|
|
HEILS(ON)ZEKERHEID VAN HET ARMINIAANSE GERAAMTE (1)
| |
|
Het artikel "Heilszekerheid" van de hand van dhr. J. Kamphuis, dat via de SRA-nieuwsbrief (dec. 2007) is gepubliceerd, heb ik tussen de regels door van commentaar voorzien, aangezien het betreffende artikel helaas niet verder komt dan de heils(on)zekerheid van het arminiaanse geraamte, waarin talloze hedendaagse belijders verstrikt zitten en gevangen zijn onder de dekmantel van de christelijke vrijheid. Deze aflevering betreft dus geen samenspraak, maar een SRA-artikel die tussen de regels door van commentaar is voorzien. - GPPB.
|
|
Heilszekerheid "Niet zonder reden staat deze bijdrage geheel in het teken van de volgende oproep: 'Kom direct!' Het komen tot Christus maar voor een kwartier uurs uit te stellen, is bij uitstek gevaarlijk; want als gij binnen die tijd kwam te sterven, zo waart gij voor eeuwig verloren (R. Erskine). Het is met een zekere schroom dat ik onderstaande schrijf. Toch doe ik het. Daarbij schrijf ik ook aan mezelf", aldus JK in de periodieke SRA-nieuwsbrief.
GPPB.: Wat vriend JK, mij wel bekend, via de SRA-nieuwsbrief leert, is ten spijt van de aangehaalde oudvader-citaten, een arminiaans geraamte, gestoeld op de vrije wil des mensen, waarbij hij tevens bepaalde bijbelteksten biblicistisch verstaat en zo een arminiaans/pelagiaanse visie ventileert. Ik ben werkelijk verbaasd, maar ook weer niet. Gods Woord heeft het reeds voorzegd, en ik heb vriend JK al eerder ernstig gewaarschuwd, dat in de plagen die God een valse kerk zendt, ook diegenen (bekeerd of onbekeerd) zullen delen die lid zijn van een valse (PKN)kerk (o.a. Openb. 18:4). In de visie van vriend JK komt wel duidelijk openbaar met welke plagen hij betoverd is, namelijk met de aloude plagen van het arminianisme en pelagianisme. Bovendien spreekt hij zich diverse keren fundamenteel tegen. Helaas moeten we weer ten velde trekken, maar het Woord is het altijd meer dan waard om verdedigd te worden met het Woord, al betrof het ook een engel uit de hemel (Gal. 1:8-9), die een ander evangelie leert dan God in Zijn Woord heeft geopenbaard. JK.: Laten we eerst dit vaststellen: het ligt niet in de macht en de wil van de mens om Christus aan te nemen als zijn Borg en Zaligmaker (artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en hoofdstukken 3 en 4 van de Dordtse Leerregels met tekstverwijzingen). Deze wetenschap kan mensen in lijdelijkheid doen vervallen.
GPPB.: Dus u trekt de NGB en de DL in twijfel? Je stelt deze op zijn minst discutabel. De NGB en de DL zijn dus onvolledig geweest? Bedenk echter wel dat het goede gebruik van de Belijdenisgeschriften NOOIT het misbruik ervan uitsluit. Dat geldt zeker niet in mindere mate voor Gods Woord, maar het misbruik van de waarheid en de bijbelse leer, zoals vervat in de Belijdenisgeschriften kan niemand toeschrijven aan een gebrek in het Woord, nee, dat ligt aan en in de verdorven mens zelf. Bovendien IS het mensdom in valse lijdelijkheid (fatalisme) vervallen als gevolg van de zondeval en kan hij zelfs geen goede gedachte van God meer bedenken. Maar er bestaat ook een heilige lijdelijkheid, daarvan is ook de theologie van dr. H.F. Kohlbrugge doortrokken, wiens woorden je bijna 'lachwekkend' verkeerd verstaat. We komen er nog wel op terug.
JK.: En dat is nu net waar de Schrift zo indringend en welgemeend tegen waarschuwt. 'En die WIL, neme het water des levens om niet' (Openb. 22:17), maar 'gijlieden hebt niet GEWILD' (Matth. 23:37).
