|
|
|
Op de zelfrechtvaardigende vraag van de wetgeleerde: "Wie is mijn naaste?" antwoordt de Heere Jezus met een gelijkenis, die onder ons bekend is als de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Een zeer praktische gelijkenis voor het godsdienstige leven van toen en nu. De Heere Jezus noemt in deze gelijkenis de anti-these uitdrukkelijk, dus wat het niet is. Die priester en die Leviet waren het niet en dat moet ook gepreekt worden. Tegenwoordig preken velen alleen de these, (wat het wel is) wat echter de ware these dikwijls niet is. Als men denkt met een prediking van de these de anti-these ongemoeid te laten, is dat een valse prediking. Christus noemt beide, zoals Hij dat altijd gedaan heeft in Zijn prediking. Dat is ook noodzakelijk, want de waarheid kan nooit recht beleden en gepreekt worden door de schijngodsdienst en de dwaling ongemoeid te laten. Christus begint deze gelijkenis met het stuk der ellende.
"Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen", Luk. 10:30.
Hier tekent de Heere Jezus een reizende adamiet die in Jeruzalem geweest was en op weg was naar de verboden stad Jericho, een stad van God vervloekt. Immers, na de val van Jericho's muren in de dagen van Jozua, mocht de stad niet meer herbouwd worden. Op Jericho en haar inwoners lag de vloek en het ongenoegen Gods. Alleen Rachab de hoer werd met haar vaders familieleden van deze vloek gevrijwaard, omdat zij de verspieders verborgen had door het geloof in God, werkende door de liefde uit God en de liefde tot God. Degene die de stad zou herbouwen, was vervloekt. "Vervloekt zij die man voor het aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal...", Joz. 6:26. De stad was echter toch herbouwd, dus op de stad, op de herbouwer en de inwoners rustte de vloek. Deze eenzame reiziger, die van Jeruzalem naar Jericho reisde, kan zonder twijfel als een verloren zoon worden beschouwd, die het godsdienstige leven in Jeruzalem moe was en wat werelds vertier in het door God vervloekte Jericho wilde gaan zoeken. Gelukkig voor die man werd hij halverwege de reis overvallen door een gewapende bende moordenaars, die hem de kleren van het lijf rukten, de arme man in elkaar sloegen en hem half dood aan de kant van de weg achterlieten, om daar een gewisse dood te sterven en door de wilde dieren te worden opgegeten. Ik zeg 'gelukkig voor die man', want de mens gaat door in de zonde en in het vermaak der wereld, omdat de mens van nature dood is in zonde en misdaden, totdat God de mens komt te arresteren. Dan wordt het sterven en sterven is God ontmoeten.
Wat ik u vragen wil, mijn lezers, hebt u uw arrestbrief al eens thuisbezorgd gekregen? Of leeft u nog vrij en blij en alleszins godsdienstig voort op de weg des verderfs? Het is een wonder als het anders is. Immers, van nature bevindt elk mens zich op de brede weg des verderfs die van Jeruzalem naar Jericho leidt, ofwel van het paradijs naar de eeuwige rampzaligheid. Deze man werd in zijn rechtopstaande adamsloop ter helle met grof geweld tegen de grond geslagen op het vlakke des velds. En daar lag hij dan vertreden in zijn geboortebloed, halfdood ter aarde. Zijn leven hing als een zijde draadje boven de hel en zijn levenseinde kon niet lang meer uitblijven. Daar lag hij, als en overtreder van de Wet Gods, een gewisse dood te sterven. Immers, het eigenlijke werk van de bloedwreker, de Wet, is dodelijk, want de Wet is de bediening des doods. Die man was overvallen door de dood en daar lag hij dan om aanstonds zijn laatste adem uit te blazen.
