ONBIJBELS EXEMPLARISME
ONBIJBELS EXEMPLARISME        
Plaats in winkelmandjeMandje
Geachte meneer Burggraaf,
Ik wilde u graag een vraag stellen over de discipelen. Ik vind het altijd zo'n raadsel dat ze niet begrepen waarom de Heere Jezus nu moest lijden en sterven. Ze hadden toch geleerd dat er voor de zonde betaald moest worden? Ik weet dat zij in de tijd leefden waarin de beloften nog werden afgeschaduwd in de tempeldienst, (hoewel de vervulling dichtbij was), maar wat was dan hun verwachting met betrekking tot de voldoening als ze niet begrepen hebben dat de Heere Jezus nu juist daarvoor gekomen was? Was de komst van de Messias dan ook niet voor alle oud testamentisch gelovigen een komst waarvan zij begrepen hebben dat die noodzakelijk was om verzoening met God teweeg te brengen? Hadden zij dan vrede met God, maar was het een raadsel voor hun hoe dat mogelijk was? Ik stel deze vraag ook, omdat het leven van de dicipelen vaak als een heilsorde wordt uitgelegd.

Met vriendelijke groet,
John.

Beste John,
Over deze kwestie hebben we in het verleden al een aantal artikelen gewijd, maar het nog een keer te zeggen is mij niet verdrietig en het is u zeker (Filip. 3:1). De aartsvaders en de oudtestamentische heiligen hebben er doorgaans meer van verstaan dan dat de discipelen aanvankelijk verstonden, want zij hebben Christus van verre gezien en omhelsd, de belofte niet verkregen hebbende (Hebr. 11:13). De geloofsverwachting van de discipelen was echter dezelfde (Joh. 6:69). Vanzelf kenden en geloofden de discipelen het getuigenis van de profeet Jesaja over de lijdende Borg (Jes. 53). Bovendien werd de verzoening door voldoening afgebeeld in de oudtestamentische offerdiensten en beduidde de grond der zaligheid in Christus voor degenen die geloofden. Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, was de periode aangebroken van de nieuwe dag en die moeilijke overgangsperiode hebben met name de discipelen moeten doorworstelen. Zij ontvingen echter het profetisch onderwijs van Christus, maar aanvankelijk hadden zij alleen de Thora en de profeten tot hun beschikking en zij leefden sterk in de verwachting dat de Messias nog komen moest. Toen Hij eenmaal gekomen was, konden zij nog maar moeilijk verstaan dat Christus door een weg van lijden en sterven de verzoening teweeg moest brengen. Om van het zichtbare oudtestamentische Evangelie te worden afgebracht en louter alleen door het geloof te leven, was voor de discipelen vóór het heilsfeit van Pasen zeer zwaar om te verstaan. Al Gods kinderen willen aanvankelijk leven van het gevoel, van het zichtbare en het tastbare. Dat is wat dat betreft nog niet veranderd. En omwille van de zwakheid van het geloof, heeft Christus de sacramenten ingesteld tot versterking van het geloof. De sacramenten zijn feitelijk het zichtbare Evangelie. Het gepredikte Woord is echter meer, want dat dient tot werking én versterking van het geloof. De discipelen verkeerden onder de prediking van Christus en zijn daaronder op het zuiverst gebakerd geworden, hoewel al hun hoop scheen te zijn vergaan toen de Heere der heerlijkheid de kruisdood stierf en in het graf begraven was. Met de dood van Christus leek het allemaal afgelopen te zijn met hen en zaten zij met de deuren op slot in de rouwkamer zonder Jezus. Als de Heere Jezus hen niet was geopenbaard in de kracht Zijner opstanding, zouden zij allen in die rouwkamer van smart gestorven zijn.
Hoewel wij -historisch gezien- achter de heilsfeiten staan, verstaan we van de objectieve heilsleer niets meer als de Wet Gods ons betrekt in het gericht Gods. Dat de Wet geestelijk is en de mens vleselijk, kan de mond wel gewillig belijden, maar dat moet ondervonden worden, anders verstaan we niet dat we met al onze vrome bewegingen geheel zonder de Wet leven (Rom. 7:9). De mens is uiterst vijandig tegen de werkelijke bediening der Wet, omdat hij boordevol goede gedachten en voornemens is jegens zichzelf. Nu waren de discipelen gerechtvaardigde mensen, maar het zakelijke van het richterlijke handelen Gods konden zij niet goed verstaan. Een bloedende en stervende Zaligmaker ging dwars tegen hun aanvankelijke gevoelens in, want zij kenden Jezus wel als Gods Zoon, ook wel als Sions betalende Borg voor eigen hart en leven, maar in de weg van lijden tot heerlijkheid, waren zij nog niet bevindelijk ingeleid. Zij wilden Jezus de kruisdood besparen, niet wetend dat zij hun eigen zaligheid daarmee in de weg stonden, laat staan dat zij oog hadden voor hetgeen Paulus door de inspiratie des Geestes geschreven heeft in Romeinen 6:8: "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven." Romeinen 6:8 is een mysterie voor het vlees. Het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet, want het vlees wil niet sterven en ook niet met Christus de dood ingaan. Gelukkig komt de zaligheid van Gods uitverkorenen niet tot stand door de vrije wil des mensen (want die bestaat niet), maar door de vrije ontfermingen Gods. De discipelen waren geconcentreerd op een aards Koninkrijk, waarin Christus de scepter zou zwaaien en in een aards Koninkrijk past geen stervende Zaligmaker. Objectief gezien kan de mens de gang van Christus met zijn verstand wel aardig op een rij krijgen, waarin die mens heel geestelijk denkt te zijn, maar als de geestelijkheid der Wet in ons hart wordt afgedrukt, dan gaan we beginnen te verstaan dat we niet geestelijk zijn, maar vleselijk, verkocht onder de zonde en van vrije genade niet leven willen.

