|
JS.: Geachte broeder Burggraaf, Afgelopen week was ik (opnieuw) op uw website en las daar de leespreek: "Wie is mijn naaste". Toen ik deze gelezen had, kwam mij iets in de gedachten, wat ik in mijn jeugd gelezen heb. Destijds ging ik met mijn ouders bij ds. van Minnen naar de kerk; deze had ook een kerkblaadje met uiteraard artikelen en de kop van een van die steeds weerkerende artikelen heette: "Is dat alles waar wat u zegt". Het is mij niet te doen om u op de een of andere wijze te kapittelen, maar ik wil u wel schrijven wat mijn gedachten waren, na het lezen van uw leespreek. Christus heeft deze gelijkenis uitgesproken om deze wetgeleerde, die zichzelf wilde rechtvaardigen, te leren dat hij met zijn vermeende rechtvaardigheid, precies het omgekeerde was. Deze (en ook de overige) wetgeleerde(n) was van mening: uw broeder zult gij liefhebben en uw vijand haten. Dit hadden zij zo (verkeerdelijk) uit Gods wet afgeleid en daarom meende hij, als Israëliet, iets voor te hebben bij God, en was elke andere bijvoorbaat minder. Daarom moest ook die ander minimaal een bepaalde godsdienstige "status" hebben, wilde een wetgeleerde hem ergens mee helpen.
GPPB.: Waarde vriend, JS., Uw bedoeling moge goed zijn, maar uw relaas is helaas ongenuanceerd verdachtmakend en onbegrijpelijk kittelachtig, bovendien komt u uit een biblicistisch Schriftkritische hoek. Omwille van de waarheid van het Evangelie is de zaak waar het om gaat het verdedigen waard, dus steek ik maar van wal. Ik reageer voor het gemak tussen uw regels door. In uw relaas verliest u het oogmerk van de wetgeleerde uit het oog, want zelfs Christus kwam bij deze wetgeleerde niet in aanmerking voor zijn wettische EHBO-hulp, want de "Goddelijke status" van Christus werd door de wetgeleerde juist veracht en verdacht, en daarom probeerde hij Hem te verzoeken en op Zijn woorden te vangen. Het oogmerk van die wetgeleerde was dus niet om iets van Christus te leren, maar om een duivels spel te spelen, namelijk om Christus op Zijn woorden te vangen en Hem in staat van beschuldiging te stellen bij de hoge raad der Sanhedristen. JS.: Christus komt deze zienswijze volledig om te draaien, niet die "ander" is de schuld, dat ik aan hem geen goed doe, maar "ik" (die wetgeleerde) ben schuldig als ik aan hem geen goed doe. Heel de vracht aan goede werken, welke die wetgeleerde meende te bezitten en waar hij rijk mee was, en in eigen oog vele malen beter was als die heidenen, komt Christus ineens weg te halen, en zet hem naakt, als een zondaar, te kijk. Dit is de bedoeling van de gelijkenis, welke ik meen dat u ook wel weet. Maar nu gaat u deze gelijkenis vergeestelijken? "Is dat alles waar wat u zegt?"
GPPB.: Die laatste vraag moet u eerst uzelf stellen, aangezien het niet de waarheid is wat u hier suggereert. Bovendien hebt u de betreffende leespreek niet goed gelezen, want t.a.v. het "vergeestelijken" van de woorden der zaken, schrijf ik in de genoemde leespreek het tegenovergestelde van hetgeen u beweert, namelijk: "We gaan niets vergeestelijken, maar er liggen wel kostelijke geestelijke lessen in deze gelijkenis verklaard. Wat er letterlijk met die man gebeurde in de gelijkenis, geschiedt in geestelijke zin als de Wet geopenbaard wordt in ons leven..." 1. Waarde vriend, u had beter kunnen weten, ja, u had beter moeten weten dat in elke gelijkenis beeldspraak gebruikt wordt waarin geestelijke lessen verklaard liggen. Het feit dat de gelijkenissen een en al geestelijk onderwijs bevatten, heeft met "vergeestelijken" niets te maken. Uit elke gelijkenis kunnen we uit de beeldspraak de geestelijke strekking (typologie) verklaren, zonder de woorden van de zaken te "vergeestelijken". Elke gelijkenis is dus een beeld van..., een type van... en een verhulling van de heilgeheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. U hebt de vraag van de discipelen blijkbaar nooit gelezen, namelijk: "En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?" Matth. 13:12. Dan luidt het antwoord van Christus: "Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook verstaan", Matth. 