Herkennen we dat vanuit de praktijk der bevinding, geliefden? Of hebt u er geen kennis aan dat de bloedwreker u op de hielen zit en u zeker zal doden als u zich niet binnen de muren van de Vrijstad bevindt. Van nature hebben we van de zonden geen last en in 's Heeren wegen geen lust. Dat was ook het geval met deze reizende Jood, die de Heere Jezus hier tekent in deze gelijkenis. Deze reiziger die zijn vertier wilde zoeken in het vervloekte Jericho, is er echter nooit gekomen, want onderweg werd zijn zondig voornemen op een bloedige wijze verijdeld. We gaan niets vergeestelijken, maar er liggen wel kostelijke geestelijke lessen in deze gelijkenis verklaard. Wat er letterlijk met die man gebeurde in de gelijkenis, geschiedt in geestelijke zin als de Wet geopenbaard wordt in ons leven, namelijk in onze onverzoende staat voor God. De weg van Jeruzalem naar Jericho is een beeld van de brede weg des verderfs. Op welke weg reizen we, lezers? Op de brede weg des verderfs of op de smalle weg des levens? Je hebt mensen die zich inbeelden dat zij op de smalle weg lopen, maar ondertussen hun vermaak in de wereld hebben. Dat kan ook op een heel godsdienstige manier, zoals we duidelijk zien bij die rijke jongeling, die uiteindelijk geen afstand kon doen van de veelheid van zijn goederen en bedroefd heenging toen het op de ware zelfverloochening aankwam. Zijn godsdienst was geheel geschoeid op de algemene liefde. Daar is die rijke jongeman plus heel zijn stipte onderhouding van Gods geboden voor eeuwig bedrogen mee uitgekomen. Zowel de liberale linkerkant alsook de reformatorische rechterkant van de brede weg komen uit in dezelfde plaats waar eeuwige wening is en knersing der tanden. In die rampzalige loop naar Jericho werd die man gestuit, maar het scheen er voor hem niet beter op te worden. Als de Heilige Geest middels de Wet ons overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, dan worden we pas gewaar in welke rampzalige staat wij ons bevinden. U zegt: Moet je het daarop afwachten? Je moet toch verwachten? Antw.: Ja, dat is de theologie van vandaag, getiteld: "Afwachten of verwachten?" waarbij men dan de goede keuze denkt te kunnen maken. Er is echter geen mens van nature die de overtuiging der Wet afwacht. Nee, de godsdienstige mens werkt vijf kwartier in een uur om God uit handen te blijven en zijn rampzalig einde te bewerken, want de mens doet er alles aan om zijn rampzaligheid te bespoedigen. In de tweede plaats is er ook geen mens te vinden van nature die het van God verwacht, want op de brede weg des verderfs koestert de mens geen enkele verwachtingen op God, of het moeten ingebeelde verwachtingen zijn, want daaraan hebben we van nature geen gebrek. Dus er is geen mens die op de bediening des doods, die van de Wet, zit te wachten. Die Joodse reiziger uit de gelijkenis zat ook niet op een parkeerplaats op die struikrovers te wachten, nee, hij haaste zich naar Jericho om wellicht tegen beter weten in zijn rampzaligheid te bespoedigen. Al reizende en geheel tegen zijn wil in werd hij door een stel moordenaars overvallen, die hem bijna van het leven beroofden. Zo wil de mens niet zalig worden, ja, hij wil wel zalig worden, maar met behoud van lijf en leden, dus met behoud van de oude mens. Nou, zo doet God het niet, nee, want het leven ligt achter de dood, als het bij de mens totaal onmogelijk is geworden. Nou, daar had die man echt niet naar uitgezien, integendeel. Hij wenste zo snel mogelijk in Jericho te zijn om zich daar in de zonde te kunnen vermaken. Als Jood wist hij evenwel krachtens de Thora dat hij een verboden reis maakte, maar aangezien ons bestaan zonde is, doen we niets dan zondigen. Die gang van die man is dus ons aller beeld. En als de Wet in ons geweten komt, worden de zonden niet minder, maar meer. De Wet beteugelt de zonden niet, maar maakt de zonden levend en wekt die op. Dus het gebod verhindert de overtreding niet, verhindert niet om naar het vervloekte Jericho te reizen, integendeel, het gebod werkt de overtreding in de hand en dat rechtvaardig. U zegt: Als de zaken dan zo staan, dan ware het beter geweest dat er geen Wet zou zijn geweest, want als er geen Wet is, dan is er ook geen overtreding (Rom. 4:15). Antw.: Dat laatste is juist, maar het eerste niet. Want waarom is de Wet gegeven? Om de zonden te beteugelen? Dat is wel de burgerlijke functie der Wet, maar aangezien de Wet geestelijk is en de mens vleselijk, worden de zonden door de Wet vermeerderd. "Maar de Wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest", Rom. 5:20. Nou, zo wil geen mens van nature de Wet verstaan, want dan is het over en uit met de mens. Heel de refobeweging verstaat de Wet als een opvoedingsregel, die je met vallen en opstaan zo goed mogelijk moet proberen te houden. De rijke jongeling was daarin zeer ver gevorderd en Paulus ook in zijn eertijds. Maar als we zo menen aangenaam voor God te leven, leven we geheel zonder de Wet. Dan weten we niets van de geestelijke bediening der Wet. Als we de Wet geestelijk beginnen te verstaan, dan komen we openbaar als overtreders der Wet die niets anders doen dan zonde op zonde stapelen en schuld met schuld vermeerderen. Dan komt de mens in zijn adamsnatuur openbaar, namelijk als geheel verdoemelijk voor God.