De dwalingen omtrent de heilsleer komen hieruit voort dat de mens, soms ook na ontvangen genade, het met de Wet op een akkoordje wil gooien, om onder de dekmantel van liefde in de weg van een deugdengeloof Gode aangenaam te zijn. Aangezien de oude (ongelovige) mens God niet behagen kan, moet die oude mens sterven. En daar verzet een heel mens zich tegen. Dat verzet heeft Christus aan het kruis gedood, want Hij hing daar in mijn vlees en heeft de oorzaak van de dood -de zonde- weggenomen met Zijn dood. Het vlees is dus overwonnen door de dood van Christus, want Hij is gestorven om onze zonden -de zonde veroordeeld in het vlees- en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Om met God in een verzoende betrekking te komen, moeten we volkomen rechtvaardig en heilig bevonden worden. De prijs die daarvoor betaald moet worden, is een volkomen gehoorzaamheid aan de Wet Gods.
De huidige dwalingen komen hieruit voort dat men de eisende gerechtigheid der Wet direct op Christus betrekt en dan gaat men al vrijuit zonder dat men ooit door de Zoon is vrijgemaakt (Joh. 8:36). Dat God de zondeval gewroken heeft aan Zijn lieve Zoon, ontslaat ons niet van de claim der Wet die op elk mens ligt. Aan Gods eisende gerechtigheid zal dus volkomen genoeg gedaan moeten worden door een ieder van ons persoonlijk, wil het wel zijn voor tijd en eeuwigheid. Onder die eis gaat er een volk verloren en wordt in Christus gered uit het vonnis der Wet. Dat red je niet door de toepassing zelf te maken met een objectieve Christus van het bijbelblad. Er zal een wonder in ons leven plaats moeten vinden, en een wonder is wat niet kan en toch gebeurt. Aan dat wonder hadden de discipelen -behalve Judas- deel, maar de inhoud van dat wonder bevatte zoveel heilgeheimen hetgeen niet op 1 dag geleerd wordt.
Het criterium voor de verzoening met God is evenwel de geloofsvereniging met Christus, de vergeving der zonden en het kindschap Gods. Dat kennen al Gods kinderen, de kleinen en de groten. Die zaligmakende kennis ontvang je niet bij een gebrek aan ware ellendekennis, want dan zou de dood van Christus geen betekenis hebben. Christus is der Wet gestorven en juist met Zijn dood voldeed Hij volkomen aan de eis der Wet. De dood van Christus wordt onze dood als we met Hem sterven. Dat geschiedt in de doorgang door de enge poort. In de poort wordt rechtgesproken en de zondaar in Christus vrijgesproken. Christus is de Deur der schapen. Hij geeft Zijn leven voor de schapen. Zijn leven was de prijs der zonde en Zijn dood de kwitantie. Het zakelijke verstaan hiervan ontvang je niet door letterkennis. De Geest is het Die levend maakt, het vlees is niet nut. Voor de wedergeboorte vindt er echter een wettisch ontwaken plaats, waarin de mens nog geheel geestelijk dood is. De Wet ontwaakt het geweten. Als de boeken worden geopend zien we in de spiegel van de heilige Wet Gods ons bedorven en vervloekte bestaan voor God. Dat doortrekt al onze leden. De mens wordt de macht der zonde gewaar en voelt zich reddeloos verloren, ten spijt van alles wat er in die verloren staat aan goede voornemens plaats kunnen vinden. Soms krijgt hij een weinig moed uit het Evangelie, maar hij kan de toepassing voor zichzelf niet maken. Velen kunnen dit wel en ondergaan nooit de noodzakelijke wetsdood, maar dan is het onmogelijk om Gode te leven.