GPPB.: Er is juist niemand die WIL, maar dat feit ontneemt God het recht niet om ondanks de onwil van de mens te schrijven: "En die wil, neme..." En hetgeen er in Matth. 23:37 staat geschreven (...gijlieden hebt niet gewild...) heeft betrekking op ieder mens. Gods volk MOET zalig worden, niet omdat zij willen, maar omdat God het wil. De onwil wordt de verworpenen wel aangeschreven tot hun eeuwige ondergang, maar Gods volk wordt niet zalig omdat zij wél gewild heeft om zalig te worden, absoluut niet! Dat is puur arminianisme. Dat God Zich een gewillig volk overhoudt op de dag Zijner heirkracht betekent niet dat Gods Woord de rechtvaardiging van de gewillige zondaar leert, integendeel! God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt en vijanden met Zichzelf verzoend door de dood Zijns Zoons. Ook uw biblicistische verklaringen van sommige bijbelteksten, waaraan u zich doorlopend schuldig maakt, leidt onherroepelijk tot de grootste ketterijen.
JK.: Veel Nederlandse christenen hebben dit ervan gemaakt: wij zouden wel gewild hebben, maar U, U, U hebt niet gewild'. Deze christenen zijn pienter.
GPPB.: "Wij willen wel, maar God niet." Dat die mensen er zijn, bewijst het bestaan van de SRA en stichting JIJDAAR wel, maar de kwalificatie van 'pienterheid' zou ik deze bewegingen absoluut niet geven. Het zijn veeleer verleiders die met het zaad dat in ondiepe plaatsen valt nogal wat vruchten op de plank denken te verzamelen om een kunstmatige opwekking te forceren. De vruchten van de door de SRA hooggeroemde ds. E. Maritz uit Zuid Afrika is daarvan een sprekend bewijs. Ik ben in de plaatsen geweest waar hij predikant geweest is en waar hij diverse opwekkingen claimde. De Maritz-gemeenten waren echter zo wereldgelijkvormig als het maar wezen kan en met de schoolvakanties zijn zelfs de NG-kerken ook met vakantie. Bespottelijk!
JK.: Allerlei theologische snufjes en foefjes worden de wereld in geholpen, zoals een verdraaiing van de Bijbelse leer van de onwederstandelijkheid van de Heilige Geest. Maar wat zegt diaken Stephanus hiervan? 'Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest' (Hand. 7:51)! Met al dat geredeneer kan men een opwekking weerstaan. Want God keert Zich dan tegen hen: 'want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade' (2 Petr. 5:5).
GPPB.: Welke verdraaing precies? Ik zal je wel uit de brand helpen. Gods Woord leert de onwederstandelijke genadeleer (Irresistable grace). De Heilige Geest is absoluut onwederstandelijk in het zaligen van zondaren. De zaligmakende werking kan niet tegengehouden en wederstaan worden, in tegenstelling tot wat de arminianen leren en ook wat ds. Maritz leert, hetgeen de SRA-beweging gretig overneemt. De zaligmakende werking van de Heilige Geest wederstaan is ten enenmale onmogelijk, anders zou de zaligheid een misschientje zijn en de mens sterker zijn dan de Heilige Geest. Al Gods volk wordt ONWEDERSTANDELIJK als een goddeloze met God verzoend, niet als een gewillige, maar als een vijand door Gods Geest overwonnen en zaliggemaakt (verklaard). Het Sanhedrin wederstond het GETUIGENIS van de Heilige Geest, namelijk de lere Christi, in hun geweten en met hun daden, maar de Geest bearbeidde hen nimmer zaligmakend. Een opwekking door Gods Geest gewerkt en door Christus in het leven geroepen, kan NIEMAND tegenstaan, in de zin van tegenhouden. Daartoe is zelfs de duivel niet bij machte. Uw redenering, JK, is een verloochening van Christus, Die ALLE macht heeft in hemel en op aarde (Matth. 28:19). Als Hij een opwekking gebiedt, dan is die er, want Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er (Ps. 33:9)
JK.: Toch zegt men in tranen en met een brok in de keel: 'Ik zou o zo graag tot bekering komen, maar ik moet afwachten of God dat ook wil en of Hij dat door Zijn Geest in mij wil werken'. Zou men dieper kijken, dan zou men zien dat men zelf niet wil. Want zouden deze woorden dan niet meer gelden: 'God, onze Zaligmaker Welke wil, dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen' (1 Tim. 2:3 en 4)? Het afschuiven van verantwoordelijkheid, zelfs op de Heere God, hebben we van Adam meegekregen. Die schoof de verantwoordelijkheid voor zijn zonde af op Eva en op de Schepper van Eva...
