WIE IS MIJN NAASTE?
WAT IS IN DE WET GESCHREVEN? HOE LEEST GIJ?        
Plaats in winkelmandjeMandje
Schriftlezing:
"En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven? En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven. Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?" Luk. 10:25:29.

Als de Heere Jezus Zich verheugd heeft in de Geest, omdat Hij Zich verblijdde in het werk des Vaders, namelijk wat God voor de wijzen en verstandigen verborgen en Zijn kinderen heeft geopenbaard, keerde Hij Zich hemels verheugd zijnde tot Zijn discipelen en bevestigt hen in Zijn zaligheid: "Zalig zijn de ogen, die zien, hetgeen gij ziet. Want Ik zeg u, dat vele profeten en koningen hebben begeerd te zien, hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien; en te horen, hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord", Luk. 10:23-24.
Zien en horen, horen en zien. Dat is zalig worden, geestelijke wel te verstaan, want het geloof is door het gehoor van het gepredikte Woord Gods. Om te kunnen zien op Christus met ogen des geloofs, moet je van blind ziende gemaakt worden en om te kunnen horen wat de Geest tot de gemeente zegt, moet je de stem van de Zone Gods gehoord hebben in de dood van je bestaan. In die zaligmakende geloofskennis werden de discipelen door Christus bevestigd. Dat keert steeds terug in het leven der genade. En als het nooit bij God vandaan bevestigd is in uw leven, geliefden, dan moet je het nog maar eens nakijken, want God in Christus bevestigt altijd Zijn Eigen werk in het leven der Zijnen.
Als dat gebeurt in het leven van de Kerk, staat heel de hel overeind. Er staat namelijk: "En een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende."
Dus als de Heere bij vernieuwing overkomt door Woord en Geest, volk des Heeren, dan moet u erop rekenen dat de hele hellemacht zich mobiliseert om u tot zonde te verleiden, zodat u de gemeenschap met God weer moet missen en geheel krachteloos op de grond ligt. De duivel kan het namelijk niet verdragen als de Kerk in Christus bevestigd wordt en de vrede Gods die alle verstand te boven gaat mag heersen in uw hart. Daar komt de duivel op af. Waar God zaligmakend werkt, daar probeert de duivel zijn helse nagels tussen te krijgen om Gods werk verdacht te maken en Gods kind in- en uitwendig te ruïneren, waarvan akte...

