|
|
IN GESPREK MET DHR. ALLEGORIE (1)
| |
|
Dit ingezonden stuk begint bij: "PERKINS CONTRA REFORMATIE" en staat in het kader van Galaten 2:11-21.
|
|
DJK.: Om dan ook maar meteen met de deur in huis te vallen; Ik heb u enkele dingen toegezonden van Perkins en Huntington. U zou ook eens moeten lezen wat Theodorus à Brakel schrijft over de opwas in Christus - eerst kinderen - dan jongelingen - dan vaders. Daar ik deze godvrezende vaders wijzer acht als mezelf, en in een tijd leefde waar de Heere meer licht in Zijn Woord gaf als heden ten dage.
GPPB.: Ik reageer maar tussen uw regels door, om onnodige aanhalingen uit uw verhaal te voorkomen. Ook moet u niet denken dat ik aanstonds op uw schrijven reageer, want de beantwoording aan de veelheid van ingezonden stukken vergt doorgaans een dagtaak, terwijl dat meestal gebeurt in de kleine uurtjes bij gebrek aan tijd. In de eerste plaats moet ik u zeggen dat u niet gereageerd heeft op mijn eerste reactie omtrent de door u genoemde geschriften van Perkins en Huntington, terwijl u nu opnieuw een andere oudvader naar voren schuift. Dat is op zijn minst onbeleefd, maar u bent niet de enige die volgens dit soort tactiek te werk gaat. Ik heb inmiddels een heel archief van ingezonden stukken aan dit onderwerp gewijd, waarvan de inhoud van het ingezondene echter volledig in strijd is met de leer van Christus, zoals die geopenbaard is van Genesis 1 t/m Openbaring 22. Ook heb ik omtrent de toepassing van de kennis van Christus en vooral het begin ervan tal van boeken en artikelen gewijd. Uw vragen en opmerkingen kunt u dan ook ruimschoots beantwoord vinden in de veelheid van de website-artikelen die aan deze zaak gewijd zijn. U vraagt namelijk naar de bekende weg die al zoveel aan de orde van behandeling is geweest, zodat ik me eigenlijk afvraag of u niet een vreemdeling te Jeruzalem bent. Als u mijn geschriften goed gelezen had, dan had u nooit de suggestie opgeworpen om Th. à Brakel eens te lezen, want dan had u geweten dat de orde omtrent de geestelijke opwas in Christus, namelijk 'kinderen, jongelingen en vaders' volledig door ons geleerd wordt op grond van de Schrift. Echter NIET zoals u -en eigenlijk heel de Afscheiding- het verstaat, namelijk dat kinderen in de genade Christus (nog) niet zouden kennen. Het is zonder meer een zielsbedrieglijke leer, waaraan de dwaalleer van Rome ten grondslag ligt. Bovendien is Christus gisteren en heden Dezelfde, zodat de oudvaderlijke tijd -die u kwa geestelijkheid boven onze tijd verheft- niet anders is dan onze tijd en na de zondeval ook niet anders is geweest en na ons niet anders zijn zal. God is niet veranderd en Zijn Woord ook niet, hoewel er in onze dagen zeer weinigen zijn die de bijbelse leer des heils Schriftuurlijk-bevindelijk verstaan voor eigen hart en leven en die ook aan anderen weten uit te leggen. Maar met dat handjevol Gideonieten is God niet in verlegenheid gebracht, welnee. Het is volledig in overeenstemming met Zijn raad die eeuwig bestaan zal en door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaat tot de voleinding der wereld. Christus zal tot de voleinding der wereld Zijn discipelen hebben die Zijn Woord recht snijden naar de volle raad Gods. En al zijn er in onze dagen maar enkelen die de volle raad Gods verkondigen, dat doet niets ter zake; God is immers (al)machtig om te verlossen door velen of door weinigen. Uw opzien tot het licht van onze oudvaders is enkel duisternis in vergelijking met het Licht der Wereld, de Zonne der Gerechtigheid, van Wie ik geleerd heb hetgeen ik van Hem ontvangen heb. "Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus", Gal. 1:12. Dat geldt niet alleen Paulus, maar de voltallige algemeen heilige christelijke Kerk van alle tijden en plaatsen.
