THOMAS' TWEEDE BEKERING
'TWEEDE BEKERING VAN THOMAS' (1)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Predikant: Ds. Joh. van der Poel
Tekst: Johannes 20:29
"De tweede bekering van Thomas"


Gemeente, we zullen een gedeelte trachten te lezen uit het Heilig Evangelie van Johannes en daarvan het 20ste hoofdstuk, van het 19e vers tot vers 31. Doch vooraf de heilige Wet des Heeren.

Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.
1. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
3. Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
4. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.
5. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
6. Gij zult niet doodslaan.
7. Gij zult niet echtbreken.
8. Gij zult niet stelen.
9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.

Schriftlezing: Joh. 20:19-31
"Als het dan avond was, op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. En Thomas, een van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam."

Votum: Het is alleen Uw komst en inkomst. Licht in de duisternis en het leven in den dode. En wijsheid in den dwaas en Uwe ere in dagelijks bekeren bij aanvang en bij voortgang. Genade, vrede en barmhartigheid worde u bij den aanvang, of bij den verderen voortgang, rijkelijk geschonken van God den Vader, en van Jezus Christus den Heere, door de gemeenschap des Heiligen Geestes. Amen.

De stof van onze overdenkingen in den weg der Goddelijke voorzienigheid mocht eens in Gods gunst gegeven worden tot indenken. De meesten hebben geloof en houden geloof en geloven hun hele leven lang door, totdat ze erachter komen dat hun geloof maar ongeloof geweest is en dan is het te laat. Dan is het te laat. En geloof, dat is een wonderlijk ding. Dat laat zich niet zien. Dat geeft zichzelf niet te zien. Maar de vruchten openbaren dat geloof er is. En het voorwerp van het geloof dat is Christus. Want het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet. Maar zo is het met ongeloof ook. Ongeloof kun je ook niet zien. Nee, en zonder ongeloof kan er niemand in de hel komen. Want het ongeloof is de weg naar de hel. En zonder geloof kan er niemand in de hemel komen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is een Beloner dergenen die Hem zoeken. En het ongeloof, ja, als ik het zo eens zeggen mag, dat is de kwaadste zonde. Dat is de zonde die de hel vol maakt. En het geloof is een weldaad die de hemel vol maakt. Zonder geloof kan niemand Gode behagen. Want die tot God komt, moet geloven. Die moet geloven dat Hij een Beloner is dergenen die hem zoeken. En door middel van de wedergeboorte krijgt die mens geloof. De vorstelijke genade, de genade die altijd vooraan gaat in het leven. Want dat geloof is door de liefde werkende. En waar werkt het ongeloof door? Door blindheid, wantrouwen en vijandschap, dat is de baarmoeder van het ongeloof. Ja, vanwaar er ook staat: "En zij konden vanwege hun ongeloof niet ingaan." Dat is buitenstaan. Niet ingaan is buitenstaan. En van het geloof staat er: "Zovelen Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden." En nu wordt geloof niet genomen, maar wordt gegeven. Gelukkig, hè? U zou het ook nog kunnen krijgen. Ja, want u bent er nog en u zit er nog. En wanneer een sprankel geloof in een ziel geopenbaard wordt, dan ziet hij zijn geloof niet maar hij ziet het Voorwerp van zijn geloof. En de vrucht van het verdoemelijke ongeloof, ja dat kunt u ook lezen in de Bijbel. Al vroeg en voorin, want het ongeloof was onze eerste zonde. We hebben de duivel geloofd en de waarheid vaarwel gezegd. Maar dat kunt u ook vinden als Kaïn zijn broer doodgeslagen heeft en de Heere hem eens opzoekt en hem bestraft en hem nochtans een weg aanwijst waarin de grootste moordenaar nog gezaligd kan worden. En wat zegt Kaïn? "Dat kan niet, want mijn misdaad is groter dan de vergeving. Mijn misdaad is meerder dan de genade. Mijn misdaad is vuiler als dat het bloed van Christus kan genezen." Daar heb je het ongeloof. Ongeloof dat maakt God klein en zichzelf groot en dat is de dood. Maar het zaligmakende geloof dat maakt de mens klein en God groot, en dat is het leven. Het is u voorgelezen uit het heilig evangelie van Johannes 20 van vers 24 tot 29. Ik lees u alleen het 29ste versje voor: "Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben." Tot dusver. Vragen we vooraf om de hulpe des Heeren.

Gebed.

Psalm 139 en daarvan het 2e, 3e en 9e zangvers. "G' omringt mijn gaan en liggen, Gij, O HEER', zijt altoos nevens mij" en wat er verder volgt. Dat is het 2e en het 3e en het 9e vers van Psalm 139 en inmiddels krijgt ieder gelegenheid zijn liefdegaven af te zonderen.

G' omringt mijn gaan en liggen, Gij,
O HEER', zijt altoos nevens mij;
Uw onbepaalde wetenschap
Kent mijnen weg van stap tot stap;
Geen woord is nog mijn tong ontgleden,
Of Gij, Gij weet alreeds mijn reden.

Gij hebt van acht'ren mij bezet;
Vooruit wordt mij de vlucht belet;
Ik word bepaald door Uwe hand.
Hoe zou ik met mijn zwak verstand
Naar Uwe wond're kennis streven?
Z' is mij te groot, te hoog verheven.