GPPB.: Inderdaad, men wil zelf niet, u en ik ook niet! Denk niet dat u en ik van nature boven de redenering staan die u hierboven opsomt. Gelukkig sluit u uzelf erbij in, ja, door de toerekening van Adams val zijn wij allerhande ellende, ja, de verdoemenis onderworpen. Uw biblicistische verstaan van 1 Tim. 2:3-4 is echter ver buiten de bijbelse waarheid. Ik kan er uitvoerig over uitweiden, maar ik geef slechts door wat de Kanttekening van de SV bij deze teksten schrijft geheel op Gods Woord gegrond: "Dit woord 'alle' wordt hier ook gebruikt voor 'allerlei', gelijk blijkt uit 1 Tim. 2:2, waarvan 1 Tim. 2:4 een reden geeft; alsook uit het woord wil, want zo God wil dat alle mensen zalig worden, zo zullen ook allen zalig worden, dewijl God doet al wat Hij wil, Ps. 115:3; Rom. 9:19; Ef. 1:11. En dit wordt ook bewezen uit hetgeen de apostel daarbij voegt, dat God wil dat zij allen tot de kennis der waarheid komen, daar de Schrift getuigt, dat dit is een voorrecht van Gods volk. Zie Ps. 147:19,20; Matth. 11:25; Joh. 6:45; Ef. 2:12, enz. Dat iemand zou willen zeggen, dat God zulks wil, indien de mensen ook willen; dat is de zaligheid ten dele aan Gods wil, ten dele aan des mensen wil hangen, hetwelk strijdt met hetgeen de apostel leert, Rom. 9:16,23, en Rom. 10:20, en Rom. 11:35,36; en doorgaans elders." JK.: Kohlbrugge zegt in 'De eenvoudige Heidelberger': Gij zegt: ja morgen of overmorgen zal ik mij bekeren, en: als ik eens bekeerd ben, zal ik dit of dat doen. Maar, indien het dan werkelijk in uw macht ligt, u te bekeren, waarom stelt gij het dan uit tot morgen?
GPPB.: Gij verstaat Kohlbrugge in het geheel niet. Kohlbrugge beweert namelijk niet DAT het in de macht van de mens ligt om zich te bekeren, maar hij gaat op de arminiaanse redenering van (bepaalde) hoorders in, namelijk dat zij zich voornemen om zich morgen of overmorgen te bekeren en dan neemt Kohlbrugge een stok uit hun eigen woud, door te zeggen: "Welnu, als gij denkt dat het in uw macht ligt om u morgen of overmorgen te bekeren (wat puur arminiaanse inbeelding is), waarom stelt gij het dan uit tot morgen?" Kohlbrugge vangt dit soort mensen MET hun eigen woorden en slaat alle grond uit hun redenering weg. Hij laat de PLICHT van bekering krachtens het recht Gods evenwel volledig staan, maar t.a.v. bekering en geloof laat Kohlbrugge ook de door hem onderschreven 'heilige lijdelijkheid' volledig staan als bijbels overwicht voor het subtiele remonstrantisme van het Reveil in zijn dagen dat van de plicht een deugd maakt(e) om als een rijke jongeling goed voor de dag te komen. Er is echter niets nieuws onder de zon.