DJK.: Al geldt het voor ons allen,.......dat wij maar ten dele kennen en weten (1 Kor.13 : 9) - ik denk dat dit de verklaring is waarom er zoveel verwarring en verbittering is. Dit begon al onder de apostelen, en is door gegaan tot heden ten dage - ondanks dat het den Heere nooit in de weg heeft gestaan om Zijn Kerk te roepen door de dwaasheid der prediking, te wederbaren, en te zaligen door het borg- en middelaarswerk van Christus met behoud van Zijn Goddelijk recht.
GPPB.: O, dus volgens uw eerste opmerking ligt de oorzaak van de verwarring en verbittering aan de Schrift zelf, namelijk hetgeen geschreven staat in 1 Kor. 13:9. Dat is echter een ketterse Schriftkritische veronderstelling. Volgens uw suggestie moet God dan wel in gebreke gebleven zijn om Zijn Kerk ten dele te doen kennen, hetgeen zelfs voor de onfeilbaarheid van de bijbelschrijvers, de profeten en apostelen, geldt. Gods heilig en onfeilbaar Woord is altijd nog het Begin en het Einde van alle tegenspraak. Bovendien is het Woord Vlees geworden en Christus weet onfeilbaar Zijn Kerk te roepen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht middels de dwaasheid der prediking en niet alleen 'met behoud' van Zijn Goddelijk recht, dat ook, maar veelmeer tot verheerlijking van dat lieve recht Gods!
DJK.: En omdat ik altijd een beetje bang ben dat we met de oudvaders nooit aan een eind komen, om de reden dat een ieder maar aanhaalt hetgeen hem recht schijnt, wens ik u liever direct te bepalen bij enkele geschiedenissen uit God's Woord, waar ik zelf ook door genade ziels-ondervindelijk kennis aan heb mogen krijgen.
GPPB.: Het boek 'oudvaders' heb ik al enige tijd uit, maar in het Boek der boeken raak ik nooit uitgeleerd. U zegt zielsondervindelijke kennis gekregen te hebben, maar wat ik u vragen wilde: Kent u Christus als de Gegevene des Vaders als uw persoonlijke Plaatsvervanger (Borg) voor God, ja, als uw Profeet, Priester en Koning, geopenbaard en geschonken in de weg van het recht, in de vergeving van al uw zonden? Het geestelijke leven en het ware geloof begint namelijk met de vergeving der zonden, zoals de Heidelbergse Catechismus o.a. in Zondag 7 ons dat op grond van Gods Woord leert.
DJK.: Ik wil u drie voorbeelden aangeven vanuit de Schrift die u misschien tot een weinig nadenken mogen brengen, tevens bedenkende dat God's Woord geestelijk is en geestelijk gelezen mag/moet worden. En waarbij we twee zaken goed uit elkaar dienen te houden, hoe het ligt aan God's kant en hoe dit beleefd en ondervonden wordt in de ziel aan de kant van de zaligmakend-ontdekte van God geroepen zondaar. En hoe de Heere de heilsfeiten zeer ordelijk in het hart van de Kerk van Christus doet beleven en zielsbevindelijk doet ondervinden.
GPPB.: Het klinkt heel gewichtig hetgeen u hier schrijft, maar de verzonnen fabel van 'de twee kanten' die u suggereert is een uitvinding van de paus himself. Rome leert ook twee kanten, namelijk Gods kant en de kant van de zondaar en dan kan het aan de kant van de zondaar 'vriezen en dooien', maar dat heeft met het ware zaligmakende geloof NIETS te maken. "Hoe het ligt aan Gods kant" ziet namelijk alleen het ware geloof, want het geloof ziet de zaken zoals Gods ze ziet, naar de mate der kennis van Christus. En alles wat er aan "zielsbevinding" ondervonden wordt BUITEN de kennis van Christus is een optelsom waarmee de huichelaars zich rijk rekenen, maar waarmee de nog onwedergeboren uitverkorenen in de fase der ontdekking in de dood uitkomen, vanwege het feit dat alle bevinding BUITEN de zaligmakende kennis in Christus niet zaligmakend is, voor het grootste gedeelte wettisch en vals is en op zijn best genomen nabijkomend werk is. Bovendien bestaan er geen "zaligmakend-ontdekte zondaren, want "...die Hij geroepen heeft, dezen HEEFT (niet worden) Hij ook gerechtvaardigd...(Rom. 8:30), namelijk zowel in de vierschaar Gods als in de vierschaar der consciëntie door het geloof. "Zaligmakende ontdekking" in het kader van het stuk der ellende is alweer een uitvinding van Rome en gretig overgenomen door het halfverloste christendom in onze dagen, dat echter van haar drek niet gewassen is. Gods Woord spreekt nergens van "zaligmakende ontdekking" laat staan dat Gods Woord zou spreken van zaligmakend-ontdekte zondaren in het kader van het stuk der ellende. Uw gesuggereerde onderscheid is helaas wanordelijk en verre van bijbels.
