|
|
|
"Welaan nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden; uw goud en zilver is verroest; en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen. Ziet, het loon der werklieden, die uw landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren van den Heere Sebaoth. Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting. Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardige; en hij wederstaat u niet", Jak. 5:1-6.
Het Boek Jakobus handelt voornamelijk over de praktijk der godzaligheid, contra de werken der Wet. Het Boek Jakobus -ooit door Luther een stro-brief genoemd- behoort volledig tot de geïnspireerde Canon van Gods Woord. Jakobus bezigt echter taal die men in onze dagen als "platvloers" van de hand wijst. Vele belijders menen dat men op het erf der kerk veel "beschaafder" is dan in de dagen van de Reformatie. Van het radicale taalgebruik die de reformatoren dikwijls bezigden, is men in onze verbasterde tijden ten enen male vreemd en zelfs uiterst vijandig. We zullen het 'platsvloerse' taalgebruik van Luther en Calvijn echter laten voor wat het is, en ons beperken tot het taalgebruik van de Heilige Geest, zoals we dat opgetekend vinden in Gods Woord. Elke letter in Gods Woord is ingegeven door de Heilige Geest. De bijbelschrijvers hebben geen letter teveel of te weinig geschreven. "Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is", 2 Tim. 3:16. Degenen die 1 letter van de Hebreeuwse en Griekse grondtaal der Schrift in twijfel trekken, doen aan Schriftkritiek, en ik zou de 'bevindelijke-gereformeerden' in onze dagen niet graag de kost geven die zich hieraan schuldig maken.
Gods Woord is niet zo 'kieskeurig' in taalgebruik als het vacuum verpakte christendom in onze dagen wil doen voorkomen. We leven in een tijd dat velen zich ergeren aan de radicale bijbeltaal. De moderne moderators van de Statenvertaling gaan hierin ook niet vrijuit. Om maar een voorbeeld te geven: Het laatste gedeelte van 1 Samuel 25:22 is in de huidige Statenvertaling als 't volgt vertaald: "... dat mannelijk is!" Zo staat het niet in de grondtaal. Daar staat: "Wat tegen de muur pist." Nu hoor ik vele stemmen die beweren dat de laatste uitdrukking 'ordinair' zou zijn en dat de moderne Bijbel-revisoren er goed aan hebben gedaan om genoemde zinssnede te wijzigen in een 'beschaafde' vorm. Niemand -ook de Statenvertalers niet- heeft echter het recht om de door de Heilige Geest geïnspireerde grondtaal te wijzigen in een beschaafdere taal dan waarin de Heilige Geest Zich uitdrukt. Doet men dat wel, dan wil men wijzer en 'beschaafder' zijn dan God. Zo zijn er nog tal van voorbeelden te noemen. Zoals de Heilige Geest de Schrift ingegeven heeft, zo moet het ook letterlijk vertaald worden. Een bijbelvertaling mag niet een uitlegging zijn. Elk woord moet letterlijk vertaald worden. Dat heeft met woordenstrijd niets te maken en nog minder met de beschaving van de 21e eeuw, want die zogenaamde beschaving bestaat helemaal niet. Men maakt namelijk geen woorden vuil over de pro-homokerk, alias PKN, maar als de Heilige Geest in de ogen der braven 'ordinaire' taal bezigt, dan ergert men zich er aan. We leven wat dat betreft in een ontstellend verbasterde tijd, waarin de geesten uit de afgrond meer en meer openbaar komen. Ik weet zeker dat als een predikant of schrijver de taal bezigt zoals Jakobus in de u voorgelezen tekstwoorden gebruikt, hij onherroepelijk onder verdachte kritiek komt te staan. De Heilige Geest zegt echter bij monde van Jakobus: "Uw rijkdom is verrot en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden!" De apostel Jakobus richt zich hier tot degenen die het geld tot hun god hebben. Geldgierigheid is een wortel van alle kwaad. Een geldgierig mens, ofwel een vrek, doet altijd minachtend over het goed van zijn naaste met het oogmerk om het op een slinkse wijze goedkoop in zijn vingers te krijgen. "Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen", Spr. 20:14. Aardse rijkdom te verachten wordt alleen op Jezus' school geleerd. Hetgeen Jakobus zegt, moet in de tweede plaats ook geestelijk verstaan worden. Eerst het natuurlijke en dan ook het geestelijke. Als de mens zich geestelijk rijk waant zonder de toepassing des Geestes in Christus, dan is al die geestelijke rijke-jongelings 'rijkdom' verrot. "Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt", Openb. 