JK.: En Erskine in 'Werken, deel 3': Daar zijn velen, die deze grote plicht van te geloven, van de ene dag tot de andere verschuiven, onder voorwendsel dat zij geen kracht hebben om te geloven; maar deze tegenwerping strijdt tegen alle plichten, zowel als tegen de plicht des geloofs. GPPB.: Weet u wat Erskine hier NIET zegt? Dat de mens de macht en de wil heeft zich te bekeren, maar hij zegt WEL, dat God krachtens Zijn recht de eis van bekering van elk mens vordert naar de eis der Wet, punt uit. Bekering in het kader van het recht Gods blijft altijd staan als een Goddelijke eis, die Hij nimmer herroepen zal. Dat leert de Heidelbergse Catechismus ook: "Vr.9.: "Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn Wet van hem eist wat hij niet doen kan?" Antw.: "Neen Hij, want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen, maar de mens heeft zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd", (en wat er verder volgt in de volgende zondagsafdelingen). Waar blijft u met de eis van de Wet? Die eis los je niet op met een plichtreligie/geloof. De Wet eist geen geloof, maar een volmaakte gehoorzaamheid door de werken. Die claim ligt op al degenen die onder de Wet zijn en wie dat niet erkent, in de aanvaarding van zijn welverdiende straf (dat is geen voorwaardelijk werk tot de zaligheid waaraan de zondaar moet voldoen, maar de geestelijke bediening der ingekomen Wet - Rom. 9:7), die stelen Jezus in een verbeelde aanneming, maar hebben Hem niet geschonken gekregen uit vrije soevereine genade door de vrije rechtvaardigverklaring als een soevereine daad Gods in Christus door het geloof.
JK.: In Hebr. 12:25 zegt Paulus: 'Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veelmeer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen is'.
GPPB.: Het eerste wat wij moeten opmerken is dat Paulus in Hebr. 12:25 geen afval der heiligen leert, want die is er niet. Het tweede is, dat Paulus zich in Hebr. 12 richt tot degenen die reeds tot de kennis der waarheid gekomen zijn en hen alle mogelijke recht ontzegt om in ongeloof de levende God te verwerpen, waarbij hij doelt op de zonde tegen de Heilige Geest. Dat die gevallen van definitieve afval er waren, is al eerder gebleken in de apostolische dreiging in Hebr. 6:4-5, met name onder de wettische Joden, die de zonde tegen de Heilige Geest bedreven. In het O.T. was het Mozes die Goddelijke antwoorden gaf (en daar doelt Paulus ook op in de tekst), maar toen Korach, Dathan en Abiram tegen Mozes opstonden, voeren zij levend ter helle. Veelmeer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren (afvallig worden en de lere Christi lasteren), Die van de hemelen is, namelijk Jezus Christus en Dien gekruisigd. Inderdaad een ernstige waarschuwing, maar het gaat hier om het daadwerkelijk afvallen van de ontvangen kennis der waarheid, zoals o.a. Kuitert de waarheid Gods heeft afgezworen, NADAT hij reeds lang tot de kennis der waarheid gekomen was. Degenen die zo afvallen, kunnen dus definitief niet meer zalig worden. "Ziet toe...."
J.K.: En in Joh. 5:40 lezen we dit: 'Gij WILT tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben'. We MOETEN in Hem geloven! Waarom? Omdat in Mark. 1:15 staat: 'Bekeert u en gelooft het Evangelie'. Brakel zegt: Het is niet in onze keuze ('keur') om wel of niet te geloven, maar we MOETEN in Hem geloven! Zo gij niet komt en in Christus gelooft, zo doet gij de allergruwelijkste zonde, die begaan kan worden, buiten de zonde in de Heilige Geest, en uitdrukkelijke lastering Gods. Want gij acht de waarachtige God als een leugenaar. (...). Denk het eens in hoe onverdraagelijk het voor Christus is om van een zondaar versmaad te worden en dan wanneer Hij in vriendelijkheid komt om te helpen.