13:11-13 en wat er verder volgt t/m vers 17. Het antwoord van Christus spreekt boekdelen, nietwaar? Welnu, dus het "waarom", ofwel "het doel" van de gelijkenissen moet u nu toch duidelijk zijn. De gelijkenissen verhullen geestelijke heilgeheimen, OPDAT de Sanhedristen die niet zouden verstaan, zodat zij zich niet te enigertijd zouden bekeren. De gelijkenissen staan dus in het kader van de uitverkiezing en van de verwerping! Het was/is de discipelen van Christus gegeven om de gelijkenissen te verstaan en anderen was/is het niet gegeven. U mag zich dus wel ernstig afvragen aan welke zijde u staat. 2. Als u de website aandachtig had doorgenomen, had u kunnen weten dat we in sommige verklaringen van andere gelijkenissen hebben geschreven dat de gelijkenissen NIET bedoeld zijn als een vereenvoudiging van de heilsleer, dus NIET om het een en ander begrijpelijker voor te stellen, maar dat Christus Zich juist door gelijkenissen Zijn discipelen geestelijk onderwees in de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen, welks onderwijs de Sanhedristen in het geheel NIET konden verstaan. Dus elke gelijkenis bevat geestelijke leringen, geestelijke verborgenheden, die God alleen Zijn kinderen openbaart en die Hij voor de wijzen en verstandigen verborgen houdt. Van de geestelijke lering van gelijkenis van de barmhartige Samaritaan heeft de wetgeleerde dan ook NIETS verstaan. Christus ontdekte die man alleen met het "doe dat" der Wet, zoals Hij dat ook al deed in de voorafspraak van deze gelijkenis, namelijk met het gebod: "Doe dat en gij zult leven." En met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vangt Christus de wetgeleerde OPNIEUW in zijn eigen garen met het gebod: "Ga heen, doe gij desgelijks." Hiermee bewees Christus dat die wetgeleerde GEHEEL ZONDER de Wet leefde, terwijl hij en zijn sanhedristische collega's zich op het "doe dat" der Wet beroemden. Gods kinderen mogen door het licht des Geestes de geestelijke betekenis van deze gelijkenis(sen) op een evangelische wijze verstaan, omdat zij aan de Wet gestorven en Gode levend gemaakt zijn. Allereerst komt dan de vraag op waartoe Christus in gelijkenissen sprak, hetgeen we lezen kunnen in Mattheus 13:35: "Opdat vervuld zou worden, wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld." De gelijkenissen beelden dus geestelijke zaken uit, waarvan de betekenis alleen door Gods kinderen wordt verstaan naar de mate des geloofs. En als Christus Zich aan Zijn discipelen nader verklaart omtrent de geestelijke betekenis van de gelijkenissen, doelt Hij op het welbehagen des Vaders in de tijd geopenbaard: "Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zal verkondigen", Joh. 16:25. U ziet, de gelijkenissen bevatten een al geestelijk onderwijs en hebben een legitiem bijbels geestelijke betekenis.
JS.: U schrijft die man (die niet bestond, het was een gelijkenis) allerlei gedachten en overleggingen toe, die nergens in de Schrift staan. "Is dat alles waar wat u zegt?" GPPB.: Als u enige geloofskennis zou hebben aan en in Christus, zou u ook de ellendegang van die stervende man aan de kant van de weg in geestelijk opzicht verstaan, zoals we die in de genoemde leespreek verwoord hebben. De naam van die stervende man moet in ieder geval GPPB geweest zijn, en al die genoemde gedachten en overleggingen des harten van GPPB is een eenvoudige vertolking van Psalm 38ber. Of zingt u de berijmde Psalmen ook niet mee omdat die zo niet letterlijk in de Bijbel staan??
JS.: U vergelijkt het feit dat hij "HALF" dood wordt geslagen, met het feit dat Christus, door Zijn Heilige Geest een uitverkoren zondaar "GEHEEL" doodt door de wet.
GPPB.: U durft heel wat aan om op zo'n stellige wijze de waarheid te verdraaien. Er staat namelijk heel wat anders in de leespreek geschreven: "En daar ligt die mens dan, half dood aan de kant van de weg. De man is nog niet gestorven, hij is stervende, maar dat is niet genoeg, want als je stervende bent, leef je nog en dan ben je nog te best om verloren te gaan. Echt waar, hoor, je gelooft het niet, totdat het gebod je aangrijpt en dan gaat er een heel mens overboord." Er staat dus in de genoemde leespreek dat die halfdode en stervende man -geestelijke te verstaan- op dat moment nog NIET aan de Wet gestorven is. Christus redt geen halfdode zondaren, maar DODEN, die, nadat zij de stem van de Zoon van God gehoord hebben, zullen leven (Joh. 5:25). En het staat dan ook uitdrukkelijk vermeld in de betreffende leespreek wanneer en waaruit de wetsdood blijkt uit het beeld van die stervende man uit de gelijkenis.
