BRIEF VAN RABSAKE (2)
BRIEF VAN RABSAKE (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Beste heer Burggraaf,

Ongehoord wat een sterfelijk mens durft te zeggen, zoals u aangeeft wat "Rabsake" uitbraakt tegen uw geschriften en getuigenissen. Er is wel niets nieuws onder de zon, maar uit louter broederlijk meeleven geef ik u een stukje door uit het befaamde boek "Weldadigheden van een Verbonds-God", van de hand van ds. John Warburton, die dezelfde strijd, aanvechting en bestrijding ondervond als u en allen die godzaliglijk willen leven en dezelfde roeping hebben, hetzij algemeen of bijzonder.

Pagina 55-56:
"Toen ik thuis kwam, vond ik daar twee of drie personen, die ons dikwijls op zondag kwamen bezoeken. Zij hadden deze morgen enige benodigdheden meegebracht, de een dit, de ander wat anders, zodat we wel voorzien waren voor de gehele dag. God opent de vensters des hemels en laat de barmhartigheden over mij regenen, dacht ik, zo rijkelijk vervult Hij al onze behoeften. O, wat werd mijn arme ziel weggerukt met lof, en dankzegging aan God voor Zijn wonderlijke vriendelijkheid aan mij, de onwaardigste en minste van al Zijn Heiligen, de grootste der zondaren, bewezen! En wat was het mij wonderlijk, dat de predikanten, die ik gewoonlijk hoorde, nooit spraken van deze heerlijke en wonderlijke uitreddingen, die God beide in de voorzienigheid en in de genade, aan Zijn volk bewijst.
Maar ik werd spoedig gebracht om de reden daarvan te verstaan, namelijk, dat ze ten enenmale vreemd waren aan deze uitreddingen. En hoe konden ze ingaan in dingen, die ze niet kenden, die hun ogen niet gezien, hun handen niet getast, hun oren niet gehoord hadden, en waarop hun zielen nooit onthaald waren geworden? Hadden zij deze dingen ondervindelijk in hun zielen gekend, zij hadden daarvan moeten spreken. Zodra ik tot de ontdekking kwam, dat zij van deze dingen niets afwisten in hun eigen zielen, verklaarde ik niet te kunnen geloven, dat God ze gezonden had om te prediken en dat zij derhalve blinde leidslieden waren, wolven in schaapsklederen. Dit verbitterde hen en hun aanhangers zozeer tegen mij, dat zij zelfs het gezicht van mij niet verdragen konden of mijn naam horen noemen.
"O, ijselijk!" zeiden enigen van hen, "hebt gij gehoord wat John Warburton van onze waarde leraar zegt? Hij zegt, dat God hem nooit heeft uitgezonden om te prediken, en dat bijna alle leraren, die in onze kerk komen prediken, blind en doof zijn."
"O", riep een van de vroomsten uit, "ik wilde, dat hij dood was, want er is geen vrede waar hij komt."
"Ja", zei weer een ander, "ik wou dat hij uit het land was."
Maar toch bleef ik bij mijn bewering, dat als God ze gezonden had, zij moesten komen met de boodschap van God, de voetstappen der schapen opsporen, de stenen des aanstoots uit de weg doen, de gebaande weg aanwijzen en de banier voor het volk opheffen. Een of twee van het volk begonnen te zien, wat ik zag en te geloven, dat hun leraars de weg niet kenden. Dit verbitterde hen des te meer.
"Wel", zeiden ze, "hij heeft het hoofd van hen vergiftigd. Er zal nooit vrede kunnen zijn, waar hij komt."
Toen poogden zij zich in woede tegen mij te stellen, maar dit hinderde mij niet zeer. God gaf mij zulk een moed en vrijheid om van tijd tot tijd mijn consciëntie voor hen allen vrij te maken met een "Alzo zegt de Heere", dat ze mij niet konden weerstaan, noch leraar noch leden. Somtijds dacht ik, laat ik er toch geen notitie van nemen, wat de leraars zeggen en trachten te zijn net als de rest; en zijn er dan dingen, die mij niet aanstaan, wel, laat ik die voor hen laten en tenminste mijn tijd wat vrediger doorbrengen. Volg ik dit op, zo redeneerde ik, dan zal ik meer vrienden hebben, en dit zal mij ten goede komen, aangezien ik zeer arm en dikwijls in moeilijke omstandigheden ben. Maar als ik de leraar weder ging beluisteren en ik hoorde hem dan met zijn "behoren te doen", zijn "moesten doen", "konden doen" en zijn "plicht te doen", dan rees mijn hart tegen zulk een leerstelling op. Niet zo spoedig was ik dan uit de kerk of ik gevoelde het mijn plicht er op in te slaan en het in stukken te trekken. Daarmede zette ik alles in vlam en werd er dan ook geloofd, dat het een onvergeeflijk iets was, de leraar te weerstaan. En dan ik, die zo arm was en in een kelder woonde! Die niet half zijn buik vol eten kreeg en nauwelijks kleren had om zich te bedekken! En dan ik alleen van al het volk, zou het ondervinden om te zeggen dat de leraar het mis had, dát was niet te verdragen! Doch het grootste verdriet voor hen was, dat zij mij niet uit het veld konden slaan met het woord van God.
O, wat bespiedden zij mijn uit- en ingaan; wensende met hun ganse hart, dat zij eerlang in staat mochten zijn te zeggen: "Aha, zo wilden wij het hebben."
Maar God gaf mij een tedere consciëntie, zodat ik in staat gesteld werd, zij het in een geringe mate, naar het Evangelie te leven, daarmee voor de dag te komen en dit te verdedigen. Wat schold ook hun 'vrome' leraar mij menigmaal op de preekstoel als een blind ijverend antinomiaan. Wat woedde en raasde hij tegen mij! Kort daarop echter kwam het uit dat deze vrome leraar zich wat al te vrij had ingelaten met een vrouw, om welke reden hij uit zijn bediening ontslagen werd. De onbetekenende antinomiaan doorstond de storm, zonder dat hem iets deerde, en werd vriendelijk bewaard van een smaad te leggen op de waarheid.
Maar ik moet terugkeren tot de blijdschap die ik had in het beschouwen van de goedheid Gods, door het hart van deze mensen te bewerken dat ze ons in zulk een tijd van nood zo milddadig wilden gedenken. De een bracht wat boter en suiker, een ander een stuk brood, weer een ander wat aardappelen en varkensvlees. O, wat werd mijn tong losgemaakt om God te loven! Want we werden zo rijkelijk voorzien als koningen en prinsen. Wat meer is, ik benijdde niemands positie op aarde, want ik had alles wat mijn ziel en lichaam wenste, genoeg levensmiddelen in huis en liefde Gods in mijn hart en dat maakt inderdaad rijk en voegt er geen smart bij. De volgende dag kreeg ik mijn werk af en kon weer andere levensmiddelen kopen.
Waarlijk, dacht ik, ik kan nooit zo'n genadig, barmhartig, lankmoedig en getrouw God, Die mij zo vriendelijk tot op deze dag geleid heeft, meer wantrouwen. Maar ik heb altijd in dit tranendal ondervonden, en ik geloof, dat dit mijn ervaring zal zijn zo lang ik leef, dat als ik een zoete dag van voorspoed beleefd had, een dag van tegenspoed daarop volgde." (einde citaat).

Hartelijke groet en Gods onmisbare zegen toegewenst,

C v.d.N


http://www.derokendevlaswiek.nl