Gij hebt, wijl niets Uw oog weerhoudt,
Mijn ongevormden klomp beschouwd;
Ja Gij, Wiens wijsheid nimmer faalt,
Hadt mijn geboortestond bepaald;
Eer iets van mij begon te leven,
Was alles in Uw boek geschreven.


Alles wat Christus is, dat is Hij voor Zijn volk. En al wat aan Hem is, is begeerlijker dan tienduizend werelden, maar ook dan tienduizend hemelen zonder Christus. Als Christus de Hemel niet is dan is er geen hemel meer. Nee, Christus is alleen de Hemel. Neem je Christus weg, dan is de hemel ook weg, want Christus is de Hemel. Om die reden zei Hij tot die moordenaar "Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn." Het is alsof Hij zeggen wilde: "Wij gaan samen naar het Paradijs. Ik neem u straks mee naar den Vader." En wat Christus zegt, dat doet Hij ook. Ik heb nog nooit gelezen in Zijn Woord dat Hij iets gezegd heeft wat niet op zijn plaats gebracht was. Hij maakt elk ding -niet op onze tijd, maar op Zijn tijd- schuld. Hoort u dat? Zijn tijd. Niet mijn tijd, niet jullie tijd, maar op Zijn tijd. En nu mag dat 25 jaar duren, dat is lang, maar u moet niet denken dat Christus Zijn werk vergeet. Zo min als Zijn kerk want Zijn kerk is Zijn werk. En wanneer Hij opstaat dan staat die ganse Kerk in Hem op, maar het moet hen toegepast om de baten, de vruchten daarvan te mogen ontvangen; waarvan de apostel getuigt "opdat ik Hem kenne". Hoort u wel? Hem kennen, in de kracht Zijner opstanding. En in Zijn opstanding is het krachtiglijk bewezen dat hij de Zone Gods is, naar den Geest der heiligmaking. En wanneer het graf door Hem voor de ganse Kerk geheiligd is tot een bedstede der rust voor allen die in oprechtheid gewandeld hebben. Zijn die er nog? Zijn er nog mensen die oprecht wandelen? Krachtens de eerste Adam niet één, dan bent u zo uitgeteld, dan hoeven we helemaal niet te gaan tellen. Dan kunnen we nog niet eens bij één beginnen. Maar krachtens de tweede Adam wel. En nu is het een eeuwig Godswonder te noemen dat de tweede Adam de Eerste geworden is en dat de eerste Adam omgekomen is, opdat de tweede Adam zou inkomen, en dat is Christus. In deze zin kunt u zien dat de verkiezing Gods de val voor geweest is. Als dat niet zo was, dan was alles in de val gebleven, maar nu zegt de waarheid omtrent de gepredestineerden, evenwel, het vaste fundament Gods staat. Het mag stormen; het fundament staat. Het mag donderen, het mag bliksemen; er mag alles overheen gaan, maar dat fundament staat. Daar kan men zich wel tegen te pletter lopen, maar men kan dat fundament niet omver lopen, want dat is een Goddelijk fundament. En wat van God is dat is houdbaar en gangbaar en zal bestaan in eeuwigheid. En wanneer die gezegende Middelaar uit het graf komt, en het graf gesteld heeft voor Zijn Kerk, opdat de verderfelijkheid straks in de opstanding in onverderfelijkheid gemaakt zal worden. Dus de oude mens gaat niet het graf in, helemaal niet. De oude mens gaat straks niet rotten, nee, dat doet de natuurlijke mens. Wanneer sterft de oude mens dan? Als de Kerk de laatste adem uitblaast (onder de Wet - GPPB). Dan kunt u zeggen, daar is de nieuwe; de oude is al dood. Dan verliezen die twee elkander voor eeuwig. En dan heeft de oude mens (moet zijn: het vlees - GPPB) in de tijd de nieuwe mens veel opgejaagd en naar de Troon gejaagd en heeft hem vaak het leven onhoudbaar gemaakt. Maar de onhoudbare zaken, daar kunt u mee aan de Troon geraken. Wat houdbaar is, och, dat duurt vandaag nog, dat duurt morgen ook nog en overmorgen ook. Maar als Psalm 99 zijn plaats krijgt in ons, dan wordt het onhoudbaar. Daar staat "Op uw noodgeschrei...", niet 'om', maar 'op'; maar dan kunt u niet langer meer, hoor! Dan bent u aan het einde en dan komt God als het Begin. Welnu, in de opstanding heeft die Goede Herder Zijn verdwaalde schapen bijeen vergaderd. Dat is Zijn werk en dat blijft Zijn werk. Want dat is een eigenschap van een schaap om gedurig te dwalen. "Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond." Maar 't is een schaap, goed onthouden hoor. Het loopt niet over een bok, maar over een schaap. En die leert zichzelf wel kennen in zijn koppige en bokkige natuur. Daar leert dat schaap zich in kennen. Dan heeft Christus Zijn jongeren bijeen gebracht door trekking en wekking. Want als iemand in een andermans hart geopenbaard wordt, dan kunnen de karakters het onderlinge leven weleens rekken, maar nooit breken. Dan zou men elkander toch vast moeten houden in de staat. Al is het soms dat er een rekking ligt van 20 jaar tussen beide. Dan zal er toch soms onverwacht weer iets voordoen dat het weer tot elkander gebracht wordt, gelijk dat ook eenmaal gebeurde met Paulus en Barnabas; en die verbittering was ook diep. En wanneer Christus Zichzelf eerst naar Zijn eeuwige vrijmacht, Hij mag doen wat Hij wil, Hij mag met al Zijn volk doen wat Hij wil, Hij mag ze leiden zo Hij wil, Hij hoeft daarvoor ons geen rekenschap van af te leggen, al eisen wij dat menigmaal. Maar Christus zal nooit vragen aan Zijn Kerk, "Hoe moet Ik het doen? Hoe zal Ik het eens met u doen?" Nooit. De hoofdzaak in de strijdende kerk is volgen. Volgen. Onvoorwaardelijk volgen. Niets meer dan volgen. En dat lijkt zo makkelijk en 't is zo onmogelijk. Hoe is het mogelijk? En zij hebben toch de allerbeste Leidsman, hoor! Die vertrouwenswaardig is. En