Als een zondaar door God gerechtvaardigd wordt, ontvangt hij vrede met God. Hij weet zich een kind Gods en het eigendom van Christus, maar in die geloofskennis moet hij opwassen. De weg der discipelen is op geen enkele wijze een heilsordelijke weg te noemen voor de bekering. De heilsfeiten zijn geschied als grond voor de zaligheid, maar niet als een bekeringstraject voor Gods volk, waarbij allerlei standen doorleefd moeten worden. Ben je wijzer. Gods volk wordt in een punt des tijds van dood levend gemaakt, gerechtvaardigd en met Christus mede gezet in den hemel in Christus. Dat is geen traject, geen proces, maar een punt des tijds. Het proces onder de Wet is van geen zaligmakende betekenis. Het punt van sterven aan de Wet is evenwel noodzakelijk om in Christus als een nieuw schepsel op te staan.
Dat de heilsfeiten achtereenvolgens plaatsvinden in het leven der discipelen, daarvan konden zij de betekenis vanwege klein- en zwakgeloof niet goed plaatsen. Zij werden van stap tot stap geleid in de betekenis van Christus' lijden en sterven en leefden van het ene heilsfeit naar het andere heilsfeit. De weg van kribbe tot kruis was geen bevindelijk bekeringstraject voor de discipelen, maar heilsfeitelijk en alleen door Christus gegaan en volbracht. De bekeerde mens valt er schoontjes tussenuit, zelfs de discipelen hebben Hem allen verlaten toen de Borg in de hoogste aanvechting verkeerde. In het kader van de bekering leert Gods Woord geen allegorisch exemplarisme, ook geen heilsfeitentraject. Dat is een vleselijk verstaan van het geestelijke leven, een vleselijk verstaan van de heilsfeiten en een vreselijke aantasting van de heilsleer. De bekering is niet een afwisseling van standen op de zogenaamde toeleidende weg, welnee, dat is allemaal vleselijke inlegkunde. Vóór het doorgaan door de enge poort is er van geestelijk leven in Christus geen sprake, ook al heeft men stad verderf vaarwel gezegd. Het halfverloste christendom in onze dagen wordt gebakerd in het verbeteringsgesticht in het kader van enige ellendekennis; leert vervolgens met krukken lopen en de gelukkigen krijgen soms op de valreep ontslag uit het revalidatiecentrum van dr. Habitus. Als Comrie deze dwaling doorzien had, had hij dr. Habitus en Ir. Actus nooit uit elkaar geopereerd ten aanzien van het ware geloof, maar alleen dogmatisch onderscheiden om de studentjes te prikkelen tot nader onderzoek.