3:17. Je kunt jaarlijks een miljard dollar aan puriteinse boeken omzetten -a la dr. Beeke- en je rijk rekenen met de aantallen, de hele wereld afreizen en overal lezingen en semenaries houden, studenten uit de hele wereld opleiden tot fabrieksdominees die niet met het recht Gods, maar met de gelovige mens beginnen. Maar dat soort rijkdom is net zo verrot als de vermeende rijkdom van de rijke jongeling. Mensen tot rennen aanzetten zonder dat zij de last der zonde gevoelen, zoals de mensen renden voor hun leven toen de twin-towers op 9-11 in New York ineenstortten, is niet het vluchten van een zondaar uit de stad verderf. Nee, want die zondaar heeft een last op zijn rug, een last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt zijn schouders naar benêên. Ik zei eens tegen een dominee, dat hij de mensen wel aan het rennen zette om de toekomende toorn van God te ontvlieden, maar dat hij voorbijgegaan was aan het feit dat een waarlijk ontdekte zondaar niet zo hard vooruit kan komen vanwege de last en de macht der zonde, ja, dat hij daarbij nogal eens wegzinkt in de poel moedeloosheid en geen handen en benen meer overhoudt om te vluchten en tenslotte nergens meer heen kan en de dood en het oordeel overhoudt. Zo vindt God Zijn uitverkoren volk, als doden en goddelozen, als afvalligen en erfwachters van de hel. Geloof je het niet? Dan weet je er niets van. Wij zijn van God afgevallen, uit Zijn gerechtigheid gevallen en hebben Zijn Beeld verloren waarin we geschapen zijn, namelijk in ware kennis (wijsheid), gerechtigheid en heiligheid. En in dat Beeld kunnen we alleen hersteld worden door rechtspraak en vrijspraak, zoals geschreven is in 1 Korinthe 1:30: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing." Alle rijkdom, wijsheid, gerechtigheid en heiligheid die een mens buiten Christus denkt te bezitten is verrot. En alle klederen buiten het Kleed der gerechtigheid van Christus zijn van de motten gegeten en aan de verrotting overgegeven. En al het goud en het zilver dat de mens meent te bezitten buiten de rijkdom die in Christus is, is eveneens verrot en verroest. Weet u, van nature rekent de mens zich zo gaarne rijk. De wereldse mens wil vooruitkomen in deze wereld, veel geld maken om alle dagen heerlijk en prachtig te leven, zoals die rijke man, die toen de dood en de duivel zijn ziel kwamen op te eisen zijn ogen evenwel opsloeg in de eeuwige pijn. Een godsdienstig mens wil ook vooruitkomen en op godsdienstig gebied veel rijkdom vergaderen, bestaande in kennis die opgeblazen maakt en allerlei bevinding buiten een geopenbaarde Christus. Hij rekent zich rijk met allerlei uit de Bijbel geplukte beloften en dankt ook God voor al die gestolen rijkdom onder de dekmantel van genade. Met deze gestolen rijkdommen schrijden de refo-Izebels bij hopen aan het Avondmaal en doordeweeks zie je dezulken dartelen in lange broeken en afgeneden koppen. Dit soort vakantiechristendom kom je heus niet alleen tegen in de evengelische en pinksterachtige kringen, nee, ook de reformatorische kerken zijn er mee vergeven. De zogenaamde "vakantie-bijbelclub's" schieten dan ook als paddestoelen de grond uit, maar het is een godsdienst zonder God. Het is niets anders dan refokermis die ook welig tiert in wat men noemt de 'hersteld hervormde' kringen. De huidige prediking is vreselijk debet aan het feit dat er duizenden zielen verloren gaan en met een ingebeelde hemel ter helle reizen. De rijke jongelingsbekeringen die van de eisende Wet Gods niets, maar dan ook niets weten willen, vermenigvuldigen zich in het kwadraat. Ze wanen zich rijk met een belofte die nimmer in de dood van hun bestaan werd toegepast. Mensen, Gods volk komt van de dood in het leven en daar ben je echt bij, hoor. Ook de zwakgelovigen weten bij ondervinding van hun geestelijke huwelijksdag in Christus. Ik zeg niet dat Gods volk zich altijd dag en uur van haar staatsverwisseling kan herinneren. Ik weet niet altijd precies de dag te herinneren waarop ik met mijn vrouw in het huwelijk trad, maar de huwelijksdag zelf staat vers in mijn geheugen gegrift. Zo is het ook geestelijk, met uitzondering van degenen die vanaf hun jonge kindse jaren de Heere mogen vrezen. De laatsten kunnen dikwijls niet aangeven wanneer