GPPB.: Christus richt Zich in Joh. 5:40 tot de Farizeeën die OPZETTELIJK in de zonde van ongeloof volhardden, terwijl zij overtuigd waren in hun geweten dat Christus de lang verwachte Messias en de van God Gezondene was. Zeker, MOETEN we krachtens de eis Gods in Christus geloven, maar ik ben niet tot het geloof gekomen omdat het MOEST, maar als een onverdiende gave Gods in de hel van mijn ongelovige en godevijandige bestaan. Mijn onderschrijvingen van Gods Woord plus alle godgeleerde boeken ter de wereld die leren dat ongeloof de grootste zonde is, hebben mij van mijn ongeloof niet verlost. Nee, dáárvan heeft de Voleinder des Geloofs mij verlost toen de opgestane Levensvorst Zich aan mijn verloren ziel openbaarde, hebbende de sleutels der hel en des doods en mij uit de klauwen en de macht des duivels verlost heeft. Voor die tijd kende ik Christus niet, hoeveel ik ook over Hem gehoord had in de prediking des Woords. Met de eis van bekering en geloof, ben ik totaal verloren gegaan, want die eis was en is volkomen rechtvaardig, maar ik was het niet, integendeel. Dus bleef er maar één weg over: de eeuwige straf en de drievoudige dood. Ik kon toen nooit meer zalig worden. Absoluut niet, het was voor eeuwig een afgesneden zaak. Ik heb de beesten gelukkig geprezen want die hadden geen onsterfelijke ziel te verliezen. Alle mensen konden nog ruim zalig worden, maar ik niet meer. En toen het eeuwige wonder, vallende in het vrije van Gods welbehagen, viel ik in de armen van Christus, Die Zijn eeuwige armen onder mijn hel had doorgeschoven voordat ik erin viel, ja, reeds toen ik nog krachteloos was en in de zonde mijn vermaak had, was Christus al voor mij (piet goddeloos) gestorven (Rom. 5:6).
JK.: Owen: Wij worden uitdrukkelijk belast om te geloven, en wel onder de grootste beloften en de zwaarste straf. Dit gebod maakt het geloof formeel tot een plicht. Het geloof is een genade, voor zover dat in ons gewrocht wordt door de Heilige Geest, en zoals die in het hart geplant is, is het de wortel van alle gehoorzaamheid en plichten: maar voorzover het geboden wordt, is het een plicht.
GPPB.: Tot hoever citeert u Owen? Ik heb de onderbreking zelf maar gemaakt, aangezien de noodzakelijke aanhalingstekens ontbreken. Hetgeen dr. Owen zegt is volkomen waar, maar het geloof maakt de beloften niet; de belofte(n) in de toepassing, namelijk de beloften die in Christus Jezus ja en amen zijn, maken het geloof. Christus SPREEKT Zijn volk zalig en geeft het geloof er gratis bij. Ja, dat is ruim zalig worden, want als Hij spreekt, dan is de zaak geschiedt. Ik hoef het geloof niet eerst op te hoesten om zalig gesproken te worden, nee, Christus was en blijft de Eerste, zowel t.a.v. de bekering, als t.a.v. de gemeenschap, want Zijn Naam is Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. "Ach, dat ik Zijn Naam eens spellen kon. Dat ik eens een keertje geloven kon", zegt de godzalige Rutherford. Ja, zo is het.
JK.: Misschien ten overvloede: de plicht om Christus aan te nemen moet niet worden opgevat, alsof iedereen verplicht is te geloven dat Christus voor hem gestorven is en zijn Zaligmaker is. Dat is het geloof niet (volgens mij wordt dit vaak gedacht)!
GPPB.: Kijk, wat je nu leert is een vreselijke ketterij. Het WARE geloof, zelfs het zwakste ware geloof, is verenigd met Christus als zijnde mijn persoonlijke Zaligmaker, Die voor mij (piet goddeloos) te Zijner tijd gestorven is. Ik de Zijne en Hij de mijne, ja, dat was mijn éérste Troost en mijn énige Troost, beiden in leven en sterven, zoals verwoord in Zondag 1 vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus. Die enige Troost was het allereerste waarmee de Heilige Geest zaligmakend in mijn leven gekomen is, namelijk: "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor DE goddelozen gestorven", Rom. 5:6. Niet alle goddelozen, maar DE goddelozen. Als het ware geloof niet omvat wat er in Rom. 5:6 geschreven staat, dan bedriegt men zich voor de eeuwigheid met een schijngeloof. Gods Woord staat er vol van, zowel van 'schijn' als van 'zijn'.
JK.: Het geloof is niet de verzekering. De verzekering is een gevolg van het geloof.
GGPB.: Dat maakt de duivel je wijs en dat is juist EXACT wat Pelagius leerde. Zo zie je, uit de ene ketterij komen vele andere ketterijen voort. Als het geloof niet de verzekering van zaligheid inhoudt, dan is het een duivels geloof. De duivelen geloven ook, doch zij sidderen voor God, omdat God zeker is en het ware geloof ook, hetgeen zij geheel missen. Ds. Van der Groe heeft het prachtig verwoord: "Een waar gelovige zonder enige (ver)zekerheid van zijn zaligheid, is bij mij niet anders dan een gedrochtelijk hersenschim, ofwel een gelovige zonder geloof."
