|
|
DS. D.J. BUDDING CONTRA JOHANNES 16:8
| |
|
"En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel", Joh, 16:8.
|
|
In het TERDEGE-nummer van 19 oktober 2005, schrijft ds. D.J. Budding een artikel onder de titel "Wat is echte zondekennis? (3). Dit soort artikelen dragen het thema: "Tegen de stroom in." Geheel op zijn plaats, want wat Budding schrijft gaat geheel tegen de stroom in van Gods Woord, met name tegen Johannes 16:8.
In het artikel werpt ds. Budding twee vragen op. 1. Gaat echte zondekennis vooraf aan het geloof? 2. Is het een voorwaarde om te (kunnen) geloven? Buddings antwoord op beide vragen luidt: "Zo wordt vaak gedacht." Met andere woorden: 'Zo is het niet.' T.a.v. de tweede vraag heeft Budding gelijk, maar t.a.v. de eerste vraag leert Gods Woord wel wat anders dan hetgeen Budding beweert, o.a. in Joh. 16:8. Terecht schrijft Budding overigens dat al wat uit het geloof niet is, zonde is, ook zondekennis en berouw. Dat wil echter niet zeggen dat er geen zondekennis aan het geloof vooraf gaat. Op grond van Gods Woord leert de Heidelbergse Catechismus wel anders, namelijk ellende, verlossing en dankbaarheid. Op grond van Johannes 16:8 gaat de ellendekennis wel degelijk aan het geloof vooraf. Zo werkt de Heilige Geest, namelijk in de overtuiging van de zonde, gerechtigheid en oordeel. Johannes 16:9 bepaalt ons bij de oorzaak van die overtuiging, namelijk: "Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven." De overtuiging van zonde door de Wet is echter niet uit het geloof en als het niet verder komt, gaan we met al onze overtuigingen en kennis der zonde voor eeuwig verloren, maar dat wil niet zeggen dat het overtuigende werk van de Heilige Geest dat aan het geloof vooraf gaat, gemist kan worden. Het overtuigende werk van de Heilige Geest, zoals genoemd in Johannes 16:8, is niet het werk van de mens en het is ook geen voorwaarde om te kunnen geloven, maar een ongevraagd en onvoorwaardelijk werk van de Heilige Geest. Zonder dit werk wordt de mens nooit ontdekt aan zijn verloren staat, aan zijn onverzoende staat, aan zijn Gode-vijandige staat. Het geloof in de Wet is niet zaligmakend, maar het gaat wel aan het geloof in Christus vooraf. Omdat het geloof in de Wet niet zaligmakend is, komt de zondaar juist in zijn verlorenheid voor God terecht en daar wil God de zondaar hebben, want goddelozen worden met God verzoend en die alleen! Christus is niet gekomen voor mensen die al geloof hebben dat hun zonden vergeven worden, maar voor totaal verloren zondaren (Luk. 19:10), die inleven nooit meer zalig te kunnen worden. God doet altijd wat voor de mens onmogelijk is, ook in het zaligen van zondaren. Zalig worden is dan ook een eeuwig wonder en als het geen wonder is, is het van God niet. Als het gaat over boetvaardigheid en berouw over de zonde, dan heeft Budding gelijk als hij schrijft dat dat vruchten zijn van het ware zaligmakende geloof, maar dat wil niet zeggen dat Gods volk uit de verlossing en/of dankbaarheid voor het eerst haar zonde leert kennen, want dat is barthiaans en in strijd met Gods Woord. Immers: "Door de Wet is de kennis der zonde", Rom. 3:20. De Wet overtuigt de zondaar hoe groot zijn zonde en ellende zijn. Sommigen vallen met die zondekennis in de hel -zoals Judas-, maar God trekt Zijn volk ermee tot Christus. Budding schrijft dat echte zondekennis ons altijd aan de voeten van de Heere Jezus brengt, maar dat gebeurt alleen omdat God ons tot Christus trekt. (Wat zou dat een eeuwig wonder zijn als dat mag plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden in ons leven!) Zondekennis op zich brengt ons echter niet tot Christus, want de Wet presenteert het vonnis en verwijst de zondaar alleen maar naar de hel. Christus leert dus heel wat anders als wat Budding beweert, namelijk: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage", Joh. 6:44. Ware zondekennis is noodzakelijk om onze verlorenheid en onze schuld voor God te kennen. God werkt geen slachtoffers, maar schuldenaars. En daarom laat de Heilige Geest de overtuiging van zonde aan het geloof in Christus voorafgaan, opdat we weten zouden uit welke nood en dood we gered zullen worden. Dat zou trouwens het eeuwige wonder zijn. De overtuiging van zonde, zoals genoemd in Joh. 16:8-9, gaat niet zonder indrukken van het Evangelie en hoop op de vergeving der zonden, maar zolang de zondaar niet in Christus gelooft in de vergeving van zijn zonden, zijn al die indrukken -hoe zoet ze ook zijn- niet zaligmakend, want het is Christus niet en buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Sion wordt door recht verlost, door het lieve recht in Christus, en dat gaat met verlies van al onze indrukken en hopen, ja, met verlies van onszelf. (Gal. 2:19-20). In dat verlies ligt een eeuwige Winst, want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4). Budding schrijft de overtuiging van zonden echter toe aan het ware zaligmakende geloof, maar dat is een barthiaanse misvatting en het is ook zielsbedriegelijk. Gods uitverkorenen zijn met de overtuiging van zonde niet wedergeboren, maar worden gewaar dat zij met heel de wereld voor God verdoemelijk zijn. Juist dan wordt genade GENADE! De overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel vindt dus plaats voor het geloof en maakt plaats voor Christus, tenminste bij Gods uitverkorenen. Hiermee is niet gezegd dat de zondekennis alleen plaatsvindt voor het geloof, want de zondekennis gaat ook door na ontvangen genade, maar werkt dan evangelische boetvaardigheid en oprecht berouw. Het voorafgaande werk des Geestes dat voor het geloof plaatsvindt, ondervinden zowel de wijze als de dwaze maagden, met dit verschil dat het geloof van de dwaze maagden slechts tijdelijk is en zij zijn ook zonder de inwoning van de Heilige Geest. De wijze maagden komen als overtuigde zondaren, als goddelozen, ja, als doden tot het geloof, op het horen van de stem des Zoons van God door de Heilige Geest (Joh. 5:25). Dat missen de dwaze maagden. Budding mengt de gemene werking des Geestes met het zaligmakende werk des Geestes, maar Christus verschaft alleen de wijze maagden toegang tot de Bruiloftzaal. De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!
GPPB.
|
|
|
|
|
|