Zo lag die man aan de kant van de weg, als een verdoemelijke zondaar, die krachtens zijn diepe val in Adam, zich de dood en de verdoemenis waardig had gemaakt. Als we zo de Wet beginnen te verstaan, dan geef je de duivel niet meer de schuld; dan geef je de omstandigheden niet meer de schuld, dan schuif je de schuld niet meer af op de oude mens, noch op je vlees, maar dan komt de mens openbaar zoals hij is al vanaf het uur van zijn ontvangenis af, namelijk dood in zonden en misdaden en met heel de wereld verdoemelijk voor God. Nou, daar zit geen mens op te wachten, die reizende Jood naar Jericho ook niet. U zegt: Maar als ik dat nu niet beleefd heb, mag ik me dan niet tot Jezus wenden? Antw.: Met welke reden? U zegt: Om te vragen wat ik doen moet om zalig te worden. Antw.: Wel, u weet toch welk antwoord Christus die rijke jongeling gaf op die vraag? Nou, begin er maar aan en ik wens u veel succes. Geliefden, u ziet, de mens is een vijand van zijn eigen zaligheid, u en ik. We zijn liefhebbers van onszelf en geen liefhebbers Gods. En met de Wet in de hand willen we de zonden de baas worden met behulp van Jezus, omdat we van vrije genade niet leven willen. Ja, we willen God wel belijden dat we zonde doen, en om vergeving vragen, maar waarom? Om zelf overeind te blijven, omdat we niet als gans verdoemelijk openbaar willen komen en weigeren ons vonnis te aanvaarden. Om dat te bewerken heeft de Heere een probaat middel, namelijk het gebod. Om aan de slag te gaan en goed voor de dag te komen? Welnee, geliefden, maar om de oude werkende mens te arresteren en te doden. En daar ligt die mens dan, half dood aan de kant van de weg. De man is nog niet gestorven, hij is stervende, maar dat is niet genoeg, want als je stervende bent, leef je nog en dan ben je nog te best om verloren te gaan. Echt waar, hoor, je gelooft het niet, totdat het gebod je aangrijpt en dan gaat er een heel mens overboord. Maar wacht eens even, daar komt iemand aan. Een helper en redder in nood. Het is een priester, een rechtzinnige dominee, zouden we kunnen zeggen. Dus u ziet, als de nood het hoogste is, is de redding nabij, tenminste, dat zou je toch mogen verwachten. Van een priester die de bediening der verzoening waarnam in de tempel mag je toch verwachten dat hij zich over deze man ontfermt. De priester komt uit dezelfde richting, namelijk uit Jeruzalem en reist eveneens richting Jericho. Hij heeft zijn ambtelijke taak er weer opzitten voor vandaag en spoedt zich in der haast naar zijn woonplaats. O, dus de priesters maakten er ook al geen probleem van om in het vervloekte Jericho te wonen! Als priester had hij echter niets in Jericho te zoeken, of het moest wezen dat hij bezig was om het dossier van Zacheus, de tollenaar, aan te leggen om hem vervolgens aan te klagen bij de Hoge Raad. Gelukkig voor Zacheus dat er nog een andere Priester binnen de muren van het vervloekte Jericho Zich zou begeven, want dat zou tot zijn eeuwige zaligheid zijn. Ja, zo vindt Christus Zijn volk, in het vervloekte Jericho van eigen bestaan, omdat Hij in hun huis wil blijven en hen nimmermeer zal verlaten. Hij haalt er een uit die stad, een vervloekte zondaar, een gehate tollenaar en gaat die priester en die Leviet voor eeuwig voorbij. Christus gaat er miljoenen voorbij om er eentje te redden uit satans macht en in te lijven in het huisgezin van God, om altijd bij den Heere te mogen wezen.