JK.: Geloof omvat verlegenheid met de situatie waarin men is geraakt door de val in het paradijs... Geloof omvat begeerte naar verzoening, vrede, heiligheid en heerlijkheid...
GPPB.: Wat de eerste zin betreft, ja, zo verlegen is de duivel ook, maar hij siddert. Wat de tweede zin betreft, dat is geen geloof, maar een begeerte buiten Christus, dus een werk der Wet. Ellendekennis (geloof in de absoluutheid van Gods Wet) gaat aan de wedergeboorte en het zaligmakende geloof vooraf. "Verlegen zijn met de situatie waarin men is geraakt door de val", daarmee waren de rijke jongeling en de dwaze maagden ook bezet. Genoemde "gelovigen" waren komende tot Christus, maar zij misten het ware geloof en zijn voor eeuwig verloren gegaan. Het ware geloof is verzekerd van het aandeel in Christus, hoe bestreden de gelovige ook moge zijn (Rom. 8:38), hoewel er trap en mate is in de zekerheid. Dat varieert van enige verzekerdheid naar de mate van de volheid van Christus en de volle verzekerdheid des geloofs. Evenwel, het (minste) ware geloof begint met de kennis van Christus -als zijnde mijn persoonlijke Borg en Zaligmaker- en is verenigd met Hem in de vergeving der zonden van verleden, heden en toekomst.
JK.: Geloof is het aannemen van Hem, die Zichzelf onophoudelijk aanbiedt en iedereen naar Zich toe roept en uitnodigt met een BELOFTE! Deze houdt in, dat een ieder die tot Hem KOMT niet zal worden uitgeworpen... Geloof is het laten rusten van een ziel in Hem als de almachtige, waarachtige en getrouwe Zaligmaker... Als iemand dat doet, dan volgt de verzekering per definitie. Ik citeer Brakel: Die onder de bediening leeft, is verplicht om in Christus te geloven, maar niet om te geloven, en zich verzekerd te houden dat Christus voor hem gestorven is; want dan zou iemand leugen kunnen geloven, daar toch het geloof niet dan waarheid als waarheid hebben kan.
GPPB.: De roeping van het Evangelie bestaat uit een uitwendige roeping die tot iedere hoorder des Woords komt, en een zaligmakende inwendige roeping, waarmee de uitverkorenen geroepen worden tot geloof in Christus. De pelagianen vatten alles samen in een punt des geloofs, maar weten niets van de gronden des geloofs. Eerst is er de schenking van de vergeving der zonden en dan volgt aanneming des geloofs in orde, doch geschieden evenwel tegelijkertijd, maar wel in genoemde orde. "Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven zij", Joh. 3:27. De orde is dus 1. schenking en 2. aanneming. Christus schenkt (openbaart) Zichzelf aan de zondaar, alvorens de zondaar Hem door het geloof aanneemt. Dat "aannemen" betekent geloven dat de gerechtigheid van Christus louter door toerekening geschonken is. De rechtvaardigverklaring gaat aan het geloof in orde vooraf. Het geloof is niet eerst, want anders kan Christus niet de Eerste zijn, niet de Alpha zijn, niet het Begin zijn en als Hij dat niet is, dan is Hij ook niet de Laatste, niet de Omega en niet het Einde. Christus belooft (rechtvaardigt) niet op voorwaarde van geloof, nee, Hij spreekt en dan is het er, namelijk de gerechtigheid, de heiligheid, vergeving der zonden en ook het geloof. Brakel is tot de dwaling vervallen om de zekerheid des geloofs pelagiaans te degraderen tot het welwezen des geloofs, maar dat vindt geen enkele grond in de Bijbel. De zekerheid des geloofs behoort voluit tot het wezen des geloofs. Het geloof is zeker, heeft de zekerheid in zich, is een waarachtig kenmerk van het ware geloof, ook van het mosterdzaadgeloof in Christus. Het citaat van Brakel zou ik overigens nog maar eens checken op juistheid. En áls Brakel zich zo heeft uitgedrukt, dan geeft hij een definitie van wat het zaligmakende geloof NIET is, zoals de pelagianen en de semi-palagianen reeds hebben geleerd tot veler verderf.