toch, en toch vertrouwen ze het maar niet. En toch geloven ze het menigmaal maar niet. Het zijn mensen die met Thomas een tweeling genaamd worden. En nu mag dat in de eerste plaats zien op zijn medebroeder, onder hetzelfde hart, dezelfde vader, dezelfde moeder; en nochtans een onderscheid waar geen onderscheid is. De één verkoren, de ander verworpen. En dat God vrijmachtig verwerpt en vrijmachtig verkiest, dat zijn twee grondstukken der eeuwige waarheid, dewelke vastgeklemd liggen in de waarheid. We zien dat door de ganse Bijbel door. Die soevereiniteit Gods. En 'soeverein', Ede, wil zeggen 'van jezelf zijn', van niemand afhangen, alleen doen wat U behaagt. En dat is het welbehagen van Zijn wil. Bent u het er weleens mee eens geweest? Dan hebt u iets vanuit de hemel gesmaakt, want dat smaken ze eeuwig, eenheid, eens in God en vervuld met God. Maar dan hebben ook die discipelen met zoveel genade en zoveel onderwijs de deur op slot. Er is er hier misschien wel één die zegt, "Man, als ik dat mocht hebben wat die jongeren hadden! Als ik zo bekeerd mocht zijn als Petrus, dan was ik nooit meer bang!" Een bekeerd mens hoeft toch eigenlijk niet bang te zijn? Nee, het hoeft niet, maar ze zijn het maar. Ze hoeven eigenlijk niet te twijfelen, maar ze twijfelen maar! Ja, maar eens bekeerd -in waarheid dan- dan blijf je toch bekeerd? Zeer zeker, dat zegt God ook in Zijn Woord. Maar, het maakt de Kerk des te afhankelijker en aanhankelijker. Met de profeet Jeremia, "Heere, bekeer ons", daar moet u voor bekeerd zijn om dat te vragen; vandaag en morgen ook. Dan hebben ze de deuren op slot. Waarom? Omdat ze bang zijn, bang van de dood. Ze zijn bang van sterven! Ze missen het geloof en wie kan er nu zonder geloof in vrede sterven? Wie kan er nu zonder geloof in vrede verhuizen? Zo min als een onherboren mens kan een wedergeboren mens dat ook niet! Dan bent u bang! Bang van de dood! Hij is toch verslonden? Hij moet toch hier ook verslonden worden? Bang van het graf! Dat graf is toch geheiligd? Daar moet u toch weer onderwijs in ontvangen? U moet van Gods volk zijn om bang te zijn dat het niet goed zal zijn en dat het niet recht zal zijn en dat het niet echt zal zijn. Maar hun Koning breekt door alle dood en door alle ongeloof en wantrouwen, blindheid en vijandschap heen. Daar breekt Hij doorheen Wiens Naam is Doorbreker; den eeuwigen Peres. Hoe zijt ge zo doorgebroken? Want dan staat Christus naar het getuigenis der vrouwen onverwachts in het midden. Waar komt Hij nu vandaan? Hoe is Hij toch binnengekomen? Het was toch zo onmogelijk dat Hij binnenkwam en nu was Hij zo ineens binnen! En dan zegt de Kerk niet: "Daar komt Hij" maar: "Daar is Hij!" Want als Hij komt, dan is dat een zodanige verrassing en een blijdschap der zielen, dat Zijn inkomst ruimte maakt in de engte. En dan zingt David van de 68ste Psalm "De koningen, hoezeer geducht, zijn met hun heiren weggevlucht, ze vloden voor Uw ogen." Niet voor onze ogen en ook niet voor onze bekering. En ze vlieden ook niet voor onze rechtvaardigmaking, maar ze vlieden voor Zijn ogen, welker ogen zijn vlammen vuurs, om den vijand te verschrikken en Zijn erfdeel te verkwikken. Zijn eerste woorden zijn wat Hij voor hen gedaan heeft; wat Hij voor hen verworven heeft en wat Hij hen schenkt in een weg van onwaardigheid, hel, dood en doenwaardigheid. U moet altijd goed onthouden, Christus kan Zich alleen kwijt in een helwaardig mens. Alleen waar zonde is en niets meer, daar kan Christus Zijn genade kwijt. Alleen waar het zondevuil is, daar kan Christus Zijn bloed kwijt. Anders nergens, hoor! Terecht denk ik aan hetgeen wat die lieve Luther zei, ik heb het al meermalen gezegd: "Neem de zonde van de aarde weg en Christus is ook weg." Want Hij is in de wereld gekomen om de zondaar." Hoort u wel? En dan hoeft u niet te denken dat u dat niet bent, maar u moet eraan ontdekt worden dat u het zijt en waar u het geworden zijt, in ontvangenis en in geboorte. Maar dan leert de waarheid dat Hij Zijn jongeren onderwijst; Hij laat zijn littekenen zien alsof Hij zeggen wil "Kijk, Ik ben toch nog Dezelfde?" Hij is Dezelfde als aan het kruis, waar ze Hem met handen en voeten doornagelden. Ze ontmoeten Hem waar ze Hem het laatst in gezien hebben. En waar u Hem het laatst in gezien hebt, volk, daar kan Hij Zich wederom in openbaren. En als u nu weet wat Hij die laatste keer gezegd heeft en wat Hij de laatste keer in uw hart geopenbaard heeft; Hij brengt u altijd weer terug naar de laatste keer. Opdat Hij bij vernieuwing vernieuwen zou wat Hij voorheen geopenbaard heeft. Moet u proberen het te onthouden. En wanneer de jongeren van Christus zielzalig verblijd geweest zijn; ze kenden Hem en nu kennen ze Hem in de kracht van Zijn opstanding. Nu kennen ze Hem in Zijn heerlijkheid, in Zijn majesteit. Nu zien ze dat de dood aan Zijn voeten onderworpen is en dat de zonde ontmacht is en dat de wet ontkracht is en dat het heilige recht verheerlijkt geworden is. Zo hadden ze Hem nog nooit gezien. Elke laatste ontmoeting, volk, is weer een zodanige ontmoeting zo we van weleer niet gezien hebben, maar zo Hij zich weer bij vernieuwing openbaart. Elke ontmoeting is nieuw en elke ontmoeting is een nieuwe onderwijzing, is een nieuwe openbaring en is een nieuwe ontvangen vrucht uit het verbond der genade.