Inmiddels lag die reiziger als een vervloekte inwoner van Jericho te sterven aan de kant van de weg. Zo ziet die priester die man liggen, maar het was geen priester die met innerlijke ontferming bewogen was over die halfdood geslagen man, nee, hij strijkt zijn gewaad in de plooi en zet zijn gezicht op zes uur, en met zevenmijlslaarzen stapt die priester over zijn eigen ellende heen, omdat hij zijn eigen ellende niet kende. De priester de man ziende, ging dus tegenover hem voorbij. Nee, hij kon zijn gewassen handen niet vuil maken aan deze stervende man. Bovendien moest hij zijn preek voor de volgende dag nog voorbereiden en ook moest hij nog uitrekenen hoe hij zijn reiskosten het beste in mindering kon brengen op zijn belastingaanslag. Daar kon hij die stervende man niet bijhebben, want dan liep zijn agenda volledig in de war, dus ging hij tegenover hem voorbij. Met een afgewend gelaat passeert de priester deze zwaar gewonde man. Hij heeft geen oog voor zijn naaste in doodsnood, maar wel alle aandacht voor zichzelf. Thuis gekomen zijnde zal deze priester God wel gedankt hebben dat hij niet was zoals deze man die de Wet niet kende en door eigen schuld de dood op zijn hals gehaald had. De stervende man zal de moed wel opgegeven hebben toen hij het geluid van de voetstappen van die priester snel hoorde wegsterven. Van de kerk is er geen enkele verwachting te koesteren. De man viel buiten de wijk van de priester en dan val je buiten de genade van de kerk. Gods volk is echter een beter lot bereid. Ik hoor het ome Jan (...) nog opzeggen op zijn sterfbed:
't Is beter als we om redding wensen Te vluchten tot des Heeren macht Dan dat men ooit vertrouw op mensen Of zelfs van prinsen hulp verwacht.
Ja, zo is het, maar je moet er maar liggen en wat zal de mens geven om zijn leven? Een Leviet! Nou, die diaken zal zich toch wel over die arme stakker ontfermen? Kun je net denken. De diakonie is allang geen gratis fonds meer voor de armen. Mensen moeten zichzelf maar verzekeren, ja, zo wordt er geredeneerd. Ik kan talloze gevallen opnoemen van kerkmensen die door onmacht niet rond kunnen komen, en door de diakonie niet worden geholpen. De huidige diakonie geeft bakken met geld aan de zending, terwijl eigen kerkmensen soms aan de geeuwhonger lijden. Geloof je het niet? Mens, dan weet je nergens van. Nog even richt de stervende man zijn hoofd op, maar als ook die Leviet tegenover hem voorbijgaat, ontvalt hem alle hoop. De nood van je naaste hoef je niet ver te zoeken. In Afrika heb ik mensen in bizarre omstandigheden aangetroffen, maar ook in Nederland, Canada en Amerika. Vooral Amerika doet niet onder voor Afrika. Het verschil tussen rijk en arm is er schrikbarend. De Heere heeft zowel rijken als armen geschapen, maar niet om de rijken in hun weelde te laten baden en de arme Lazarussen aan hun poort te laten sterven. Dat kom je vooral in Amerika tegen en de overheid laat het afweten. Over het algemeen gesproken ontfermen de Amerikaanse 'lichte' kerken zich beschamend veel beter over de armen als de Nederlandse rechtzinnige kerken. In Amerika hebben bijna alle kerken een foodbank waar de armen van het nodige voedsel worden voorzien.