DJK.: Om met het leven van Abraham te beginnen: Wanneer den Heere, Abraham na zijn roeping uit Ur, op den weg naar Kanaan, uit zijn tent roept om hem de sterrenhemel te tonen en hem vraagt of hij het getal der sterren kan tellen, moet Abraham het bekennen dat ze ontelbaar zijn. Waarop den Heere hem gaat beloven dat ook zijn zaad alzo zal zijn, en waar (zie kanttekeningen) ook eenmaal de Messias uit geboren zal worden. 'En Abraham geloofde in den Heere', lezen we dan, en dit geloven in de belofte God's jegens hem en zijn zaad werd hem gerekend tot gerechtigheid. Dit schrijft Abraham niet over zichzelf, maar Mozes in opdracht van den Heere (het boek Genesis). Abraham kon dus niet verloren gaan, omdat hij de beloften God's geloofd had. (Dit is van Gods' kant).
GPPB.: "En Abraham geloofde in den Heere", dat staat er niet, er staat: "Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid", Rom. 4:3. Dat zegt Mozes niet, zoals u suggereert, maar Paulus, hetgeen niet louter ziet op Abrahams geloof in de belofte Gods jegens hem en zijn (vleselijk) zaad, maar wezenlijk ziet op Abrahams geloof in HET ZAAD, Christus. Kanttekeningen bij "geloofde God": 'Dat is, de beloften Gods van Hem een Schild en groot Loon te zullen zijn, en van Hem een erfgenaam te geven, en Zijn zaad te vermenigvuldigen, Gen. 15:1,4,5,6, waardoor niet alleen een vleselijk zaad, maar inzonderheid Christus verstaan wordt, de zoon Abrahams, in welken alle geslachten der aarde zouden gezegend worden. Zie hierna Rom. 4:11,12,13, gelijk ook Paulus verklaart Gal. 3:16. Zie ook Joh. 8:56.' En wilt u beweren dat "Gods kant" Abraham onbekend was? Een grotere ketterij bestaat er eigenlijk niet, want met uw laatste opmerking verwerpt u de enige en unieke zaligmakende leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, hetwelk in geen hoek geschiedt (Hand. 26:26; Rom. 4,5,6,7; Gal. 2:19-20; 1 Joh. 3:14, enz.). OMDAT God tot Abraham in Christus van vrede gesproken had (Gen. 12:1-2; 15:1), zegt Abraham vanuit de ware zielsbeleving met de Kerk van alle tijden en plaatsen: "Wij dan [Abraham, Paulus en al Gods ware volk] gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus", Rom. 5:1.