Christus heeft Zijn discipelen dikwijls onderwezen in de weg die Hij gaan moest (Luk 18:31-33), maar zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd (Luk. 18:34). Geloofden zij dan niet dat Christus de verzoening met God teweeg zou brengen? Ja, dat geloofden zij wel, want dat ervoeren zij in hun harten, namelijk de vergeving der zonden en de vrede met God. Maar wat was nu feitelijk de oorzaak van hun ongeloof. Wel, de discipelen waren in de veronderstelling van de dwaling dat Christus een aards Koninkrijk zou oprichten. Zelfs vlak voor de hemelvaart waren de discipelen nog in die veronderstelling dat Christus een aards Koninkrijk zou stichten (Hand. 1:6). En bij de intocht in Jeruzalem hadden de discipelen gedacht dat het ging gebeuren. "En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk geschreven is: Vrees niet, gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin. Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden", Joh. 12:14-16.

Gods volk heeft de Heilige Geest nodig om de Schriften te verstaan. Daarom moest Christus heengaan, opdat de Tweede Trooster zou komen om het uit Christus te nemen en het de Kerk te verkondigen hetgeen Christus tot hen gesproken had. De woorden van Christus hadden zij geloofd, maar de zaken van de woorden waren te zwaar om te verstaan, omdat Christus nog niet verheerlijkt was en zij nog voor de heilsfeiten van Pasen en Pinksteren stonden. Dat vele predikers de weg der discipelen als een exemplarische heilsordelijke weg voor al Gods kinderen proclameren, is een grove dwaling en een bewijs van het feit dat men de zaken van de woorden niet kent en de Schriften niet verstaat. Wij staan historisch gezien achter de heilsfeiten, want wij hebben het geschreven Woord. De dwaalzieke leer om Gods kinderen weer voor het traject van de heilsfeiten te plaatsen, is puur rooms. Christus spreekt zaligmakend tot de ziel als de Opgestane Levensvorst. De beloften die Christus gedaan heeft vóór het heilsfeit van Pasen zijn vervuld. Christus spreekt belovenderwijs tot Zijn volk in toepassende zin. Dus de beloften die in Christus ja en amen zijn is de zaak zelf. Er wordt wat over de beloften Gods geredeneerd, alsof dan alles nog moet gebeuren. Als dat zo is, heeft men nog nooit in Christus een belofte gehad. De theologie: "Van de belofte tot de Belover" is rooms. De Belover spreekt en daarmee is de zaak geschied, maar dan altijd wel in de hel van ons bestaan. De Godheid van Christus is door de Afscheiding gerelativeerd, alsof het allemaal nog moet gebeuren als Christus tot de ziel van vrede gesproken heeft. De embryofilosofie van dr. Comrie -die gretig door de Afscheiding als heilsleer is verheven- is aan dit soort dwalingen wel degelijk zwaar debet. Comrie heeft pastoraal willen zijn en de genade veilig willen stellen tegenover de vrije wilsleer van de remonstranten, maar hij heeft dat wel op een totaal verkeerde en onbijbelse manier gedaan. Een waar gelovige GELOOFT dat zijn zonden hem om Christus' wil vergeven ZIJN. Dat ontkende Comrie. Degenen die ontkennen dat de filosofie Comrie's theologisch denken in de weg gestaan heeft, zijn niet serieus te nemen. De feiten liegen er namelijk niet om dat de filosofie van Comrie het halfverloste christendom in de hand gewerkt heeft, dat evenwel van haar drek niet gewassen is. Dat is Comrie's bedoeling evenwel nooit geweest. Ik heb het Gode zij dank dan ook niet van Comrie geleerd, maar uit Gods Eigen mond gehoord. In Comrie's embryofilosofie zien velen de weg der discipelen verklaard met een link naar hun eigen 