God in Christus in hun leven gekomen is, maar zij worden wel door de Heilige Geest bevestigd in hun staat in Christus, zoals o.a. geschreven staat in 1 Korinthe 1:30. En mensen, als het nog nooit bevestigd is in ons leven, dat we in Christus zijn en een verzoend Vader in de hemel hebben, dan is al onze vermeende geestelijke rijkdom verrot. Dan zijn al de "ach's en och's" niet meer dan getier in de neusgaten Gods en dan zijn alle vrome bedekseltjes van de motten gegeten. Het is onvoorstelbaar hoever 'een schijngelovige op zijn best' boven 'een waargelovige op zijn slechtst' kan uitblinken in gedrag, in woorden, in werken, in 'geloof' en in 'liefde' en zelfs door de leraars Israels voor waargelovigen worden versleten, omdat er -op en onder de kansels- bijna geen onderscheiden kennis meer gevonden wordt. Het bewijs dat dit zo is, kan gemakkelijk aangetoond worden vanwege het feit dat de separatie in de huidige prediking bijna geheel verdwenen is. Maar een prediking die van de ware separatie ontbloot is, berust op algemene verzoening! Het is louter lippendienst als men van het Evangelie een plicht maakt en van de Wet een deugd, ofwel een oudwijfse regel om te leven. Zo preekten de zonen van Samuel; zij namen geschenken en bogen het recht. Zij legden hun oren te luisteren bij degenen "die daar zeggen tot de zieners: Ziet niet; en tot de schouwers: Schouwt ons niet, wat recht is; spreekt tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen", Jes. 30:10. Vele dominee's preken in de 'wij'-vorm en sluiten iedereen in als het de soevereine genade in Christus betreft die echter alleen op Gods ware volk (de goddelozen uit Romeinen 5:6) van toepassing is. In de reformatorische gelederen wordt veel meer algemene verzoening bedreven en gepreekt dan algemeen wordt aangenomen. Een preek kan kwa uitleg in overeenstemming zijn met de Schrift, maar WEE die predikers die het recht Gods en de particuliere toepassing des Geestes in het midden laten en de keuze aan de willekeur van de hoorders overlaten. Nee, men wil aanbod, aanbod en nog eens aanbod, maar van het gebod Gods wil men niet weten. De Wet zal evenwel ten volle tot zijn recht moeten komen in ons aller persoonlijk leven. Zonder recht geen vrede en zonder Christus geen leven. En onder die heilige eis der Wet gaat er een volk verloren, omdat zij geen penning meer heeft om te betalen en als gans verdoemelijk voor en onder God valt. Er is een verdoemend recht en een verzoenend recht. Het verdoemend recht der Wet gaat aan het verzoenend recht in Christus vooraf. Die orde is nooit andersom. Na de rechtvaardigverklaring in de gespannen vierschaar volgt de vrede met God, en op degenen die in Christus gerechtvaardigd zijn, zal God nooit meer toornen en nooit meer schelden. Dezulken zijn door rechtspraak en vrijspraak hersteld in het Beeld Gods, in ware Wijsheid, Rechtvaardigheid, Heiligmaking en Verlossing. Gelijk geschreven staat in 1 Korinthe 1:30: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is Wijsheid van God, en Rechtvaardigheid, en Heiligmaking, en Verlossing." Gods ware volk heeft geen thuiskomen in een of andere kerk, maar in het Vaderhart en Vaderhuis. Hier beneden zijn zij vreemdelingen en gedurig op weg naar Emmaus. Maar huichelaars die hun vlekken, schijnheiliglijk bedekken worden met hun vriendschap niet vereerd. Gods kinderen moeten het hebben van een achteropkomende Jezus, Die hen de Schriften opent, want zij zijn zo dwaas in 's hemels wegen. Christus is hun Wijsheid bij God. Zij moeten het hebben van een tussentredende Borg, want Hij is hun Rechtvaardigheid. Ze moeten het hebben van Zijn gedrag en gehoorzaamheid, van Hij is hun Heiligmaking. En dan is Christus ook hun enige Troost, beiden in leven en sterven, want Hij is hun Verlossing. Aangezien de Achitofels vrij spel hebben in onze dagen, omdat de onderscheiden kennis weg is, de separatie ontbreekt en de geesten niet meer beproefd worden of zij uit God zijn, wordt Gods volk geslagen in het huis van haar liefhebbers. Zelfs de weinige leraars die God vrezen leggen hun oren niet zelden te luisteren bij de vrome godsdienst die er alles aan doet om het levende Kind te vervolgen en te lasteren waar zij maar kan. De vrede met God wordt in onze dagen allerwege vereenzelvigd met een valse vrede en van de vredestichters uit Matth. 