DJK.: Maar nu de vraag aan ons, wat was nu de bevinding en ondervinding van Abraham aangaande de vervulling van die belofte. Abraham ging ondervinden en leren dat deze belofte slechts in vervulling kon gaan door de geboorte van een zoon. Abraham ging in tot Sara, maar zij ontving niet, kwam tenslotte in een weg van eigen vlees terecht bij Hagar die hem Ismael baarde, het beeld van zijn eigen werken. En telkens wordt zijn weg afgekeurd door den Heere, en komt den Heere hem telkens weer opnieuw te zeggen dat zijn zoon uit 'de vrije' en niet uit 'de dienstbare' geboren zou worden. Totdat Abraham ziet dat de moeder in Sara gestorven is, en het naar de mens onmogelijk is dat uit haar nog een zoon geboren zou worden. Waarop hij met zijn eigen werken(Ismael) op de knieën gaat en het den Heere vraagt: " Laat toch Ismaël leven voor Uw Aangezicht!" Waarop den Heere hem weer bestraft en opnieuw de aan hem gedane belofte voor de laatste keer komt te bevestigen. Wat ligt hier toch veel onderwijs in aangaande de bekommerde Kerk van Christus, die geheel ontledigd moeten worden door de werking van de Geest die uitgaat van Christus, wil er plaats komen in het hart voor Christus, die zich dan vervolgens gaat openbaren als de Middelaar Gods en der mensen en als Gods Zoon.
GPPB.: Wel, wel, dus volgens uw redenering heeft Abraham krachtens zijn dienstbare werken en gelijknamige bevinding de belofte Gods in ongeloof verdacht gehouden. Alweer een ketterij van de eerste orde. Gods Woord leert het tegenovergestelde van hetgeen u beweert. Immers, Paulus zegt over Abraham door de inspiratie van de Heilige Geest: "(Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld) voor Hem, aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren; welke tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij zou worden een vader van vele volken; volgens hetgeen gezegd was: 'Alzo zal uw Zaad wezen'. En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was. En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer; en ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend", Rom. 4:16-22. En dan leert de Heilige Geest in Hebreeën 11:13 aangaande de oudtestamentische gelovigen, beginnend bij Abraham: "Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben Dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren." Wat spreekt u -meneer DJK- van "de bekommerde Kerk" in welks hart Christus nog niet geopenbaard zou zijn? Die kerk die u voor ogen hebt, is de Kerk van Christus NIET, want Christus zegt ook van de zwakken (kinderen) in het geloof dat zij Hem kennen. "Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend", Joh. 10:14. EN WILT U BEWEREN DAT DE ZWAKGELOVIGEN CHRISTUS NIET KENNEN? Ik daag u voor Gods rechterstoel om die ketterij voor Gods aangezicht overeind te houden. Meneer, u begaat een grove zonde die u zelfs duur kan komen te staan. U bent het die de kleinen in Christus ergert door de valse bewering dat zij Christus nog niet kennen, terwijl Christus Zelf meer dan tweemaal in de Schrift bevestigt dat de zwak- en kleingelovigen IN HEM GELOVEN. Onder andere in Mattheüs 18:6: "Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee." En in Markus 9:42 getuigt de Heilige Geest wederom: "En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware." En als het gaat over het geheim van zaligworden, dan zegt Christus: "Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde; dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U", Luk. 10:21. En wilt u beweren dat de kinderen in Christus Hem niet kennen?
DJK.: Ik weiger het te geloven dat deze geschiedenis slechts beschreven aangaande de geschiedenis van Israel. Als dit zo is, dan kunnen we de schaduwdienst van de offeranden die beschreven is in Leviticus, Deuteronomium en Numeri - ook wel aan de kant schuiven.
