloof staat er: "Zovelen Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden." En nu wordt geloof niet genomen, maar wordt gegeven. Gelukkig, hè? U zou het ook nog kunnen krijgen. Ja, want u bent er nog en u zit er nog. En wanneer een sprankel geloof in een ziel geopenbaard wordt, dan ziet hij zijn geloof niet maar hij ziet het Voorwerp van zijn geloof. En de vrucht van het verdoemelijke ongeloof, ja dat kunt u ook lezen in de Bijbel. Al vroeg en voorin, want het ongeloof was onze eerste zonde. We hebben de duivel geloofd en de waarheid vaarwel gezegd. Maar dat kunt u ook vinden als Kaïn zijn broer doodgeslagen heeft en de Heere hem eens opzoekt en hem bestraft en hem nochtans een weg aanwijst waarin de grootste moordenaar nog gezaligd kan worden. En wat zegt Kaïn? "Dat kan niet, want mijn misdaad is groter dan de vergeving. Mijn misdaad is meerder dan de genade. Mijn misdaad is vuiler als dat het bloed van Christus kan genezen." Daar heb je het ongeloof. Ongeloof dat maakt God klein en zichzelf groot en dat is de dood. Maar het zaligmakende geloof dat maakt de mens klein en God groot, en dat is het leven. Het is u voorgelezen uit het heilig evangelie van Johannes 20 van vers 24 tot 29. Ik lees u alleen het 29ste versje voor: "Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben." Tot dusver. Vragen we vooraf om de hulpe des Heeren.
Gebed.
Psalm 139 en daarvan het 2e, 3e en 9e zangvers. "G' omringt mijn gaan en liggen, Gij, O HEER', zijt altoos nevens mij" en wat er verder volgt. Dat is het 2e en het 3e en het 9e vers van Psalm 139 en inmiddels krijgt ieder gelegenheid zijn liefdegaven af te zonderen.
G' omringt mijn gaan en liggen, Gij, O HEER', zijt altoos nevens mij; Uw onbepaalde wetenschap Kent mijnen weg van stap tot stap; Geen woord is nog mijn tong ontgleden, Of Gij, Gij weet alreeds mijn reden.
Gij hebt van acht'ren mij bezet; Vooruit wordt mij de vlucht belet; Ik word bepaald door Uwe hand. Hoe zou ik met mijn zwak verstand Naar Uwe wond're kennis streven? Z' is mij te groot, te hoog verheven.
Gij hebt, wijl niets Uw oog weerhoudt, Mijn ongevormden klomp beschouwd; Ja Gij, Wiens wijsheid nimmer faalt, Hadt mijn geboortestond bepaald; Eer iets van mij begon te leven, Was alles in Uw boek geschreven.
Alles wat Christus is, dat is Hij voor Zijn volk. En al wat aan Hem is, is begeerlijker dan tienduizend werelden, maar ook dan tienduizend hemelen zonder Christus. Als Christus de Hemel niet is dan is er geen hemel meer. Nee, Christus is alleen de Hemel. Neem je Christus weg, dan is de hemel ook weg, want Christus is de Hemel. Om die reden zei Hij tot die moordenaar "Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn." Het is alsof Hij zeggen wilde: "Wij gaan samen naar het Paradijs. Ik neem u straks mee naar den Vader." En wat Christus zegt, dat doet Hij ook. Ik heb nog nooit gelezen in Zijn Woord dat Hij iets gezegd heeft wat niet op zijn plaats gebracht was. Hij maakt elk ding -niet op onze tijd, maar op Zijn tijd- schuld. Hoort u dat? Zijn tijd. Niet mijn tijd, niet jullie tijd, maar op Zijn tijd. En nu mag dat 25 jaar duren, dat is lang, maar u moet niet denken dat Christus Zijn werk vergeet. Zo min als Zijn kerk want Zijn kerk is Zijn werk. En wanneer Hij opstaat dan staat die ganse Kerk in Hem op, maar het moet hen toegepast om de baten, de vruchten daarvan te mogen ontvangen; waarvan de apostel getuigt "opdat ik Hem kenne". Hoort u wel? Hem kennen, in de kracht Zijner opstanding. En in Zijn opstanding is het krachtiglijk bewezen dat hij de Zone Gods is, naar den Geest der heiligmaking. En wanneer het graf door Hem voor de ganse Kerk geheiligd is tot een bedstede der rust voor allen die in oprechtheid gewandeld hebben. Zijn die er nog? Zijn er nog mensen die oprecht wandelen? Krachtens de eerste Adam niet één, dan bent u zo uitgeteld, dan hoeven we helemaal niet te gaan tellen. Dan kunnen we nog niet eens bij één beginnen. Maar krachtens de tweede Adam wel. En nu is het een eeuwig Godswonder te noemen dat de tweede Adam de Eerste geworden is en dat de eerste Adam omgekomen is, opdat de tweede Adam zou inkomen, en dat is Christus. In deze zin kunt u zien dat de verkiezing Gods de val voor geweest is. Als dat niet zo