JK.: Misschien hebben we bovenstaande (JK-citaat) voor een ander gelezen.
GPPB.: Wellicht voor de goedgelovige massa , maar niet voor mij. Bovendien kom ik niet verder dan geheel vleselijk te zijn, verkocht onder de zonde. Ja, maar dan toch van Christus GEGREPEN. U kunt het zelf grijpen, aannemen en geloven, maar er is geen duivel jaloers op zulk een vermeende en grijpende godsdienst zoals u voorstelt. Integendeel, hij siddert, want hij weet dat toen hij de macht in de hemel wilde grijpen, dat de hel en het eeuwige verderf zijn eeuwig deel is en reeds is. Ik vrees voor u dat ik enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb.
JK.: Het zijn woorden voor hen die onverschillig zijn of in lijdelijkheid zijn vervallen. Als ik m'n mailinglist langsloop, tref ik, dacht ik, geen onverschilligen of lijdelijken aan (?). Toch vormt bovenstaande een noodzakelijke inleiding op het volgende.
GPPB.: Dan heb je mij zeker over het hoofd gezien, want ik behoor tot de heilig lijdelijken die aan zijn bekering gestorven is, en die Christus als zijn enige Bekering heeft overgehouden, tot mijn Wijsheid bij God, mijn Rechtvaardigheid en mijn Heiligmaking, ja, tot mijn volkomen Verlossing (1 Kor. 1:30).
JK.: Er is een groep mensen, waarvan mogelijk u deel uitmaakt. Ik heb het dan over mensen die ernstig denken over de eeuwige dingen. Ze zijn verre van oppervlakkig. Toch blijft jaar in, jaar uit hun zielenhouding dezelfde. Als je met ze praat, merk je dat ze ernaar snakken om genade van de Heere te ontvangen. Ze lezen rechtzinnige boeken, struinen talloze kerkdiensten af (soms drie keer op een zondag en 2 keer in de week), bezoeken samenkomsten waar men begaan is met de nood van kerk en volk. Doordeweeks vragen ze ondanks alle weerstand stilte om te bidden voor hun eten, geen onvertogen woord komt uit hun mond, ze zullen hun leidinggevende of werknemers nooit een rad voor de ogen draaien. Het lijken modelgelovigen. En in zekere zin zijn ze dat ook...En toch, er wringt iets. Want hebben deze 'bekommerden' Christus al nodig gehad?
GPPB.: Er zijn zoveel geloofsbelijders die zeggen Christus nodig te hebben en toch voor eeuwig verloren zijn gegaan, omdat zij de inwoning van de Heilige Geest ten enenmale misten. Wat u suggereert in de laatste zin, maakt de grond der zaligheid niet uit.
JK.: Ik wil nu A. van Bummelen in 'Het toevluchtnemend geloof' citeren. Dat doe ik met grote terughoudendheid, omdat ik mensen ken bij wie het water tot aan de lippen is gestegen.
GPPB.: Dat laatste is dagelijks mijn deel, maar onder verantwoording en op kosten van Christus.
JK.: Toch geloof ik in de waarheid van zijn woorden: Als iemand zegt: ik zou graag bekeerd zijn, ik zou graag in Jezus geloven, is dat alleen maar schromelijke hoogmoed. Die mens is een vijand van God, van Christus en van vrije genade. De genade zien wij veel te weinig als vrijspraak Gods. (...).
GPPB.: Hebben mensen die het geloven kunnen en het aan kunnen nemen nog vrijspraak nodig??? Arme zaligheid! Gods ware volk wordt vrijgesproken en kunnen niet anders dan de geschonken vrijspraak aannemen door het geloof. Het is onmogelijk om de vrijspraak Gods te weigeren. Die dat wel kunnen, zijn nog NOOIT vrijgesproken. Schenking en aanneming geschiedt niet op een fifty-fifty basis. Dat zielsbedrog laten we aan de SRA over, waar publiekelijk geleerd wordt dat God de eerste stap doet (in de belofte) en de mens moet dan reageren en de tweede stap zetten. Een coöperatieleer naar het model van het arminiaanse geraamte.