Die stervende man aan de kant van de weg, kon echter met een foodbank niet meer geholpen worden. Daarvoor was zijn toestand te traumatisch. Die man had dringend een bloedtransfusie nodig. Als het gebod gekomen is, dan ben je met de diakonie niet meer geholpen, want dan wordt het sterven, en sterven is God ontmoeten. Toen het gebod bij Paulus gekomen was, werden de zonden springlevend en toen is de oude, werkheilige mens, Saulus, gestorven (Rom. 7:9). Dus aan die voorbijgaande Leviet moet je je hoop ook niet stellen, want dezulken verkwanselen liever hun tijd met het tellen van de inhoud der collectezakken, dan hun dure plicht waar te nemen omtrent de armen. Dus die halfdode man aan de kant van de weg, was op sterven na dood. De kerk had hem aan zijn lot overgelaten en nu was hij ten dode opgeschreven. Gods volk is voor hun bekering ten dode opgeschreven en dat leven ze in als God hen komt te arresteren. Dan heb je wellicht een goede baan, een goed huwelijk, een mooi huis en een dure auto, maar als God in je leven komt en Zijn Beeld komt op te eisen, dan komen op al deze dingen de vloek te liggen. Ja, dan krijg je het vonnis des doods in je leden. Zo lag die man daar. Hij had niet genoeg meer om te leven, maar nog net teveel om te sterven. Dan wordt het benauwd van alle zijden. Die man kon echter niet meer roepen, niet meer bidden, niet meer zoeken, want het oordeel snoerde zijn keel dicht en door de helse zielebenauwdheid hij kon geen geluid meer voortbrengen. Die man zou wensen om met Zacheus in de vijgeboom te mogen zitten, om nog een keer Jezus te zien wie Hij was, en dan voor eeuwig weg. De laatste slag kreeg hij toen hij die Samaritaan aan zag komen. Nu was het definitief met hem gedaan en in geestelijke zin kan een ziel dan nooit meer zalig worden. Immers, van Samaritanen is er geen enkel heil te verwachten. Bovendien was de onderlinge haat tussen Joden en Samaritanen diep geworteld en ze hadden geen omgang met elkaar. De Joden wilden de leer zuiver houden tegenover de vrijzinnige godsdienst van de Samaritanen.
Die priester en die Leviet liepen op die weg voor God echter als witgepleisterde graven die het buitenste van de drinkbeker wel gereinigd hadden, maar van binnen waren zij vol roof, haat en ongerechtigheid. Die priester en die Leviet moeten we niet te ver zoeken, geliefden, want die leven in ons aller hart van nature. Zelfs na ontvangen genade loopt Gods volk zo menigmaal in de schoenen van die priester en die Leviet. Of heeft u daar geen last van? Ik wel, hoor, want als je jezelf een beetje kennen mag, dan zijn we helemaal niet van die menslievende schepsels. Kijk maar naar Jona, die bedankte voor het Goddelijke beroep naar Nineve. Als het aan Jona gelegen had, had hij die miljoenenstad volledig plat gebombardeerd. Nee, de mens, ook na ontvangen genade, is niet zo menslievend als hij zich voordoet. Daar is inwinnende en overwinnende genade voor nodig, om als wat? Om als een uitbraaksel der hel te mogen dienen in het Koninkrijk Gods. Want dan gaat het niet meer om MIJN ponden, want dat zijn enkel stinkende vruchten, maar om ZIJN ponden te vermeerderen door de zaligmakende arbeid van Christus en de toepassende bediening des Heiligen Geestes. Weet u waar we gebrek aan hebben in onze dagen? Aan uitbraaksels der hel, die gestorven zijn aan het 'bekeerd zijn'; gestorven zijn aan het licht dat ze menen te hebben; gestorven zijn aan de kennis die ze denken te bezitten; gestorven zijn aan de publieke kerkopinie; gestorven zijn aan de kerk; gestorven zijn aan de oudvaders; gestorven zijn aan hun niets-zijn; gestorven zijn aan de Wet; gestorven zijn aan 'het gestorven zijn' en enkel leven omdat Christus leeft, voor en in hen. De verdeeldheid onder Gods ware volk is gelegen in het feit dat er zo weinig uitbraaksels der hel gevonden worden. Uitbraaksels der hel doen elkaar geen kwaad, maar verkondigen de last des Heeren zonder aanziens des persoons. Bekeerd vlees ergert zich aan de ergernis van het kruis, maar die gestorven is met Christus en dus geen licht, noch werken meer heeft, krijgt een geheel andere gang waar je voorheen geen kennis aan had. Wie het kent die weet het en wie het niet kent die weet het niet.