GPPB.: Wat u weigert te geloven, maakt de waarheid Gods niet uit. Gods Woord leert bij monde van de apostel Paulus: "Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is", opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust", 2 Tim. 3:16-17. "OPDAT de MENS GODS...", hoort u? Wat is de mens Gods? Dat is Gods gerechtvaardigde volk! (Zie Kantt.). U ziet dat Gods Woord nuttig is tot weerlegging van de door u geleerde ketterijen die vooral bij het halfverloste christendom in onze dagen in zwang is. En diezelfde Paulus leert in Romeinen 15:4: "Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden." Dus inderdaad niet alleen voor Israël, maar voor de levende Kerk van alle tijden en plaatsen. En van die Kerk getuigt Jesaja: "De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe..." De levenden in Christus loven Hem, omdat zij in Hem gerechtvaardigd zijn, Hem kennen en van Hem gekend zijn. Dat geldt ook de kleinen en de zwakken in het geloof. Wat de oudtestamentische schaduwendienst onder de ceremoniële wetgeving betreft, die gold alleen en uitsluitend het volk der Joden en niet de christenen uit de heidenen (Hand. 15). Christus is Middelaar van een zoveel beter verbond en Hij is Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, hetgeen geen enkel verband houdt met de levitische priesterlijke bediening onder Mozes als middelaar van het oude verbond. U zet in heel uw verhaal Gods volk weer met een misschientje onder de wet in inzettingen bestaande, maar Gods WARE volk is niet onder de Wet, maar onder de genade en de oude mens is gestorven in de dood van Christus, ook zielsbevindelijk (Gal. 2:19). Vanzelfsprekend is de oudtestamentische schaduwendienst van de offeranden heel de Kerk tot lering geschreven, namelijk tot dit doel: "Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods", Ef. 3:18-19. U ziet, er wordt dus niets uit Gods Woord aan de kant geschoven, behalve dan het halfverloste christendom dat zich etiketteert als 'de bekommerde kerk', onverzoend en nog niet gerechtvaardigd en derhalve de naam hebben dat zij leven, maar in werkelijkheid dood zijn, en waarvan Christus straks zal zeggen: "Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!" Matth. 7:23. U ziet, uw twee-kanten theologie eindigt in de hel.
DJK.: Wat moest Abraham het leren dat Izak slechts door het onmogelijke wonder geboren ging worden, en zo kwam hij er zelf geheel buiten te vallen. En krijgt van den Heere tenslotte te horen dat zijn zoon binnen een jaar geboren zou worden.(Advent) Niets uit ons, maar al uit Hem... En dan wordt Izak uit Sara geboren.(Kerst). Daarna moest Abraham zijn eigen werk (Ismaël) weg sturen, de woestijn in met Hagar - die ze hem gebaard had. Izak en Ismael konden elkaar niet verdragen. En zo kan een geboren Christus in het hart van de zondaar, nooit samen gaan met onze eigen verdorven zondige werken. Tenslotte moest Abraham zijn geschonken geboren zoon Izak (beeld van Christus) gaan offeren op het gebergte van Moria (Golgotha). De bevrediging van God's recht, door het Offer gepaard met bloedstorting....
GPPB.: Dus volgens uw redenering is de belofte Abrahams 'Advent', de geboorte van Izak Abrahams 'Kerstfeest', en dan moet de offerande van Izak Abrahams Golgotha/Paasfeest, ofwel zijn rechtvaardigmaking geweest zijn. En dat alles onder het mom dat Izak het beeld van Christus is... De dwaling ten top! Izak is niet het beeld van Christus, maar is een type van de Kerk. Bij Izak ging het zwaard er namelijk niet door. Dat kan alleen en uitsluitend gezegd worden van Christus. "Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden", Zach. 13:7. De bevrediging van Gods recht geschiedde dus niet door Abrahams offerande van Izak, maar door de Enige Offerande van Christus, afgebeeld door het geslachte ram dat in de struiken verward zat en op hetzelfde altaar geofferd werd, nadat Izak op Gods bevel vrijuit mocht gaan. Met uw 'stappenplan' zou de moordenaar aan het kruis voor eeuwig verloren zijn gegaan, want die werd ineens voor Gods recht geplaatst en in zijn oordeel verlost en dat geldt al de geroepen heiligen in de orde van ellende (uitlandig, onwedergeboren), verlossing (rechtvaardigmaking) en dankbaarheid (leven uit en door die dankende Hogepriester). Trap en mate in de kennis van Christus leert Gods Woord in de orde van kinderen, jongelingen en vaders in deZELFDE genade. Voor de kinderen in de genade geldt: "Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil." Ook voor de kinderen in Christus geldt: "Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend." Voor de jongelingen geldt: "Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen." En: "Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen." En voor de vaders in Christus geldt: "Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is." En: "Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is." U kunt het allemaal lezen in 1 Joh. 2:12-14. En als men mist wat de kinderen in Christus hebben en zielsbevindelijk weten, namelijk dat hun zonden vergeven ZIJN en in Christus een verzoend God en Vader hebben en kennen (Joh. 17:3), dan mist men alles, dan is men niet wedergeboren, dan is men onder de Wet, onder de toorn Gods en met de ganse wereld voor God verdoemelijk.