JK.: Hier komt het mensentype op, dat aan de buitenkant ernstige gedachten koestert over de eeuwige dingen, maar dat naar de binnenkant nooit eens omgevallen is met zichzelf. Trefzeker zijn de woorden van ds. H. Hofman (hoewel hij de standen in het geestelijk leven leerde): Want waar gaat het om? Gaat het om: Mocht de Heere eens overkomen? Neen, God is overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God (in: De liefde van Christus dringt ons).
GPPB.: Hetgeen ds. H. Hofman bedoelt, is niet wat gij erin legt, vriend. Hofman bedoelt dat een mens aan Gods zijde moet komen, OP GENADE OF ONGENADE, zoals koningin Esther naar de koning ging. "En alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om", Est. 4:16b. Ja, dat is de gang van de Kerke Gods. JK.: H. Binning zegt in 'Des Zondaars Heiligdom': De nood van onze zonde en onreinheid is juist nodig om tot de fontein te gaan. (...). De nood is een grote reden, en deze reden is een genoegzame grond.
GPPB.: Ja, als de Wet ingekomen is, want "zonder de Wet, -schrijft Paulus- zo leefde ik eertijds (zoals ieder mens van nature); maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden (waar hoor je dat nog?), doch ik ben gestorven", Rom. 7:9. Aan dat laatste is het huidige christendom ten enenmale vreemd, de enkeling uitgezonderd! Zolang de Wet niet doodt, komt er niemand tot Christus. En toen ik gedood was door de Wet, toen hoefde dat ook niet meer, want toen is Christus tot mij gekomen en heeft tot mij (dood lijk) gezegd: "Ik leef en gij zult leven", ja, en toen huppelde ik van zielevreugd. Ruimer zalig worden kan niet!
JK.: Erskine in 'De zekerheid van het geloof': Het hoogmoedige en wettische hart kan er echter niet toe komen Christus en het eeuwige leven voor niets aan te nemen.
GPPB.: Dus niemand, want er is niemand die naar God vraagt, ook niet tot 1 toe. Gaan dan alle mensen zonder enige uitzondering verloren? JA, alleen degenen die verloren gaan aan deze zijde van het graf worden behouden, want Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Daarvan getuigt ook de vader van de verloren zoon: "Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden!" Luk. 15:24. Mijn biografie hoef ik derhalve zelf niet te verzinnen, want die stond al in de Bijbel nog voordat ik ter wereld kwam, namelijk in de gelijkenis van de verloren zoon.
JK.: Kohlbrugge in 'Twaalf twaalftallen leerredenen, deel 7/8': De tegenwerping 'ik kan niet, ik heb niets, ik ben niets' is de zwaarste zonde.
GPPB.: Kohlbrugge bedoelt: ALS TEGENWERPING IN ONGELOOF ZONDER CHRISTUS!! U misbruikt Kohlbrugge's woorden, want "ik kan niet en ik heb niets, ik ben niets" is een waarachtig geloofskenmerk, maar dan in Christus. In Christus hoef ik ook niets te zijn (en ik wil het ook niet meer), want Hij is het voor mij in ALLES. En buiten Christus heb ik niets dan dood en verderf, ook NA ontvangen genade in de inleving des harten.
JK.: Ds. Heemskerk in 'En om uw gunst en waarheid saam': U zegt als u deze uitnodiging hoort, zoals deze steeds weer tot u komt (nl. van de bruiloft des Lams): 'Ik ben dat niet waardig. Dat is een onmogelijke zaak'. Dat is waar. U bent het niet waardig. Wij zijn het niet waardig, maar God is het waardig.
GPPB.: God is het ook meer dan waardig dat de rechten Gods worden verdedigd op het erf der kerk. Ds. Heemskerk heeft echter als een valse Naboth met de PKN-Achab onderhandelt en zelfs de erve der vaderen, het eerstgeboorte-NHK-kerkrecht aan de PKN verkocht om een handvol loze beloften. Mooie woorden, "God is het waardig", maar als de praktijk er volledig mee in strijd is, wat heb je dan aan zulke vrome praat?
(wordt vervolgd op het volgende blok)
|
|
|
|
|
|