'geestelijk leven'. Het is in feite pure blasfemie, want de Godheid van Christus wordt hier geweld aangedaan. Men neemt hetgeen de Zone Gods spreekt in de ziel niet meer voor Goddelijk. Daar moet nog wat bij, volgens zeggen, want niet Christus, maar de Vader kan alleen de zonden vergeven. Pure blasfemie. En dan leerde Comrie dat er eerst sprake is van een embryo die wel de habitus van het geloof heeft, maar nog niet kan geloven. Dat soort filosofie heeft met de bijbelse wedergeboorte echter niets te maken. De herschepping geschiedt namelijk niet in de orde der natuur, maar bóvennatuurlijk, zoals ook met de schepping van de mens is geschied. Het beeld van de wedergeboorte kunnen we op een beeldende wijze terugvinden in het dal van dorre doodsbeenderen (Ezech. 37). Voordat God Adam de adem in zijn neus blies ten leven, was hij lichamelijk al gevormd en volwassen. Zo werd de mens tot een levende ziel (Gen. 2:7). Zo gaat het ook in de herschepping. "Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakenden Geest", 1 Kor. 15:45. Lees ook wat Paulus verder schrijft in de volgende verzen.
Die in Christus is, is geen embryo, maar een nieuw schepsel. AL het oude is voorbijgegaan, ziet het is ALLES nieuw geworden, namelijk IN Christus. En dat leert de Schrift wel in onderscheiden zin de opwas in de kennis van Christus, namelijk kinderen, jongelingen en vaders in de genade (1 Joh. 2:13). Zij zijn allen dezelfde zaken deelachtig, namelijk hetgeen zij in Christus HEBBEN. Een kind in de genade staat NERGENS voor, zoals de dwaalzieke ds. Moerkerken leert, want ook de kleinen die in Christus geloven (Matth. 18:6) zijn gerechtvaardigd in de vierschaar van het geweten, maar kunnen veelal niet zakelijk de zaken van de woorden onderscheiden, hoewel zij de zaken deelachtig zijn. Het is daarom een schizofrene exegese om te leren dat de discipelen met het heilsfeit van Pasen pas gerechtvaardigd werden. Dat is ontspoorde gezelschapstheologie. Ik heb in mijn kinderjaren nog het voorrecht gehad op goede (hervormde) gezelschappen te zijn geweest, maar daar werd zo niet over de bekering gesproken zoals er in de loop der jaren is ontstaan in de kringen van de Afscheiding. De discipelen kenden Christus in Zijn zaligmakende openbaring, hadden kennis aan de vergeving der zonden, ervoeren de vrede met God, want zij waren rein om het Woord dat hij tot hen gesproken had (Joh. 15:3).
NA ontvangen genade nemen zij toe, of wassen zij op, in de kennisweg der zaligheid. Maar dat is heel wat anders dan de wedergeboorte en de rechtvaardigmaking uiteen rukken, zoals de Afscheiding onder aanvoering van ds. G.H. Kersten gedaan heeft en nog steeds doet, tot en met ds. Mallan toe. En als wij met deze achtenswaardige mannen de degens van Gods Woord kruisen, doen zij de zaak af als waren wij staatsgevaarlijk. Ja, zo lust ik er nog een paar. Er heerst een kracht der dwaling, de leugen wordt geloofd, omdat men de waarheid niet in liefde wil aannemen. Men laat zich niet meer gezeggen op grond van de Schrift. De hoog verheerlijkte 'kerkelijke weg' in onze dagen werkt in geen enkel kerkverband. Ik ben die weg wel honderd keer gegaan en niets anders dan van het kastje naar de muur gestuurd en ben uiteindelijk buiten de legerplaats terechtgekomen. De kerkelijke hiërarchie viert hoogtij en kan met Rome wedijveren. Bepaalde oudvaderlijke afwijkingen worden boven de Schrift verheven en als heilsleer gekerstend. Dat geldt voor de volle breedte van het kerkelijke erf, van links arminiaans tot en met uiterst calvinistisch rechts, de enkelingen