was, dan was alles in de val gebleven, maar nu zegt de waarheid omtrent de gepredestineerden, evenwel, het vaste fundament Gods staat. Het mag stormen; het fundament staat. Het mag donderen, het mag bliksemen; er mag alles overheen gaan, maar dat fundament staat. Daar kan men zich wel tegen te pletter lopen, maar men kan dat fundament niet omver lopen, want dat is een Goddelijk fundament. En wat van God is dat is houdbaar en gangbaar en zal bestaan in eeuwigheid. En wanneer die gezegende Middelaar uit het graf komt, en het graf gesteld heeft voor Zijn Kerk, opdat de verderfelijkheid straks in de opstanding in onverderfelijkheid gemaakt zal worden. Dus de oude mens gaat niet het graf in, helemaal niet. De oude mens gaat straks niet rotten, nee, dat doet de natuurlijke mens. Wanneer sterft de oude mens dan? Als de Kerk de laatste adem uitblaast (onder de Wet - GPPB). Dan kunt u zeggen, daar is de nieuwe; de oude is al dood. Dan verliezen die twee elkander voor eeuwig. En dan heeft de oude mens (moet zijn: het vlees - GPPB) in de tijd de nieuwe mens veel opgejaagd en naar de Troon gejaagd en heeft hem vaak het leven onhoudbaar gemaakt. Maar de onhoudbare zaken, daar kunt u mee aan de Troon geraken. Wat houdbaar is, och, dat duurt vandaag nog, dat duurt morgen ook nog en overmorgen ook. Maar als Psalm 99 zijn plaats krijgt in ons, dan wordt het onhoudbaar. Daar staat "Op uw noodgeschrei...", niet 'om', maar 'op'; maar dan kunt u niet langer meer, hoor! Dan bent u aan het einde en dan komt God als het Begin. Welnu, in de opstanding heeft die Goede Herder Zijn verdwaalde schapen bijeen vergaderd. Dat is Zijn werk en dat blijft Zijn werk. Want dat is een eigenschap van een schaap om gedurig te dwalen. "Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond." Maar 't is een schaap, goed onthouden hoor. Het loopt niet over een bok, maar over een schaap. En die leert zichzelf wel kennen in zijn koppige en bokkige natuur. Daar leert dat schaap zich in kennen. Dan heeft Christus Zijn jongeren bijeen gebracht door trekking en wekking. Want als iemand in een andermans hart geopenbaard wordt, dan kunnen de karakters het onderlinge leven weleens rekken, maar nooit breken. Dan zou men elkander toch vast moeten houden in de staat. Al is het soms dat er een rekking ligt van 20 jaar tussen beide. Dan zal er toch soms onverwacht weer iets voordoen dat het weer tot elkander gebracht wordt, gelijk dat ook eenmaal gebeurde met Paulus en Barnabas; en die verbittering was ook diep. En wanneer Christus Zichzelf eerst naar Zijn eeuwige vrijmacht, Hij mag doen wat Hij wil, Hij mag met al Zijn volk doen wat Hij wil, Hij mag ze leiden zo Hij wil, Hij hoeft daarvoor ons geen rekenschap van af te leggen, al eisen wij dat menigmaal. Maar Christus zal nooit vragen aan Zijn Kerk, "Hoe moet Ik het doen? Hoe zal Ik het eens met u doen?" Nooit. De hoofdzaak in de strijdende kerk is volgen. Volgen. Onvoorwaardelijk volgen. Niets meer dan volgen. En dat lijkt zo makkelijk en 't is zo onmogelijk. Hoe is het mogelijk? En zij hebben toch de allerbeste Leidsman, hoor! Die vertrouwenswaardig is. En toch, en toch vertrouwen ze het maar niet. En toch geloven ze het menigmaal maar niet. Het zijn mensen die met Thomas een tweeling genaamd worden. En nu mag dat in de eerste plaats zien op zijn medebroeder, onder hetzelfde hart, dezelfde vader, dezelfde moeder; en nochtans een onderscheid waar geen onderscheid is. De één verkoren, de ander verworpen. En dat God vrijmachtig verwerpt en vrijmachtig verkiest, dat zijn twee grondstukken der eeuwige waarheid, dewelke vastgeklemd liggen in de waarheid. We zien dat door de ganse Bijbel door. Die soevereiniteit Gods. En 'soeverein', Ede, wil zeggen 'van jezelf zijn', van niemand afhangen, alleen doen wat U behaagt. En dat is het welbehagen van Zijn wil. Bent u het er weleens mee eens geweest? Dan hebt u iets vanuit de hemel gesmaakt, want dat smaken ze eeuwig, eenheid, eens in God en vervuld met God. Maar dan hebben ook die discipelen met zoveel genade en zoveel onderwijs de deur op slot. Er is er hier misschien wel één die zegt, "Man, als ik dat mocht hebben wat die jongeren hadden! Als ik zo bekeerd mocht zijn als Petrus, dan was ik nooit meer bang!" Een