(Wordt vervolgd op volgende blok)

'TWEEDE BEKERING VAN THOMAS' (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Maar dan zegt de waarheid "En Thomas was met hen niet." Waar was die man? Waar zou hij geweest zijn, zou hij ziek geweest zijn? Kan, maar dat staat er niet. Hij zou wel ziek geweest kunnen zijn, maar dat hoeft nog niet naar het lichaam geweest te zijn. 't Zal voor Thomas ondoenbaar geweest zijn om nog langer naar het gezelschap te gaan. Het had geen zin meer. Wat zegt hem dat, een gezelschap heeft ook niets meer als niets en er is ook geen moed. Al had Simson al zijn kracht en hij had geen moed gehad, dan had hij niet één Filistijn doodgeslagen. Want een mens zonder moed, al is hij nog zo sterk, kan niets uitrichten. Dan zegt hij: 'het helpt toch niet.' En dat zegt Thomas ook. Vanbinnen zeggen ze: "Man, blijf maar thuis." Ga maar niet meer naar de kerk toe. Het raakt je toch niet. Je wordt er maar harder van. Je wordt er maar slechter van inplaats van beter en was dat nog maar waar. Er is toch geen doen aan. Laat maar gaan. Verzoen er jezelf maar mee dat je verloren bent en dat je verloren blijft. Want er niets onverschilliger dan ongeloof. Dat tenslotte zeggen "Nou ja, dan moet er maar over me komen wat er over me komen moet." En nu werkt Gods Geest geen onverschilligheid, maar Hij ontdekt aan onze onverschilligheid. Gods Geest werkt geen vermetelheid, maar Hij ontdekt ons aan de vermetelheid van ons dood-, doemwaardig en goddeloos bestaan. Zodat zulk een mens moet zeggen "O God, wat ben ik toch een onverschillig mens. Wat ben ik toch een vermetel mens. Geen greintje eerbied, geen greintje ernst, geen greintje liefde. De minste begeerte kan ik niet meer vinden. Een wereldling ben ik en een wereldling zal ik wel blijven, want hoe moet er nu ooit verandering in komen?" En dat gevoel waar die mens dan aan blijft hangen, is zo dood, alsof het nooit geleefd heeft en ook nooit meer leven zal. Dat gevoel is zo allerakeligst donker, alsof het nooit licht was en ook nooit meer licht worden zal. En in zulke nachten kruipt het ongedierte naar voren en zegt "Mens, je hebt nooit wat gehad in Gods gunst; het was maar in Zijn voorzienigheid. Je bent nooit door genade gered, het was altijd toevallig dat het net zo viel, maar in het bijzonder heb je nooit wat gehad." En die ziel gelooft maar en die ziel luistert maar. En hij kan er zich maar niet boven verheffen. Hij probeert het wel eens, maar hij is net als een aangestoten kind; hij valt zo weer neer. En dat is doorgaans de Kerk. Zo ging het ook met Thomas. Zijn vrienden zeggen: "Thomas, geen nood hoor, de nood is voorbij! Thomas, geen ongeloof meer hoor! Ongeloof voorbij. Thomas, geen dood meer hoor! De dood is gedood. Thomas, geen verloren zaak meer, hoor! Het is een behouden zaak. Want Christus is opgestaan." En dan komt Thomas voor de dag zoals hij is. Eerlijk. Hij gaat het precies zeggen. Hij zegt "Wil ik jullie eens wat vertellen? Ik geloof er niets van!" "Maar Thomas..., moet je Petrus dan ook niet geloven?" "Nee en Johannes geloof ik ook niet. Ik geloof er niet één." "Maar die vrouwen dan?" "Nou die geloof ik ook niet." "Wie moet u dan geloven?" "Ik geloof niemand meer." "Maar welke wonderen, Thomas, hebt u toch uit de mond van Petrus gehoord? Zo diep gevallen; en toch opgericht!" "Het kan wel", zegt Thomas, "maar ik geloof er niets van".
Nou, geef nu die man nu eens geloof. "Ik ken ze allemaal; het waren allemaal mijn broeders voorheen, maar in deze zaak zijn het mijn broeders niet. Want ik kan met hen niet overweg en zij met mij niet."
"Zou dat nu nooit meer goed kunnen komen, Thomas?"
"Ja, door een Godswonder. Alleen door een Godswonder. En anders komt dat nooit meer goed." "Maar van Zijn leven hebt u zelf gezegd in Johannes 11, Thomas, toen gij optrok naar Bethanië; en toen ze zeiden 'Laat ons maar niet gaan vanwege de vijandschap der Joden', toen was u de man die zei 'Laat ons met Hem gaan en dan ook met Hem sterven.' Toen wilde u zeggen 'Ik kan beter sterven met Jezus als zonder Jezus leven'. Want toen zei u 'en laat ons met Hem sterven. Want daar zijn we beter mee als dat we zonder Jezus langer leven'." Zo'n sterke band uit dat Goddelijke verbond werd Thomas toen gewaar. "Laat ons met Hem gaan en met Hem sterven."