uitgezonderd. En als zelfs de zuiverste Nederlandse theoloog, dr. H.F. Kohlbrugge, met zijn uitzonderlijke bijbelse theologie zich door Comrie SOMS heeft laten beïnvloeden o.a. in zijn verklaring van "De eenvoudige Heidelberger" (6e druk, Uitg. Den Hertog, blz. 92, over het "hoe" der ellende - overigens een prachtig stuk), hoewel wij broer Kohlbrugge dat gaarne vergeven, is het geen vreemde zaak dat de huidige godgeleerdheid wankelt op haar fundamenten. Kohlbrugge had grote genadegaven om vlees en Geest zuiver van elkaar te onderscheiden, maar soms was hij comriaans in de leer van de wedergeboorte. Ook Kohlbrugge zet de kennis der ellende soms in NA de wedergeboorte, hetwelk een ernstige dwaling is. De bediening des doods gaat aan de wedergeboorte vooraf. Oudvaders zijn daarom geen ijkmeter voor de heilsleer en ook niet voor de toe-eigening van het heil. We moeten van oudvaders af! Christus MOET gekend worden en we MOETEN van Hem gekend zijn, wil het wel zijn voor tijd en eeuwigheid. De Nadere Reformatie is een doodgeboren kind gebleken en is tot een dal dorre doodsbeenderen verworden. Er wordt wat afgeploegd met andersmans kalf en voor de één is Comrie zijn paus, voor de andere is dat ds. G.H. Kersten, maar Gods heilig en onfeilbaar Woord leert in Mattheüs 23:8: "Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders." En de Mond der Waarheid leert in Mattheüs 23:9: "En gij zult niemand uw [oud]vader noemen op de aarde; want Een is uw Vader, namelijk Die in de hemelen is." En in Mattheüs 23:10 leert Christus: "Noch zult gij meesters genoemd worden; want Eén is uw Meester, namelijk Christus." We achten de oudvaders, maar niet meer als LEERJONGENS en niet als meesters. Ze zijn allen van gelijke beweging als wij. En als men God de Heilige Geest aan banden denkt te kunnen leggen omtrent Zijn vrijmacht om ook in het jaar onzes Heeren 2008 Geesteslicht te geven in het Woord, aan wie Hij wil, dan roeit men gelijk op met Rome. Helaas, dit is de generale betoverde situatie en nog in veel erger mate dan de Galatiërs van weleer. De oorzaak hiervan is een generaal gemis aan de doorleving van de rechtvaardiging van de goddeloze EN de doorleving van een NADERE weg, namelijk 'het bekeerd zijn van het bekeerd zijn' (Luk. 22:32b). De theologie is gaan heersen over het Woord, maar dat is nu net de dood in de pot. En daarvandaan komen allerlei dwalingen voort, met name die van het halfverloste christendom dat van haar drek niet gewassen is. Wel wedergeboren, maar niet gerechtvaardigd, ja, bij God vandaan. ONZIN! De wedergeboorte is gemarginaliseerd tot een werking des Geestes, maar de bijbelse wedergeboorte komt niet louter tot stand door een werking des Geestes, maar door de Persoonsopenbaring van Christus (Joh. 5:25 - Gal. 1:15-16). Dat geldt voor al Gods volk en ook wat er aan de wedergeboorte vooraf gaat, namelijk hetgeen Paulus schrijft in Galaten 2:19: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou." Christus huwt geen oude mens, maar een reine maagd, Zijn Bruidskerk. De oude mens moet sterven, anders zal de nieuwe mens nooit in Christus opstaan. Dat heeft men een voorwaardelijk Evangelie niets te maken. Dat heeft wel alles te maken met het onvoorwaardelijke werk des Geestes, die de bediening des doods -die van de Wet- aanwendt, om de wereld te overtuigen van zonde, gerechtigheid en van oordeel, omdat zij NIET in Hem geloven (Joh. 16:8). En de Wet komt ongevraagd op bezoek en doet dan vier dingen, tenminste, dat lees ik in de brieven van Paulus en zo is het ook in mijn leven gegaan, namelijk:

1. de Wet ontdekte mij aan mijn zonden en schuld
2. de Wet vervloekte mij, omdat ik niet gebleven ben in het boek der Wet om dat te doen.
3. de Wet verdoemde mij, omdat ik met de gehele wereld voor God verdoemelijk ben.
4. de Wet doodde mij, omdat God Zijn recht handhaaft, o aller zaligst lot: in Christus!

"Want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft", Rom. 10:4.
Het wonder dat Christus een hoer in een reine maagd verandert, kan ik met mijn verstand niet vatten. Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er. God sprak: "Daar zij licht", en er was licht. Zo gaat het ook in de herschepping: "Ik leef en gij zult leven!" Gods volk komt van de dood in het leven, van de hel in de hemel, van de duisternis in het licht, als een gans verloren zondaar die nooit meer bekeerd kan worden. En dat -nooit meer bekeerd kunnen worden- keert terug in het leven der genade. Wanneer? Als we tegen beter weten in tegen de liefde gezondigd hebben. Dan zie ik Petrus naar buiten gaan en bitterlijk wenen. Daar heeft Petrus zijn bekering verloren, daar hoefde Petrus nooit meer bekeerd te worden, want daar in die zaal van Kajafas, is Christus zijn Bekering geworden. Toen is het vervuld geworden hetgeen Christus tot Petrus gezegd had: "Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders", Luk. 22:32.
En als dan diezelfde(!) Petrus (ik had het ook kunnen zijn) in Antiochië de Wet als 'regel des levens' ter hand neemt en veinst met de Joden uit de besnijdenis, dan wederstaat Paulus hem in aller tegenwoordigheid in zijn aangezicht, omdat hij niet recht wandelde naar het Evangelie(!) en daarom te bestraffen was. En Petrus buigt, niet voor Paulus, maar voor de waarheid van het Evangelie (2 Pet. 3:15-16). Dat zijn we totaal kwijt in onze dagen. De veinzing van Petrus is de baarmoeder van alle dwalingen in de gemeente van Christus en we mogen ons wel ernstig afvragen, dat, als er geen bestraffende man meer gevonden wordt in de Kerke Gods, of er nog wel sprake is van een gemeente van Christus. Christus bestraft sommige leraars van de zeven gemeenten van Klein-Azië, en dreigt de kandelaar van haar plaats te weren als men zich niet bekeert. Met de totstandkoming van de PKN heeft men Christus overboord gegooid, want zelfs de leer der Nikolaïeten staat slechts in de schaduw van de gruwelijke sodomitische PKN-kerkorde, terwijl alle zeven gemeenten gebouwd waren op het enige fundament, namelijk op de zuivere leer van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is (Ef. 2:20). Dat fundament wordt in de PKN ten enenmale gemist en is dus een valse kerk, zoals ook Rome dat is. Een gedeeld fundament heeft geen enkele bestaansgrond in Gods Woord en moet met alle kracht verworpen worden. En hoewel er geen zuivere openbaringsvorm der Kerk bestaat op aarde, is het nochtans absoluut noodzakelijk dat zij gebouwd is op het fondament, zoals verwoord in Ef. 2:20, anders kan er van de gemeente van Christus geen sprake zijn. De Kerk is daar waar twee of drie kinderen Gods in Zijn Naam vergaderd zijn en onder de tarwe bevindt zich altijd onkruid, maar ze moeten mij niet vertellen dat de drie onlosmakelijke waarachtige kenmerken van de ware kerk, zoals verwoord in artikel 29 van de NGB, nog in enig NL-kerkverband recht gedaan worden, namelijk:

1. de zuivere prediking van het Woord
2. de zuivere bediening van de sacramenten
3. de uitoefening van de kerkelijke tucht

Om nog maar niet te spreken over de NGB-artikelen 30 t/m 32, want die kunnen nooit door een democratische kerkvorm (meeste stemmen tellen) tot hun bijbels recht komen.
Wat is er nodig? Een inwendige Reformatie, niet om terug te vallen op de Reformatie, maar om terug te keren naar het Woord van God, bevestigt en verzegelt door het inwendig getuigenis des Geestes. De Heere werkt, maar meer in de binnenkamer als in de kerk (Matth. 6:6). Kerkje spelen is niet zo'n kunst en kerkpolitiek bedrijven al helemaal niet, maar weet God van ons af in Christus. Dat is de Kerk en die Kerk moet door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk der hemelen en van allen gehaat worden, want een dienstknecht is niet meerder dan zijn Heer'. De liefde van velen zal verkouden en als ik het toenemende individualisme, de vleselijke wedijver, de valse verrdraagzaamheid en het sektarisme zie in de rechtzinnige kerken en zelfs onder Gods kinderen, dan slaat me de schrik om het hart, de hand in eigen boezem stekende. Dan moge de bede van de psalmist wel vermenigvuldigen: "Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden. Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil. Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden. Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben. Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen", Ps. 79:8-13.

De Heere zegene Zijn Eigen Getuigenis en vermenigvuldige Zijn pand ons toebetrouwd!

Hartelijke groet en Gode bevolen,

GPPB.

PS. Vergeef me mijn uitweidingen, beste J., maar het was de Heere Die het me gaf te schrijven. Ik hoop dat de Heere het Zijne zou willen zegenen voor je eigen hart en leven en voor allen die dit lezen.


http://www.derokendevlaswiek.nl