Nadat Christus Zijn discipelen had bevestigd in het werk Gods, staat de duivel op om Christus te verzoeken. Tijdens Zijn rondwandeling op aarde heeft de duivel talloze pogingen gewaagd om Christus tot zonde te verleiden en Hem op Zijn woorden te vangen. Tijdens de verzoeking in de woestijn heeft de Heere Jezus de verzoekingen van de duivel glansrijk wederstaan door het Woord Zijner kracht. Nu komt de satan opnieuw als een engel des lichts tot de Zoon des mensen, om Hem op Zijn woorden te vangen. Voor dat hellewerk heeft de duivel een heel leger arbeiders in dienst, all over the world. In dit geval was het een voorganger uit de 'rechterflank' van de gereformeerde gezindte, die belezen en bedreven was in de Schriften, echter zonder het rechte licht des Geestes. Deze rechtzinnige dominee kan het Gode verheerlijkende getuigenis van de Heere Jezus en de daaraan verbonden zaligheid van Sion echter niet verdragen en staat op van zijn zitplaats. Zijn gezicht staat ernstig in de plooi en zijn ambtsgewaad is naadloos gladgestreken. Als de duivel opstaat van zijn zitplaats in de kerk rammelt hij niet met zijn ketting, maar dan komt hij op kousevoeten als een engel des lichts. Neerbuigend ootmoedig wendt de wetgeleerde zich tot Jezus en erkent Hem als zijn Meerdere. Zijn vraag klinkt onderdanig vroom: "Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?"
Er gaat heel wat schuil achter deze vraag. De hele hel gaat schuil achter deze schijnbaar geestelijke zielevraag. De wetgeleerde, die er goed over nagedacht heeft met welke vraag hij Jezus het best kon vangen, heeft echter maar één oogmerk, namelijk om Christus te verzoeken iets te zeggen dat in strijd is met de Wet Gods. Dat is ook in onze dagen niet veranderd. Ik zei onlangs tegen iemand die me bezocht: "Ik geloof niet dat je bezoek in Gods gunst is, want je oogmerk deugt niet." De godsdienst is er altijd subtiel op uit om je op 'woorden' te vangen. Als schrijver in 's Heeren dienst heb ik er het nodige in meegemaakt. Dat is niet erg, want je vijanden zijn net zo nuttig als je vrienden. De vraag van de wetgeleerde heeft dus een duivels oogmerk in zich. Hij vraagt: "Wat moet ik doen om zalig te worden?" Dezelfde vraag klonk op de Pinksterdag op de prediking van Petrus uit vele kelen. Die vraag werd toen echter gesteld door mensen wiens harten doorstoken waren door de bediening des doods en stelden hun vraag op leven OF dood. Dat was bij de wetgeleerde ganselijk niet het geval. Hij stelt geen zielevraag, maar een twistvraag en met het bijoogmerk om een woordenstrijd uit te lokken.
Degenen die zich bezighouden met twistvragen en woordenstrijd lopen zich altijd op het Woord Gods te pletter. Het oordeel van de Heilige Geest bij monde van Paulus omtrent degenen die twistvragen en woordenstrijd voeren, liegt er niet om: "Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn, menende, dat de godzaligheid een gewin zij. Wijk af van dezulken", 1 Tim. 6:5.
Paulus zegt niet dat je voor die mensen opzij moet gaan, integendeel, je moet dezulken met "er staat geschreven" wederstaan in hun aangezicht en vervolgens afstand van hen nemen. Zo handelde de Heere Jezus ook met die wetgeleerde. Hij gaat niet voor die refodominee opzij, nee, Hij dient hem van Goddelijk repliek en vangt de man in zijn eigen wettische garen. De wetgeleerde komt onverwijld op uit de Wet der werken, maar hij krijgt de eis der Wet als een boemerang op zijn hoofd terug.
Als de wetgeleerde zijn vraag gesteld heeft, stelt Christus hem namelijk een dubbele wedervraag: "Wat is in de Wet geschreven? Hoe leest gij?"
Wel, op die eerste vraag wist die wetgeleerde wel antwoord te geven, immers, als oudgediende uit het veteranenleger van Mozes wist hij de samenvatting van de Wet wel uit zijn hoofd op te rammelen. Maar op die tweede vraag: "Hoe leest gij", gaat hij niet in. Hij is er van overtuigd dat hij de Wet leest naar de zin en mening van Mozes, niet wetende dat je met Mozes het beloofde land niet inkomt.

Hoe lezen wij de Wet, geliefden? Van nature leest elk kerkmens de Wet Gods als een doe-regel om met de werken der Wet de zaak met God in orde te brengen. En als je je op kerkelijk gebied enigszins verdienstelijk hebt gemaakt, dan mag je er -volgens zeggen- vanuit gaan dat je op grond van je inzet de Wet aan je zijde hebt, om die in het vervolg te doen uit dankbaarheid. Als je echter op deze manier de Wet leest, doe je de Wet juist teniet en doe je de Wet in het geheel niet. Met al je doen en laten ben je nog onder de Wet en degenen die onder de Wet zijn, zijn onder de vloek en leven geheel zonder de Wet, zoals Paulus met al zijn godsdienstige ijver in zijn eertijds geheel zonder de Wet leefde (Rom. 7:9).
Ik zal u vertellen, geliefden, dat dat de ontdekking van je leven is, namelijk om zonder de Wet te leven. Dan kom je met al je liefdadigheids-activiteiten en scheepsladingen goede werken openbaar als een vervloekte wetsovertreder en een brandhout voor de hel. Dat gebeurt er als de Wet ons gaat lezen in zijn verdoemende kracht en onbetwist gezag. Daar had die wetgeleerde geen kennis aan, want anders had hij zichzelf als een helleling voor de voeten van Christus in het stof geworpen en Hem op genade of ongenade om genade gesmeekt. Maar nee, deze ambtsdrager kon met de Wet van Mozes nog aardig uit de voeten om die op andere mensen toe te passen, behalve op zichzelf. Als de Wet Wet wordt in je leven, lezers, dan laat je het wel om een woordenstrijd te voeren over de leer van Christus met Gods bevestigde volk, want dan komt ras de hel voor je in zicht, welks aanblik je mond doet verstommen en je haren ten berge doen rijzen.
Ik spreek tot degenen die de Wet verstaan, want al heb je geen kennis aan de Wet als de bediening des doods, geloof je niet dat je daadwerkelijk verloren bent en dan zal je je oor altijd bij de duivel te luisteren leggen die een meester is in het gerust stellen van verontruste gewetens. Met een verontrust geweten weet de duivel goed raad. Maar als de Wet ALS Wet bij je op bezoek komt, dan is het met al die wettische consciënsie-knepen gedaan, want dan drukt de Wet het vonnis des doods in je hart en in je leden, en dan behoort zaligworden niet meer tot uw mogelijkheden.