DJK.: Ten tweede : De allegorische uitleg van het boek Ruth, waar we weinig van lezen bij de oudvaders, maar wel van lezen bij de kerkvaders die toch het dichtste bij de Bron en belijdenis der apostelen zijn geweest.
GPPB.: Bij Ambrosius en Augustinus is de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze veel meer een achterliggende gedachte, dan de leer waarmee de Kerk staat of valt, zoals Luther dat heeft herontdekt, beleden en geleerd. Uw bewering omtrent de kerkvaders klopt van geen kant.
DJK.: Ook Ruth werd geroepen in de middelijke weg, vanuit Moab naar Bethlehem waar Boaz uiteindelijk in haar hart geboren is geworden, en mocht belijden met de Kerk van Christus, 'Uw volk is mijn volk, en uw God mijn God'. - Waarbij we kunnen zien dat wanneer ze beproefd wordt door een moeder in Israel, er in de Kerk een liefde geboren is tot den Heere en Zijn volk. Boaz is hier nog een ongekend persoon.
GPPB.: Een allegorische exegese van de bijbelse heilshistorie is volledig in strijd met de leer van Christus zoals o.a. Paulus die door de inspiratie des Heiligen Geestes geleerd heeft in zijn brieven, voornamelijk in Romeinen en Galaten. Gods Woord is nooit met elkaar in tegenspraak, maar het boek Ruth is geen heilsleer, maar heilshistorie. Dat is heel wat anders. In het Oude Testament zijn typen aan te wijzen van Christus en van de levende Kerk, maar dat is heel wat anders dan de vergeestelijking van bijv. de gang van Jozef, Ruth en de discipelen, die voornamelijk bij de Afscheiding in zwang is. De tijd heeft wel bewezen dat de kerken door deze dwaalleer tot de nok gevuld zijn met rijke jongelingen en dwaze maagden die van hun drek niet gewassen zijn. Meneer, ik heb het aan levende lijve ondervonden en ik ondervind het nog steeds dat de zogenaamde 'bekommerden' waarvan u spreekt, aan hun vijandschap niet gedood zijn door de dood van Christus en derhalve niets weten van de bevindelijke Wetsdood, waarvan Paulus melding maakt in Galaten 2:19, laat staan dat dezulken ooit door God gerechtvaardigd zijn door de toegerekende gerechtigheid van Christus in de hel van hun dode adamsbestaan. Buiten de zielsbevindelijke rechtvaardigmaking door het geloof is er geen leven, want anders zou er leven buiten Christus mogelijk zijn. Van die duivelse leer siddert zelfs de duivel, omdat de duivel nog gelooft dat God Gód is, een verterend Vuur en een eeuwige Gloed bij Wie niemand wonen kan, tenzij men in Christus voor en door God gerechtvaardigd is in de weg van rechtspraak en vrijspraak. Het boek Ruth handelt niet over de bekering van Ruth (dat was zij reeds), maar over haar Joodse naturalisatie. Ruth's naturalisatie is namelijk heilshistorie, want uit het huwelijk van Boaz en Ruth is Obed geboren en uit Obed is Isaï geboren en uit Isaï is David geboren en uit David is Christus geboren en uit Christus is GPPB. geboren (Rom. 5:6). Ruth, de Moabitische, is Jodin geworden in een juridische weg, namelijk van lossing en vrijkoping, waarin wel degelijk lessen verklaard liggen voor het geestelijke leven, maar absoluut niet door een allegorische vergeestelijking die volledig met de paulinische leer in strijd is en dus verwerpelijk is. Dat Ruth God in Christus al kende door het geloof, bewijst haar geloofsbelijdenis wel op de grens van Moab en Israël. "Uw volk is mijn volk, uw God mijn God." De Kanttekenaren schrijven hierbij o.a.: "Hiermede toont zij haar bekering tot den waren God en de gemeenschap Zijner Kerk." U zegt tenslotte: "Boaz is hier nog een ongekend persoon." Kijk, dat is paapse LARIEKOEK! Boaz is Christus niet! U maakt van Boaz een paus, alsof Ruth naast Christus nog een Boaz nodig had voor haar zaligheid. Bespottelijk, goddeloos en zielsbedrieglijk! Ruth's gang op de akker van Boaz heeft met haar bekering NIETS te maken. Haar Joodse naturalisatie was evenwel noodzakelijk, omdat een Joodse man (Boaz) met een heidin (ook niet met een christen-heidin) niet trouwen mocht krachtens de wil des bevels van God.