En dan komt die Samaritaan naderbij en ziet die ernstig gewonde man badend in zijn bloed aan de kant van de weg liggen, geheel van mensen verlaten en aan zijn vreselijk lot overgelaten. Zo vindt Christus Zijn volk, als goddelozen, vertreden in hun geboortebloed. Die Samaritaan begint die man niet eerst te ondervragen hoe hij in deze vreselijke toestand is geraakt, maar begint onmiddellijk zijn vuile wonden uit te wassen met olie en wijn. Alles wordt door bloed gereinigd en zonder bloedstorting is geen vergeving. De wijn ziet op de bloedgerechtigheid van Christus en de olie op de borgheiligheid van Christus. Die Samaritaan kwam geen seconde te vroeg, want die man moest in geestelijke zin zijn laatste adem nog uitademen, om Gode te kunnen leven. De oude mens wordt dan afgelegd, alvorens de nieuwe mens in Christus aangedaan kan worden. Met deze leer staat of valt de Kerk. Christus redt geen meewerkende zondaren, maar dode en verloren zondaren. Hij wacht om genadig te zijn. Wanneer? Als de oude mens onder de Wet wordt gedagvaard in de vierschaar van het geweten en zijn laaste adem moet uitblazen vanwege het onherroepelijke vonnis der Wet. Rechtvaardigmaking bestaat niet louter uit een bekendmaking van Gods eeuwige besluit in Christus, maar is een gerichtshandeling waarbij de oude mens gedagvaard en ter dood veroordeeld wordt in de dood van Christus. O, als dat laatste mag worden verstaan, dan ligt in de dood van Christus het leven. Die Samaritaan waagde zijn leven om die uitgeteerde man te redden. Zo heeft Christus Zijn leven afgelegd in plaats van Zijn volk. Hij heeft Zijn Eigen Ik eraan gegeven, opdat wij in Zijn dood de ik-dood zouden sterven en de oude mens zouden afleggen, zoals een lijk afgelegd wordt.
En dan legt die barmhartige Samaritaan die gewonde man, die als uit de dood het leven ontvangen heeft, op zijn ezel en gaat er zelf naast lopen. Wat betekent dit? Die ezel ziet op de menselijke natuur van Christus. Hij heeft de zonde van Zijn volk op Zich genomen en weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid. Het onstraffelijke Lam van God is gebukt gegaan onder de last der zonde van Gods uitverkorenen, om hen zalig te maken van de zonde, de zonde veroordeeld hebbende in het vlees. En waarheen heeft die Samaritaan die man gebracht? In een hospitaal? Waar staat dat? Heeft hij die man in een revalidatiecentrum gebracht? Waar staat dat? Nee, de Kerk komt van de dood in het leven en dan neemt de Goede Herder dezulken op Zijn schouder om hen naar Huis te brengen, naar het Vaderhuis met zijn vele woningen. Niet direct, want naar het lichaam moeten ze nog een poosje op aarde verblijven, om de grote werken Gods te vertellen. Ook voor de tijd zorgt God goed voor Zijn volk, want die Samaritaan brengt die man in de herberg, zodat hij daar mag leven op kosten van Christus. Wat is die herberg? Dat is het wijnhuis waar de Bruid uit het Hooglied van spreekt. "Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij", Hoogl. 2:4. De Kerk komt niet van de regen in de drop, maar van de dood in het leven. In dat wijnhuis worden zij van liefde dronken. Dan zingen zij in God verblijd aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen. Dan huppelen zij van zielevreugd, daar zij hun wens hebben verkregen. In die herberg, in dat wijnhuis leeft de Kerk op kosten van en voor de verantwoordelijkheid van Christus. Dan hoef je niet meer in de vrijwillige verzekering, want dan mag je al je bekommernissen op Hem werpen voor tijd en eeuwigheid beide, want de prijs der ziele dat rantsoen is betaald en de schuld uitgewist.