5:9 wordt verwacht dat zij van vrede spreken en geen gevaar. Men geeft groot op dat Christus Zijn gemeente in stand houdt, echter met het oogmerk om eigen handen te wassen in onschuld als de bestraffende man in de poort veroordeeld en vervolgd wordt. Het is echter voorzegd dat degenen die bij God vandaan in Christus vreedzaam verklaard zijn, ook vervolgd, gehaat en gesmaad zullen worden om Zijnentwil, en wel zodanig dat heel de godsdienstige beweging allerlei rondgaande lasterpraat over hen gelooft. "Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil", Matth. 5:11. De vreedzamen in Christus voeren liever een heilige oorlog dan een valse vrede, zonder zich echter te wreken aan hun vervolgers. Wreekt uzelven niet beminden en geliefde slachtschapen van Christus! Och, dezulken gaan doorgaans als een pest over de aarde, omdat ze getuigen van het recht huns Gods, zowel ten aanzien van het geestelijke leven als in kerkelijke zaken. Dezulken hebben de vrede lief, maar ze dragen het beeld van hun Meester die nimmer gekomen is om vrede op aarde te brengen, maar veeleer verdeeldheid (Luk. 12:51). Christus voerde een gedurige strijd met de toenmalige godsdienst en dat is nog niet veranderd. Gods volk heeft hier een geloofsstrijd te strijden tegen de geestelijke boosheden in de lucht, met de overheden en de machten, met de wereld en de duivel en met het eigen verdorven vlees. Ze hebben niet de strijd tegen vlees en bloed, maar ze staan wel op vijandelijk grondgebied en de duivel, de verklager der broederen, laat dezulken niet met rust. Als een engel des lichts verleidt hij er bovendien duizenden met een doe-het-zelf-evangelie en propageert een reagerende godsdienst die de keuze maken kan. Anderen verleidt hij met een strikt, doch wettisch leven, van raak niet smaak niet en roer niet aan. En de duivel heeft zelfs velen van Gods volk en knechten betoverd, zodat de onderlinge gesprekken -voorzover ze er nog zijn- aan de oppervlakte blijven steken en in de prediking niet meer afgestoken wordt naar de diepte. Zowel de kool en de geit worden beiden gevoed en gespaard. Ach, wat leven we in een ontzettende tijd, een tijd van de Klaagliederen van weleer, maar het wordt van alle kanten doodgezwegen, omdat de kerken en haar leidslieden rijk en verrijkt zijn en aan geens dings gebrek hebben. Van een klagende profeet des Heeren moet men niets meer hebben. Nee, men gelooft liever een valse Hananja die het volk de bloemhoven injaagt, dan degenen die het van de Vader geleerd hebben en daarvan getuigen. Echter, wee degenen die schatten vergaderd hebben doch niet uit God. Het vuur zal hen verslinden en hun tong zal versmachten in de brand der hel. Het geroep der verdrukten is gekomen tot de oren van de Heere Sebaoth, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Hij zal al mijn (en Zijn) verdrukkers verdoen en de lieden die met mij twisten zullen vergaan. "Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen, maar hij zal hen aanvallen in het einde." Dan zullen degenen die lekkerlijk geleefd en hun wellusten gevolgd hebben, en hun harten gevoed hebben als in de dag der slachting, de rechtvaardige veroordeeld en gedood hebben, als een vuur verteerd worden. En het Lazarusvolk dat hier bedrukt met tranen zaait, zal eenmaal juichen als het vruchten maait. Hier van allen gehaat en gesmaad, en van de honden gelikt, straks zal eeuwige blijdschap op hun hoofden wezen. Hier al in beginsel, straks in volmaaktheid. We gaan eindigen. We moeten weer voorttrekken door deze aardse woestijn. Hier is het land der ruste niet. Gij weet o God, hoe 'k zwerven moet op aard'. Mijn tranen hebt G' in Uwe fles bewaard. Tranen vanwege de slagen in het huis van mijn liefhebbers, tranen vanwege het inwendige bederf van het verrotte vlees, tranen vanwege de droefheid naar God, tranen vanwege de goedheid Gods in Christus voor een albederver. Maar als we het eigendom van Christus zijn, zal God straks alle tranen van onze ogen afwissen en al onze druk eens verwisselen in een eeuwig geluk. Die blijdschap zal dan onbepaald, door 't licht dat van Zijn Aanzicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. Aldaar zal geen nacht meer zijn, daar rusten de vermoeiden van kracht. Daar zal God zijn Alles en in allen. Amen.
GPPB.
|
|
|
|
|
|