bekeerd mens hoeft toch eigenlijk niet bang te zijn? Nee, het hoeft niet, maar ze zijn het maar. Ze hoeven eigenlijk niet te twijfelen, maar ze twijfelen maar! Ja, maar eens bekeerd -in waarheid dan- dan blijf je toch bekeerd? Zeer zeker, dat zegt God ook in Zijn Woord. Maar, het maakt de Kerk des te afhankelijker en aanhankelijker. Met de profeet Jeremia, "Heere, bekeer ons", daar moet u voor bekeerd zijn om dat te vragen; vandaag en morgen ook. Dan hebben ze de deuren op slot. Waarom? Omdat ze bang zijn, bang van de dood. Ze zijn bang van sterven! Ze missen het geloof en wie kan er nu zonder geloof in vrede sterven? Wie kan er nu zonder geloof in vrede verhuizen? Zo min als een onherboren mens kan een wedergeboren mens dat ook niet! Dan bent u bang! Bang van de dood! Hij is toch verslonden? Hij moet toch hier ook verslonden worden? Bang van het graf! Dat graf is toch geheiligd? Daar moet u toch weer onderwijs in ontvangen? U moet van Gods volk zijn om bang te zijn dat het niet goed zal zijn en dat het niet recht zal zijn en dat het niet echt zal zijn. Maar hun Koning breekt door alle dood en door alle ongeloof en wantrouwen, blindheid en vijandschap heen. Daar breekt Hij doorheen Wiens Naam is Doorbreker; den eeuwigen Peres. Hoe zijt ge zo doorgebroken? Want dan staat Christus naar het getuigenis der vrouwen onverwachts in het midden. Waar komt Hij nu vandaan? Hoe is Hij toch binnengekomen? Het was toch zo onmogelijk dat Hij binnenkwam en nu was Hij zo ineens binnen! En dan zegt de Kerk niet: "Daar komt Hij" maar: "Daar is Hij!" Want als Hij komt, dan is dat een zodanige verrassing en een blijdschap der zielen, dat Zijn inkomst ruimte maakt in de engte. En dan zingt David van de 68ste Psalm "De koningen, hoezeer geducht, zijn met hun heiren weggevlucht, ze vloden voor Uw ogen." Niet voor onze ogen en ook niet voor onze bekering. En ze vlieden ook niet voor onze rechtvaardigmaking, maar ze vlieden voor Zijn ogen, welker ogen zijn vlammen vuurs, om den vijand te verschrikken en Zijn erfdeel te verkwikken. Zijn eerste woorden zijn wat Hij voor hen gedaan heeft; wat Hij voor hen verworven heeft en wat Hij hen schenkt in een weg van onwaardigheid, hel, dood en doenwaardigheid. U moet altijd goed onthouden, Christus kan Zich alleen kwijt in een helwaardig mens. Alleen waar zonde is en niets meer, daar kan Christus Zijn genade kwijt. Alleen waar het zondevuil is, daar kan Christus Zijn bloed kwijt. Anders nergens, hoor! Terecht denk ik aan hetgeen wat die lieve Luther zei, ik heb het al meermalen gezegd: "Neem de zonde van de aarde weg en Christus is ook weg." Want Hij is in de wereld gekomen om de zondaar." Hoort u wel? En dan hoeft u niet te denken dat u dat niet bent, maar u moet eraan ontdekt worden dat u het zijt en waar u het geworden zijt, in ontvangenis en in geboorte. Maar dan leert de waarheid dat Hij Zijn jongeren onderwijst; Hij laat zijn littekenen zien alsof Hij zeggen wil "Kijk, Ik ben toch nog Dezelfde?" Hij is Dezelfde als aan het kruis, waar ze Hem met handen en voeten doornagelden. Ze ontmoeten Hem waar ze Hem het laatst in gezien hebben. En waar u Hem het laatst in gezien hebt, volk, daar kan Hij Zich wederom in openbaren. En als u nu weet wat Hij die laatste keer gezegd heeft en wat Hij de laatste keer in uw hart geopenbaard heeft; Hij brengt u altijd weer terug naar de laatste keer. Opdat Hij bij vernieuwing vernieuwen zou wat Hij voorheen geopenbaard heeft. Moet u proberen het te onthouden. En wanneer de jongeren van Christus zielzalig verblijd geweest zijn; ze kenden Hem en nu kennen ze Hem in de kracht van Zijn opstanding. Nu kennen ze Hem in Zijn heerlijkheid, in Zijn majesteit. Nu zien ze dat de dood aan Zijn voeten onderworpen is en dat de zonde ontmacht is en dat de wet ontkracht is en dat het heilige recht verheerlijkt geworden is. Zo hadden ze Hem nog nooit gezien. Elke laatste ontmoeting, volk, is weer een zodanige ontmoeting zo we van weleer niet gezien hebben, maar zo Hij zich weer bij vernieuwing openbaart. Elke ontmoeting is nieuw en elke ontmoeting is een nieuwe onderwijzing, is een nieuwe openbaring en is een nieuwe ontvangen vrucht uit het verbond der genade.
(Wordt vervolgd op volgende blok)
|
|
|
|
|
|