"Nou, dat is gebeurd, Thomas!"
Thomas keert tot zichzelven in met hetgeen wat hij gehoord heeft; en dan overlegt hij dat van alle zijden en dan komt hij tot de slotsom: het kan niet. Wie moet Hem opgewekt hebben? Het is waar, Hij heeft doden opgewekt, maar de profeten in het Oude Testament ook! Die hebben ook doden opgewekt. Maar wie heeft nu Christus opgewekt? Dat heeft Hij zelf gedaan! Hij heeft Zijn mensheid uit het graf weggenomen en is in Zijn dood en in het graf verenigd, niet geworden, maar geweest en gebleven! En die vereniging blijft tot in alle eeuwigheid. Hij is opgestaan in Zijn eigen kracht, Thomas! "Tenzij dat ik..."; die 'ik' moet er tussenuit en die zit er nu altijd tussenin. Er is niks lichter voor een kind van God als met zijn 'ik' te leven en met zijn 'ik' te raadplegen en met zijn 'ik' te praten. Maar onze 'ik' moet sterven! Er moet maar één 'Ik' overblijven. Er zijn geen twee 'ikken' in de hemel en ook geen twee 'ikken' gelden er in de strijdende Kerk. Want mijn 'ik' strijdt tegen de eeuwige 'Ik' en de eeuwige 'Ik' strijdt tegen mijn 'ik'. En nu moet er één 'ik' omkomen en dat is niet de Goddelijke 'Ik', maar onze 'ik' moet omkomen; vandaag en morgen en tot de laatste snik, opdat er niets overblijve als: "Ik leef, en gij zult leven!"
Acht dagen heeft Thomas van alle zijden geschud. En hij heeft menigmaal gedacht: "Had ik toch maar mijn mond gehouden, want het ongeloof moet nog praten ook." En een bekeerd mens die overheerst wordt door het ongeloof, ik zal maar zeggen dat het een man is, die is nog niet zo makkelijk voor zijn vrouw, hoor! Nee, hij kan best eens een beetje sacherijnig doen! Hij kan best eens een beetje stekelig doen. U kunt het merken bij een bekeerde man of vrouw, hoe naar ze zijn van binnen. Dan kunnen ze niks hebben; kunnen ze niks verdragen. En anders, och ja, als het geloof de overhand heeft, dan zijn ze maar bruggen en geven ze hunne ruggen. Maar anders, nou, blijf maar een beetje uit de buurt, hoor! Want u kunt aan hun ogen zien en aan hun stappen kunt u het waarnemen dat ze van hun plaats zijn. Dan kunnen ze niet meer rekenen noch zien dat ze ooit weer op hun plaats komen. "En na acht dagen"; dat is kort als u gezond bent. U leeft en u werkt en dan is acht dagen niets. Maar als u acht dagen in de nacht, acht dagen in zware pijnen, acht dagen in rampen en in tegenspoeden bent, dan is het lang. Dan is het soms zo lang alsof er geen einde aan komt. Als het avond is verlangt men naar de morgen en als het morgen is verlangt men naar de avond. En wachter, wat is er van de nacht? Het is morgen geworden en het is nog nacht. Acht dagen is die man heen en weer geslingerd. "Had ik mijn mond maar gehouden. Had ik maar nooit wat gezegd." Van binnen zeggen ze: "Man, met alles wat je beleefd hebt, is het verloren en blijft het verloren, ja, je bent voor eeuwig verloren. Die liefde die je meent gesmaakt te hebben, als dat waar was, dan was je ook gered, net als de anderen."
Thomas is er wel op teruggekomen; je kunt in het ongeloof je mond weleens een duw geven en dingen zeggen waar je naderhand van zegt: "O God, had ik ze toch maar niet gezegd maar ze zijn gezegd." Want in beproevingen, als alles donker is en een verbergend God, ook waar u Hem eerder gevonden hebt, niet meer te vinden is en over al wat Hij ooit tot u gesproken heeft, daar zwijgt Hij, zodat de ziel zucht: "Waarom houdt Gij U als doof van mij af?" Dan gaat u als een eenling en als een ellendeling en als een helleling over de aarde. Kon u uw verkiezing nog maar zien, maar daar ziet u niets van. Kon u uw inwendige roeping nog maar zien, maar daar ziet u ook niets van. Kon u de openbaringen van Christus nog maar zien, maar daar ziet u ook niets van. Kon u het bloed nog maar zien gelijk voorheen, maar daar ziet u ook niets van. Ge ziet niets meer als nacht in u, nacht buiten u en nacht boven u. En daarin ligt een Thomas, een week lang. Als genade hem niet bij