|
|
|
Geachte meneer Burggraaf,
U zegt in een preek dat een onbekeerd mens zijn bekommrnissen niet op de Heere kan en wil werpen en dat de tekst van 1 Petrus 5:7 alleen een privilege is voor Gods volk. Maar is een onbekeerd mens dan geheel van het gebed uitgesloten? Of begrijp ik u verkeerd?
met vriendelijke groet,
Rieta V.
----------------------------
Beste Rita V.,
Hartelijke dank voor je vraag, een heel belangrijke vraag. Laten we duidelijk zijn. 1 Petrus 5:7 staat geschreven in het kader van het geloof en zo is het ook bedoeld. Zonder geloof kunnen we God niet behagen, ook niet met bidden. Alleen Gods volk kan gelovig gebruik maken van de genoemde tekst. Lees in dit verband 1 Petrus 5 in zijn geheel en dan zult u daarin lezen dat Petrus zich richt tot de ware gelovigen. Dit betekent niet dat een onbekeerd mens van het gebed is uitgesloten, integendeel, hij is er zelfs toe verplicht. Aan de plicht van het gebed kan geen mens zich onschuldig onttrekken. Maar om al onze bekommernissen op de Heere te werpen, dat is zonder geloof onmogelijk. Dat geldt voor elk gebed. Het spreekwoord luidt: "Nood leert bidden" en in zekere zin is dat waar, maar nood kan een mens ook doen vloeken. Toch brengt de Heere dikwijls een mens op de knieën door hem of haar in een of andere nood te brengen. We zien het bij Manasse in de kerker, bij de moordenaar aan het kruis en bij zovele anderen. Op hun noodgeschrei deed de Heere grote wonderen. En daarvoor geeft de Heere Zelf een pleitgrond: "En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren", Ps. 50:15. 1 Petrus 5:7 is echter geen pleitgrond, maar een belofte voor de levende Kerk. Tot een vormelijke plichtmatige bidder zegt God echter: "Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt. Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog. Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen. Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde", Ps. 50:16-22.
Onder dit vonnis staat ELK onbekeerd mens, wie hij ook zij. Maar een ziel in ware zielenood, die zijn bidden niet meer voor bidden houdt, maar nochtans onmogelijk na kan laten om tot God te roepen, dat wordt nergens in de Bijbel veroordeeld, integendeel! Immers, de Heere is nabij de gebrokenen van hart en de verslagenen van geest en die voor Zijn Woord beeft. BEHALVE, als de mens onder de genademiddelen zijn trotse nek verhardt, dan zegt den Heere: "Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken. Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte; en gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt; zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt. Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt; dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad; zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen. Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven", Spr. 1:22-32.
Zelfs verhoort de Heere soms gebeden van onbekeerde mensen die in tijdelijke nood verkeren en in hun nood tot God roepen. Ik zal u een wonderlijk voorval vertellen, die ik eens een dominee heb horen vertellen in een preek.
Het betreft een voorval uit WO II; twee mannen, laten we zeggen, Jan en Kees, waren afgevoerd naar Duitsland om in een werkkamp te arbeiden voor de Duitse bezetter. De nood was groot, want Jan en Kees waren beiden getrouwd en hun gezin hadden zij in ontredderde toestand achter moeten laten. Wat wil het geval? Door de nood gedreven komt Jan op zijn knieën terecht en begint tot God te roepen om weer met zijn gezin verenigd te mogen worden. Niet lang daarna wordt hij bij de kampcommandant van het Duitse werkkamp geroepen en krijgt hij te verstaan dat hij vrij is en naar huis mag vertrekken. Hoewel Jan er om gebeden had, kon hij zijn oren niet geloven. Hij ging direct naar Kees om het blijde nieuws te vertellen. Kees was vanzelf een en al verbazing. Kees: "Jan, hoe is dat toch in de wereld mogelijk?" Jan: "Kees, ik heb tot de God van Abraham, Izak en Jakob geroepen of ik weer met mijn gezin verenigd mocht worden en dat gebed heeft God verhoord. Ik mag naar huis!"
Toen Jan uit het werkkamp was ontslagen en weer met zijn gezin verenigd mocht zijn, dacht hij na een tijdje: "Ik zal de vrouw van Kees even op de hoogte stellen hoe het mij vergaan is en ook hoe Kees het maakt." Even later staat Jan voor het huis van de vrouw van Kees en belt aan. De deur zwaait open en tot zijn opperste verbazing ziet hij Kees in de deuropening staan. Jan: "Wel heb ik van mijn leven, Kees, jij hier! Hoe..?" Kees: "Beste Jan, toen ik hoorde van de wonderlijke verhoring op je gebed, heb ik óók in mijn nood tot de God van Abraham, Izak en Jakob geroepen, en de Heere heeft ook mijn gebed verhoord!"
Dit verhaal moet echt gebeurd zijn, en ik geloof het ook, maar weet u wat eigenlijk het wonderlijkste van alles was? Wel, dat de uitredding van Jan en Kees uit het Duitse werkkamp, een middel was dat hen tot waarachtige bekering en tot het geloof in Christus geleid heeft. ZO kan het dus ook en die God leeft NOG! "Zie, Ik ben de HEERE, de God van alle vlees; zou Mij enig ding te wonderlijk zijn?" Jer. 32:27.
Hartelijke groeten,
GPPB.
|
|
|
|
|
|