DJK.: Dan wordt Ruth bij geval geleidt op de akker van Boaz. Waarna ze met armen vol thuis komt, en Naomi vertelt van die vriendelijke landheer, Boaz. En Naomi haar zegt dat hij een bloedvriend van hen is, en hen zou kunnen lossen. Deze woorden zeggen Ruth nog weinig, want ze kan nog van het gegevene van Boaz in leven blijven.
GPPB.: Hetwelk alleen en uitsluitend ziet op het tijdelijke leven van Ruth, want zij leefde in geestelijk opzicht reeds uit de gerechtigheid van een Ander, namelijk die van Christus, zoals ook Boaz van haar getuigt: "De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen!" Ruth 2:12. U ziet dat Boaz zich niet opwerpt als Ruth's geestelijke losser, want dan wijst hij van zich af op Ruth's geestelijke Losser, de HEERE Zelf.
DJK.: Totdat de tarwe-oogst ten einde is gekomen, en planken leeg raken, en de winter voor de deur staat, en daar onrust in het hart van Ruth komt. En wanneer nu Naomi deze onze onrust bemerkt en haar raad geeft, hecht Ruth wel waarde aan de woorden van haar wijze Godvrezende schoonmoeder. 'Zou ik u geen rust zoeken, mijn dochter, opdat het u welgaat ?' En als Ruth dan deze raad ter harte neemt, en zich aan de voeten van Boaz mag neerleggen, smekende : 'breidt dan uw vleugelen over mij uit, want gij zijt de losser !' (kant. wil me lossen en huwen).
GPPB.: Juist, daar ging het om, namelijk om Ruth's huwelijk met Boaz, maar in geestelijk opzicht was Ruth reeds de Bruid van Christus die onder Zijn vleugelen reeds de toevlucht genomen had door het geloof.
DJK.: Dan gaat Boaz haar prijzen, en haar een belofte doen: "Al wat gij gezegd hebt zal ik u doen." - en hier krijgt Ruth een grond om op te pleiten.
GPPB.: Een belofte uit de mond van de meerdere Boaz is geen pleitgrond maar een rechtsgrond en de betekenende zaak zelf. Gods beloften in Christus zijn daden, want Zijn woorden zijn daden. God spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er (Ps. 33:9). Christus spreekt alleen maar in de belofte tot Zijn volk op grond van recht. Velen spreken van de belofte Gods die in Christus ja en amen zijn, alsof met de belofte de zaak nog staan of vallen kan, maar dezulken weten totaal niets af van hetgeen God in Christus Zijn Kerk belooft. Met de belofte Gods die in Christus ja en amen zijn wordt Gods volk op de Rots Christus gezet. Als dat gebeurt, komt er een volk van de hel in de Hemel. "Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God. En die ze gehoord hebben zullen leven", Joh. 5:25. Er worden dus geen deugdelijke Ruth's gerechtvaardigd, maar doden en goddelozen. Ruth wordt een deugdelijke vrouw genoemd, omdat haar deugd in Christus gevonden werd (Hosea 14:8) en nergens anders om.
DJK.: Maar daar was nog een nadere losser, dit zag op de wet, dewelke volkomenheid eist (krachtens het werkverbond waar we in geschapen zijn: "Doe dat, en gij zult leven!"
GPPB.: Allemaal inlegkunde en alles van horen zeggen. Met welks kalf heeft u geploegd? En nou eerlijk zijn, want ik kan u haarfijn vertellen van wie u deze exegotische dwaasheid gestolen hebt! De Wet is trouwens geen nadere losser, maar een bloedwreker, wiens recht bevredigd is in de dood van Christus en in Christus voor de gans uitverkoren Kerk.
(Wordt vervolgd op het volgende blok)
|
|
|
|
|
|