de hand gehouden had, dan had Thomas dezelfde weg opgegaan als van Judas. Als genade hem niet bij de hand gehouden had dan was de arme man in wanhoop gesmoord. Ik wil er dit alleen maar van aanhalen, dat al Gods Kerk -hetzij in de gerichtsonderhandelingen, hetzij in diepe beproevingen- weleens aanvoelt en zegt: "O God wat ben ik toch dicht bij de wanhoop, och wat ben ik toch kort bij het krankzinnigengesticht. Ik ben er geen meter meer bij vandaan. Wat zou het toch een eeuwig wonder zijn als ik daar niet terechtkom." Want de Waarheid zegt: "Ik zal het verstand des verstandigen teniet maken." En dat in beproevingen. En dat in duisternis. Dan wordt er wat afgestreden en geen licht. Dan wordt er wat afgeroepen en geen antwoord. Want dat verdoemelijke ongeloof, volk, dat kruipt overal tussen en dat is onze 'ik'. Als het ongeloof wegvalt dan valt dat 'ik' ook weg en dan kan het geloof zichzelf openbaren, vernederen en verootmoedigen. Maar gelukkig, Christus heeft die Thomas gekocht. Dat zal Hij bewijzen. Hij heeft hem betaald, dat zal Hij betonen. Hij heeft hem in Zijn hart, dat zal Hij openbaren. Hij heeft hem in dat oneindige geheugen waarin hij geschreven is in het Boek des Levens des Lams. En als het waar wordt voor hem: "Gij zult van Mij niet vergeten worden", dan moet u eerst vergeten zijn van God en mensen. En dan moeten de anderen gered zijn en dan zelf niets dan reddeloos. Dan moeten de anderen Zijn opstanding prijzen en zelf moet je dieper wegzinken. Zodat ze dan van binnen zeggen: "Man, alles wijst erop dat je er niet één van bent en er ook nooit meer eentje van worden zal. Alles wijst uit dat je bedrogen hebt en dat je met een leugen in je rechterhand nu openbaar gaat komen en om gaat komen." En hoever dat gaan kan, mijn geliefden, dat laten mijn woorden niet toe. Maar die er wat van inleeft, die zal het ervaren; één schrede. Dan worden ze bang voor zichzelf en voor hun gedachten. Dan worden ze bang voor hun woorden en voor hun werken, als dat volmaakte gebed zich openbaart "Leid ons niet in verzoeking". Het moet maar lang donker zijn. Het moet maar lang wet of duivel zijn, geliefden, of achtervolgd door de dood. En dan zeggen ze in Holland: 'Van de lange reis worden de paarden moe'. Dan laten ze de hoofden hangen en zeggen: "Ach, ach er is toch niks meer aan te doen." Maar als Thomas zijn tijd doorgebracht heeft, als een onvergetelijke tijd, want de Kerk zal haar verlossing niet vergeten, maar ook de dag van haar verlossing niet. De Kerk zal de dag van het doorbrekend licht niet vergeten, maar ook de dag van duisternis die daar aan vooraf ging niet. Dat zijn allemaal onvergetelijke tijden, de diepten der verlorenheid en de hoogten van de genadige behoudenis. Het zijn de wonderen die God in het leven openbaart. En na acht dagen zijn ze weer bij elkander. Ze zoeken elkander toch weer op, want leven zoekt leven. Dat kan ook niet anders. Als leven geen leven zoekt, dan is het leven ver weg. Dan kan het er wel wezen, maar dan leeft men uit het voorheen geleefde leven, of er is een behoefteloos leven. En dat behoefteloze leven, volk, dat is eigenlijk het zwaarste oordeel wat de Kerk hier op aarde ervaren kan. Leven buiten God zonder droefheid. Leven buiten Christus en zonder de bediening des Geestes. Dan hebben ze de deur op slot. Moet dat nu alweer? Zo menigmaal als ze God missen in hun hart zijn ze bang van de duivel, bang van de dood en bang van de hel. Zo menigmaal als ze God missen dan kunnen ze als stomme mensen op hun stoel zitten alsof ze nooit gepraat hebben en alsof ze nooit meer iets zeggen zullen. Er zijn geen woorden voor de dichters dat zijn bestrijdingen en zijn bestrijders vele waren. Dan staat er zo opmerkelijk, "en Thomas", hij was er toch ook weer bij, gelukkig. Al zegt hij nu maar niets, als hij er dan maar bij is. Al zegt hij dan geen woord, maar we zien dat er dan toch nog een trekking is, een aantrekking is. We zien toch dat hij dan toch nog weer uit die duisternissen komt tot het gezelschap waar hij zo lange tijd mee geleeft heeft. En weet u wat hij dan zegt? "Ach, hier is het niets, daar