Dan komt er nog een geheimenis uit de mond der Waarheid: "En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom", Luk. 10:35. Des anderen daags. Als de ziel gered is uit het vonnis der Wet, mag de ziel geruime tijd uit en van de gemeenschap met Christus leven. De Heere vertrekt niet direct, maar is de ziel dan zeer nabij en dat wordt ook zo ervaren. Dan is de ziel boven het stof en verheft des Heeren lof. Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer, gelijk een bron zich uitstort op de velden. Die Samaritaan betaalde de Waard met twee penningen. Christus heeft aan het recht Gods voldaan met Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid. Daar zien die twee penningen op. Christus is echter niet alleen Borg van verdienste, maar ook van toepassing. Daar was die man het lijdelijke onderwerp van, doch in de volle verzekerdheid des geloofs. Je hebt tegenwoordig een onbewuste godsdienst dat zonder genoemde kennis en ervaring zich zalig waant. Het gaat niet om de bevinding, zegt men dan, maar o, mensen, wat zal dat een dodelijke vergissing blijken te zijn in het uur der sterven en op de dag van het grote gericht. Nee, de geloofsbevinding der zaken is geen grond, maar het is ook geen extra. Als je geen ware zielsbevinding hebt dat je ziel gered is in het vonnis der Wet door de vrijspraak van Christus, is je ziel niet gered. Die man kon vertellen dat en hoe zijn ziel gered was geworden in de dood van zijn bestaan. "'k Was uitgeteerd, doch Hij zag op mij neder." Daar weet een zuigeling in de genade ook van. En wee degenen die de kleinen die in Christus geloven ergeren met het feit dat zij geen kennis van deze zaken hebben. Wellicht kunnen zij het niet ordelijk en zakelijk verhalen, maar dat doet aan de zaak zelf niets af. Ook de zwakgelovigen, hoewel dikwijls hels bestreden, kunnen en mogen zeggen: "'k Was uitgeteerd, doch Hij zag op mij neder. Keer mijne ziel tot uwe ruste weder. Gij zijt verlost, God heeft u welgedaan." De kleintjes horen er ook bij, hoor. En als de kleintjes in de genade uitgesloten worden van het daadwerkelijke geloof in Christus, dan begint er van binnen wat te malen. Dat kan ik onmogelijk verdragen, want ook de kleinen in de genade kennen de stem van de Goede Herder en een vreemde zullen zij geenszins volgen. Dat leert Gods Woord en dat wordt ook zo gelooft en ervaren. Tenslotte zegt de Samaritaan bij zijn vertrek nog wat tegen de waard. "Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom." Gods volk mag leven uit de hand van God, want uw Vader in de hemel betaalt ook uw voedsel, deksel en kleding, volk des Heeren. O, hoevele malen moet de Heere het niet tot Zijn vreesachtige volk zeggen: "Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien, noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogelen te boven? Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen? Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd? Aanmerkt de lelien, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en Ik zeg u: ook Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze. Indien nu God het gras dat heden op het veld is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel meer u, gij kleingelovigen! En gijlieden, vraagt niet, wat gij eten, of wat gij drinken zult; en weest niet wankelmoedig. Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. Maar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden", Luk. 12:22-31. Gods volk wordt in en door de Vaderlijke Voorzienigheid beproefd. En als je een onbeproeft geloof hebt, heb je geen waar geloof. Ik kom weer terug bij vraag 27 uit Zondag 10 van de Heidelberger: "Wat verstaat gij door de Voorzienigheid Gods?" Dan luidt het antwoord van een geredde ziel in Christus: "De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen." De Vaderlijke Voorzienigheid is dus een wezenlijke troost in het leven der genade. Gods volk mag zich met lichaam en ziel aan God toevertrouwen. Dat is dus wel een gegrond vertrouwen, want aan dit vertrouwen gaat de grond der zaligheid vooraf in de toepassing, namelijk de gerechtigheid van Christus, in de vergeving van al onze zonden door Zijn bloed. Zonder de rechtvaardigmaking, zonder de vrijspraak in Christus door het geloof, kan er van waar vertrouwen in en een toevertrouwen aan God geen sprake zijn. Ook als we sjoemelen met de rechten Gods dan mag God wel voor ons instaan, ja, ja, maar ondertussen doen we het zelf met de afgoden van de tijd. Ach, wat blijft er over, mensen, NA ontvangen genade? Een verzondigd leven en een Borg Die leeft en aan de ziel het leven geeft! Amen! Of heeft u het er nog goed vanaf gebracht? Met Gods ware volk gaat het van beter naar best. MIS! Van groter zondaar worden en minder zonden doen. MIS! Het gaat van de hel naar de hemel en dan is Christus mijn Hemel en ik Zijn hel. Ja, zo reist Gods volk van het vervloekte Jericho naar het hemelse Jeruzalem. Kan ik u, geliefde lezers, nu niet jaloers maken op deze gewillige Zaligmaker die hellelingen als een vuurbrand uit het vuur rukt? Hij is de schoonste van alle mensenkinderen en genade is in Zijn lippen uitgestort, ja, Hij geeft genade voor genade! Gods volk mag zich onvoorwaardelijk in Gods handen bevelen voor tijd en eeuwigheid beide, want Christus heeft in de plaats van Zijn volk Zijn geest in de handen van Zijn Vader bevolen en al Zijn kinderen in Zijn beide handpalmen gegraveerd. Gods kinderen zijn nooit uit Gods gedachten en ze zullen van Hem niet vergeten worden, want de Vader Zelf heeft u lief, zegt den Heere uw Ontfermer.
(Wordt vervolgd op volgende blok)
|
|
|
|
|
|