Zeg schrijver, kunt u niet wat evangelischer schrijven, u maakt me wanhopig.

Ik zou wensen dat je met heilzame wanhoop bezet was, lezer, want dan was de redding van je ziel nabij. Goed doet namelijk geen nut ten dage der verbolgenheid, maar alleen de gerechtigheid van Christus redt van de dood. Er is hoop voor wanhopigen en raad voor radelozen, die in hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden. Nou, als dat gebeurt, dan ben je een daadwerkelijk verloren zondaar, die nooit meer zalig kan worden, voor wie de poorten der hel wijd open staan. Dan heb je geen benen meer om de hel te ontlopen, dan heb je ook geen armen meer om Christus aan te nemen, want dan lig je daar verloren ten prooi van de duivel en dat is eigen schuld. En als dan Christus Zich in de ziel openbaart als de Sleuteldrager van de hel en van de dood, dan valt het zo vlak, mensen, dan is het goed wat God doet, al zou Hij je voor eeuwig wegdoen. Dus om zalig te worden moet het gans buiten hoop met u gesteld zijn, lezer, want anders valt er voor Christus niets te doen. Hij doet alles of niets, want Hij is een volkomen Zaligmaker Die het ganse werk der zaligheid op Zich genomen heeft. Als Middelaar van verdienste heeft Hij de prijs reeds betaald van eeuwigheid, maar als Middelaar van toepassing redt Hij Zijn volk in de tijd voor eeuwig uit satans macht in de vergeving van al hun zonden en zet hen in de heerlijke vrijheid der kinderen Gods.

Die wetgeleerde had zijn lesje in de schoolbank van Mozes dus goed geleerd en zonder haperen zegt hij de samenvatting van de Wet uit zijn hoofd op. "Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven."
Triomfantelijk vroom kijkt hij naar Jezus en voelt zich danig gestreeld door de pluim die Jezus hem geeft: "Gij hebt recht geantwoord."
Ja, hoe kon het ook anders, als wetgeleerde zat hij op de stoel van Mozes en wie zou het beter weten dan hij? De gist in zijn schoenen zal wel danig gerezen zijn op de goedkeuring van Jezus. Maar als Christus de wetgeleerde goedkeurend over zijn bol gestreken heeft, pakt Hij hem plotseling in zijn vrome kraag met de woorden: "Doe dat en gij zult leven."
Als door de bliksem getroffen staat de wetgeleerde als aan de grond genageld, ontmaskerd als een brute wetsovertreder die God en zijn naaste niet liefhad bij God vandaan, maar haatte. Het "doe dat" der Wet is voor de zondaar in kwestie een arrestbrief des doods. Wie het kent, weet het en is ermee aan Gods kant gevallen tot redding van zijn verloren ziel, maar voor wie het ontkent en zichzelf rechtvaardigt gelijk die wetgeleerde is geen enkele hoop.
Op het 'doe dat' der Wet valt de wetgeleerde namelijk niet in de schuld als een hopeloze verdoemeling voor de voeten van Christus, maar hij schroeit zijn farizeeërsgeweten als met een brandijzer toe en probeert zichzelf te rechtvaardigen met de schijnheilige vraag: "En, wie is mijn naaste?"
Deze vraag wordt door de wetgeleerde schijnheilig gesteld, maar kan ook wettig aan ons allen gesteld worden. Wie is mijn naaste? Zijn dat alleen mensen uit onze eigen kerk, of zijn dat alleen mensen met wie we goed overweg kunnen, of zijn dat alleen uw favoriete dominees en/of vrienden, of zouden dat ook de hell-angels kunnen zijn, of de bewoonsters van een bordeel? Als we oren gekregen hebben om te horen, laten we dan ons oor te luisteren leggen bij Christus Zelf en wat Hij hieromtrent leert en laten we horen, bidden en verstaan wat de Geest tot de Gemeente zegt. (Zie PS).

GPPB.

(PS. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan volgt DV).


http://www.derokendevlaswiek.nl