is het niets, hier moet ik omkomen; daar moet ik omkomen." Dan maakt hij zijn 'Esther-gang'. En ik denk dat Esther oud wordt in de Kerk. Esther wordt oud in de Kerk, want zodra het nood gaat worden aan alle zijden, dan is het voor Esther: "Kom ik om, dan kom ik om." En in dat teken staat menigmaal het leven van de Kerk. "Kom ik om, dan kom ik om." Als het niet statelijk is, dan is het nog standelijk. En dan zegt de Waarheid immers: "En Christus kwam." De enige Herder. "Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste." Hij is die enige Goede Herder die Zijn schurftig schaap opraapt en geen koppig schaap van de hand doet. Hij is die enige Herder die een geestelijk dood schaap zichzelf inleeft, wegjaagt en wegdoet. Ik weet wel, dat Thomas wel gezegd zal hebben aleer hij op dat gezelschap als opgestaan is: "Het kan toch niet voor mij. Ik heb Hem verloochend gelijk Petrus in de zaal van Kajafas. Zo heb ik Zijn opstanding verloochend. Al is Hij opgestaan dan is het voor Petrus, maar niet voor mij." Want eer dat Christus komt zal de schuld er wel wezen. Dan zal de veroordeling er wel zijn. Dan zal de beschuldiging er wel wezen. Eer dat Christus komt, is er weer een verloren mens. Eer dat Christus komt, is er weer een helwaardig mens. Onthoudt het maar. En wanneer dan Christus onverwachts weer in het midden is, ach altijd het midden; wie komt het midden nu ook beter toe als Hij! En als Christus in het midden staat, dan staan wij aan de kant. Er is er maar Eén die het midden kan bezitten. En Hij nam het midden van de kribbe en menigmaal het midden van Zijn jongeren en het midden op Golgotha. En Hij staat ook in het midden van den Troon Gods en des Lams. Ach, dat Hij vandaag nog eens het midden werd van onze gedachten, van onze woorden en van onze werken. En als Hij komt, volk, dan ga je zo makkelijk aan de kant! Ach, dan is het zomaar in onszelf om uit de weg te gaan, en uit de weg te gaan is de weg om in de Weg geplaatst te worden. En Christus zeide: "Vrede zij ulieden." Op één na, ach dat had je niet hoeven te zeggen, Thomas. Nee. Thomas zegt: "Ik zal wel gaan. Want ik hoor hier niet, zo'n zondaar; zo'n moordenaar; zo'n verloochenaar, die hoort hier niet." Laat hem maar zitten. Christus laat hem ook zitten en zal een woordje tot hem zeggen. Ach geliefden, "Vrede zij ulieden", ik denk dat toen Thomas al brak en Thomas al verbroken is. Hem zien en dan die woorden nog horen, vrede met God. In Zijn recht, in Zijn wet, en vrede in gunst en gemeenschap door bloed en gerechtigheid! Thomas heeft gesmaakt en geproefd de onveranderlijke liefde des Vaders in Zijn Zoon om hem tot een zoon te gaan maken in kennisneming en waarneming, zodat het grootste wonder voor Thomas hier plaatsvindt. "Vrede zij ulieden." En waar Hij vrede geeft daar is het vrede. Dan sta je niet meer boven elkaar. Zelfs ook niet naast elkaar. Maar dan zak je onder elkaar. Dan was je elkaar's voeten. En de voetwassing hoort in Psalm 133 en waar Christus de voeten van Zijn jongeren gewassen heeft. "En Hij keerde Zich tot Thomas"; dat heeft die man gezien, gevoeld. Hier krijgt Thomas gevoel en wij staan meer op gevoel als op geloof. Ik hoor het Kobus Hendrikse nog zeggen, hij zei: "Dominee, wij zijn meer gevoelsmensen dan geloofsmensen! En als wij er niets van voelen dan voelt Christus er ook niets van. Als wij Christus niet zien dan ziet Hij ons ook niet. En al veranderen onze gevoelens meer dan duizend keer op een dag dan veranderen de gevoelens van Christus voor Zijn Kerk ook." Maar er is geen verandering in den Vader noch in de Zoon. Verkoren is verkoren. Geen verandering in het werk der verlossing. Verlossing is verlossing. En geen verandering in het werk des Heiligen Geestes. Hier hebt u de gelukzaligste Drieënheid die elkander bedoelen, elkander verheerlijken en Zijn Kerk zaligt. "En Hij zeide tot Thomas..." Ik zou haast zeggen; als u nu Zijn spreken kent, volk, dan zou u enigszins met uw gedachten kunnen meegaan en zeggen: "Man, man, wat moet je daarvoor toch almaar zakken. Die Thomas zakte steeds dieper, hoe meer Hij tot hem spreekt, hoe minder hij