|
|
DE RIJKDOM VAN CHRISTUS' ARMOEDE
| |
|
Wordt het geen tijd voor ds. A. Moerkerken om bij het Vaticaan te solliciteren? Rome leert immers ook 'een arme christus' voor 'arme en alleszins missende zieltjes', die in Gods ogen echter rijk en verrrijkt zijn hebbende geen dings gebrek. Moerkerken en de zijnen sluiten wat dat betreft naadloos bij Rome aan.
|
|
In de 84e jaargang van 'De Saambinder' (dec. 2005 - nr. 12), waarin we ongevraagd inzage kregen, schrijft ds. A. Moerkerken over het kerstevangelie, n.a.v. 2 Kor. 8:9, waar de apostel Paulus schrijft: "Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden."
Boven zijn artikel schreef ds. Moerkerken: "Een arme Christus."
Commentaar (1) Een misplaatste titel, onterend en vervalsend, want hoewel Christus arm geweest is omwille van Zijn volk, is het misplaatst om over een 'arme Christus' te spreken. Immers, Christus was tijdens Zijn omwandeling op aarde geen martelaar, maar Middelaar! Juist in Zijn vernedering is Christus de allergrootste Rijkdom voor een verloren ziel. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een worm en geen man, maar daarmee is Hij geen arme, maar een rijke Christus, namelijk voor arme verloren zondaren. Christus was dus in geen enkel opzicht martelaar, nee, Hij liet Zich vrijwillig verarmen en vernederen, dus borgtochtelijk, en is de broeders in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Maar ook in Zijn vernedering heeft Hij nooit Zijn Godheid afgelegd. Als Hij dat gedaan zou hebben (wat absoluut onmogelijk is), dan zou het recht geweest zijn om te spreken van "Een arme Christus", want een Christus die ontbloot is van de Godheid, is niet de Christus der Schriften, maar een valse en arme christus. God is geopenbaard in het vlees (1 Tim. 3:16) en in Zijn vernedering heeft Christus Zich Borg gesteld voor de Zijnen. Zijn armoede was een borgtochtelijke armoede, een plaatsbekledende armoede, maar zo is Hij juist een rijke Christus voor verloren zondaren, zodat de Bruid van Christus het uitroept: "Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk", Hoogl. 5:16. Dus de benoeming: "Een arme Christus" is onbijbels, een vervalsing, misplaatst, onterend en verwarrend, want Christus is altijd een rijke Christus, ook in Zijn vernedering, in Zijn lijden, in Zijn dood, in Zijn opstanding, ja, in al Zijn ambten en staten, dus zowel in de trappen van Zijn vernedering, als in de trappen van Zijn verhoging.
Vervolgens schrijft Moerkerken in zijn artikel onder de laatste subtitel "Een arme Christus nodig?" het volgende: "Er kunnen tijden zijn in het leven van Gods kinderen dat zij veel rijkdom zien mogen in Christus. Wat een schat van zegeningen ligt toch in Zijn Namen, Zijn ambten, Zijn naturen, Zijn weldaden... Die schat raakt voor het geloof nooit uitgeput. Maar er kan ook een tijd komen voor Gods kind dat Hij juist een arme Christus zo nodig heeft. Als een mensenkind zich zo nameloos arm leerde kennen, zo onuitsprekelijk diep gevallen weet, zo beroofd van alle gaven waarmee God hem eenmaal bedeelde, zo jammerlijk, zo blind, zo naakt, zo alles missend wat nodig is om voor God te kunnen bestaan... Wat gaat zo een dan bij het heldere licht van Gods Geest een heerlijkheid zien in het vleesgeworden Woord daar in de voederbak bij Bethlehem! Zo arm is Hij geworden als wij ons door onze zonde hadden gemaakt. Dan past de arme Zaligmaker - als ik het zo eens zeggen mag- heel precies en volkomen in onze nood en dood", tot zover Moerkerken.
Commentaar (2) Moerkerken schrijft terecht dat er tijden kunnen zijn in het leven van Gods kinderen dat zij veel rijkdom in Christus mogen zien. Maar vervolgens plaatst Moerkerken Gods volk echter weer onder de Wet, omdat zij volgens hem zichzelf zo arm, schuldig en alles missend leren kennen en zo niet voor God kunnen bestaan, om vervolgens in hun nood en dood Christus te leren kennen in Zijn armoede. Dat is echter een totaal omgekeerde heilstoepassende volgorde. Gods volk eigent zich niet allerlei rijkdom toe die zij in Christus hebben gezien, om vervolgens het stuk der ellende te ondergaan om dan in hun nood en dood Christus in Zijn armoede te leren kennen. Deze voorstelling van zaken is echt typisch Ger. Gem. Gods uitverkoren volk leert eerst haar ellende, haar verlorenheid en haar verdoemeniswaardigheid voor God kennen, door de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel, alvorens zij wedergeboren en gerechtvaardigd wordt door een in de ziel geopenbaarde Christus in de vergeving harer zonden. Dat zien we bijv. zuiver in het leven van de Moorman. Hij was in Jeruzalem geweest, maar als onbesneden heiden had hij niet de tempel mogen betreden. Hij had weliswaar een rol van Jesaja weten te bemachtigen, maar had onverrichterzake de thuisreis naar Morenland weer aanvaard, want hij was nog steeds onverzoend, vloek- en doemwaardig, dus reisde hij richting eeuwige rampzaligheid. Ja, dat was de inleving bij die zwarte Moor. Die man kon noch zijn zwarte huid, noch zijn zwarte hart veranderen. In die omstandigheden las hij zijn helwaardige en verloren staat in Jesaja 53, maar hij wist echter niet dat de profeet handelde over Christus in Zijn vernedering. Toen hij Filippus vroeg over wie de profeet sprak, was dat voor de Moorman een vraag op leven en dood, want hij vroeg dat in de hel van zijn bestaan. Filippus door de Heilige Geest gedreven, verkondigde hem terstond Jezus en op die prediking werd Christus in zijn ziel geopenbaard tot vergeving van zijn zonden, gaf getuigenis van zijn geloof in de Zone Gods en liet zich vervolgens dopen. Dat is de orde t.a.v. de toe-eigening van het heil en niet zoals Moerkerken suggereert. Dat betekent niet dat Gods wedergeboren en verzoende(!) volk boven de vernedering van Christus uitgroeit aan deze zijde van het graf. Integendeel, zij nemen juist toe in de verdieping van die kennis, namelijk deze kennis: "Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof; opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende", Filip. 3:8-10.
GPPB.
|
|
|
|
|
|