wordt. Hoe meer Hij tot hem zegt Wie Hij geweest is en wat Hij gezegd heeft, hoe meer dat Thomas ziet dat Hij waarachtig God en niet alleen Mens is." Dan brengt Hij je schuld eens terug, volk. Dan brengt Hij je schuld eens thuis. En als de liefde dat doet, dan verteer je. Als de liefde je in je schuld zet, dan word je gans verbrijzeld. Want hier is het Christus, die zei "Thomas, Ik heb het wel gehoord dat je zei 'Tenzij ik... tenzij ik...', maar kom nu maar. Hier heb je Mijn handen. Ik ben je Knecht, hoor. Thomas, kom maar. Mijn handen zijn duur en Mijn zijde is ook duur. En als ik dat nu kort kon zeggen, dan zou ik zeggen, Thomas, hier heb je je kwitantie. En Thomas, steek je hand maar in Mijn zijde, hoor. Dan heb je Mijn hart. Bloed en water. Thomas, dat is ook voor u. Mijn hart is ook voor u."
Wat dit voor die man geweest is, daar kan ik nu geen woorden voor vinden. Die man is niets geworden, helemaal niets. Die is zo zichzelf verloren, geliefden, en dat vervloekte ongeloof, het was zo de deur uit. Ongeloof komt niet in de hel, maar de vruchten ervan wel. En in de hemel komt het geloof niet want daar leven ze door aanschouwen. En dan zegt Christus: "Zijt nu niet ongelovig. Heb Ik weleens reden gegeven, Thomas, om Mij niet te geloven? Heb Ik weleens wat tegen je gezegd dat niet waar was? Heb Ik weleens wat beloofd wat niet op zijn plaats kwam? Thomas, heb Ik ooit gelogen? Heb Ik het niet gezegd bij de aanvang van de weg, in de wereld zult gij verdrukking hebben? Is het nu anders? Heb Ik bij den aanvang niet gezegd dat de weg naar de hemel de smalste weg is? Thomas, uw ongeloof, uw verloochenen van Mijn opstanding, uw verloochenen van Mijn betaling, uw verloochenen van Mijn voldoening, dat is Mij het zeerste. Dat is Mij het bitterste, Thomas. Want als Ik u niet betaald had, dan ging Ik alsnog naar het kruis om u te betalen. Als Ik u niet gekocht had en die koopprijs voldeed niet aan de Goddelijke eer en Goddelijke deugden, dan zou Ik zeggen, Ik ga andermaal naar het vloekhout en daar zou Ik dan de laatste penning betalen want Ik wil Thomas hebben. Ik wil Thomas houden. Hij is Mijn schaap. Ik heb hem eerlijk van den Vader gehad. Zijt nu niet ongelovig, Thomas. Ik heb u nooit een reden gegeven om Mij niet te geloven. Ik heb u nooit een reden gegeven om Mij te wantrouwen. Ik heb u nooit een reden gegeven om uzelf af te keren van hetgeen Ik gezegd had. Thomas, zijt niet ongelovig, maar gelovig." En 'gelovig' wil zeggen, omhelzen. Gelovig wil zeggen, het Voorwerp aanvaarden, zoals Hij Zich geopenbaard heeft. En dan kan Thomas het niet meer uithouden. Want hij is behouden. Dan is Thomas Thomas kwijt. Ach, geliefden, daar zijn ook geen woorden voor. Hij was immers te laat! En nu is hij de eerste. Gisteren moest hij nog achteraan komen. Maar nu heeft Christus hem vooraan gezet. Luister maar. "En Thomas antwoordde en zeide: "Mijn Heere, mijn Jehova, mijn overanderlijke verbondsgetrouwe God, die me niet uit Uw verbond geworpen heeft en niet uit Uw hart en niet uit Uw Woord. Niet gedaan. Maar nu zijt Gij ook mijn God, den Almachtige." Om het ongeloof te fnuiken en het ongeloof te vernietigen, zijt Gij de Almachtige, en door het geloof is onze wandel, zegt den apostel, in den hemel, vanwaar we de Zaligmaker verwachten. "Mijn Heere en Mijn God", en Jezus zegt: "Omdat gij Mij gezien hebt, amen, daarom hebt gij Mij gelooft, Thomas. Amen." Dan heeft Thomas niets meer te zeggen dan "Amen." Zo is het. Zo blijft het. Amen tot in der eeuwigheid." Amen.

Dankgebed.

Tot slot zingen we uit Psalm 103 en daarvan het 6e zangvers.

Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,
zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
de gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan.
Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,
zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
van ons de schuld en zonden weggedaan.


Zegenbede: De genade van onze Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de troostvolle gemeenschap des Heiligen Geestes zij en blijve met u allen, Amen.


http://www.derokendevlaswiek.nl