JS.: U vergelijkt het feit dat hij door "ROVERS" op een "BEDRIEGELIJKE WIJZE" van zijn eigendommen beroofd wordt, met het feit dat de "HEILIGE GEEST' volkomen "TERECHT" een zondaar laat zien dat hij geen eigendommen heeft, als alleen maar schuld.
GPPB.: Kijk, als u op deze biblicistische (=ongeestelijke) wijze de genoemde leespreek denkt te moeten ontleden, wat moeten we dan van uw intentie geloven? Als Paulus het wereldse beeld van de Olympische renbaan gebruikt om de geestelijke loopbaan daarmee te vergelijken (1 Kor. 9:23), dan moet u ook Paulus betwisten dat hij deze vergelijking nooit had mogen maken. U maakt zich dus schuldig aan Schriftkritiek. Een zeer ernstige zaak! Bovendien citeert u niet letterlijk, maar geeft uw eigen interpretaties weer van het geschrevene. Zoals u redeneert, ontkent u heel de bijbelse beeldspraak zoals Christus die o.a. gebruikt in de gelijkenissen, maar volgens uw redenering heeft de gelijkenis van de verloren zoon -om maar een voorbeeld te geven- dan ook geen geestelijke betekenis meer, want dan zou die verloren zoon die op een onwettige, of zoals u wilt: op een 'bedriegelijke wijze' van het nodige voedsel werd uitgesloten, niet de geestelijke strekking in zich hebben van de ontlediging der Wet in het kader van de Goddelijke Voorzienigheid. Waarde vriend, als u dan deze dingen niet verstaat, is dan -eerlijkheidshalve gezien- hier de volgende vraag niet op zijn plaats: Wat kent u er dan zelf van?
JS.: U vergelijkt het feit dat deze Samaritaan een "HERBERGIER" inschakelt om die persoon "VERDER TE VERZORGEN", met het feit, dat als de "HEILIGE GEEST" in een zondaar zijn intrek heeft genomen, om hem vrede met God te geven, deze mens "NOOIT VERLAAT". "Is dat alles waar wat u zegt?". Ik kan dat niet geloven, want het spreekt elkaar tegen en God spreekt Zichzelf nooit tegen.
GPPB.: Waar maak ik deze vergelijking die u hierboven opsomt? U suggereert verzinsels, waarde vriend. Bovendien, wat doet uw: "Ik kan het niet geloven", ter zake? Kom met het Woord en niet met drogredenen. Hetgeen u hierboven tegen elkaar uitspeelt, staat zo niet in de tekst, maar het geeft wel aan dat u van de bijbelse beeldspraak die Christus doorlopend gebruikt in de gelijkenissen, niets verstaat. Het kan evenwel geen kwaad om genoemde leespreek nog eens te lezen, maar lees dan WAT er staat en niet wat er niet staat. De verzorging van de herbergier in de gelijkenis ziet op de Vaderlijke onderhouding in het kader van de Goddelijke Voorzienigheid in het leven der genade, zoals u ook in de leespreek had kunnen lezen. Wat u suggereert staat er niet. JS.: Natuurlijk kunnen wij in Gods woord allerlei zaken er in gaan leggen, maar als ze niet uit Gods Woord zelf duidelijk worden, dan behoren wij ze daar niet in te leggen; daar doen wij noch God, noch onszelf, noch onze naaste een dienst mee. GPPB.: Wel, u bewijst mij in ieder geval geen dienst met uw suggesties, aangezien u nog lezen leren moet, van het doel van de gelijkenissen onkundig bent, en de geestelijke strekking ervan van de hand wijst, omdat dat volgens u niet in de Bijbel zou staan. Ja, zo leest heel de godsdienst de Bijbel, namelijk op een biblicistische wijze, maar dan lees je net niets.
JS.: Nogmaals, broeder Burggraaf, ik wil u hiermee niet kapittelen, maar ik hoop dat ik u hiermee tot een hand (of een voet) mag zijn, om elkaar op te scherpen.(hebt acht op elkaar).
GPPB.: Helaas, vriend JS, uw 'kapitteltje' komt niet in aanmerking voor de binderij, en met uw handen en voeten ben ik niet geholpen. Bovendien zegt de wijze Salomo: "IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten", Spr. 27:17. Dus daar wachten we dan nog maar even op, wellicht kunt u het dan nog eens proberen. Als u zover mag komen, geef dan acht op het Woord, maar dan moet u wel uw bedrieglijke interpretaties in de kliko gooien, want anders wordt het wat te blikkerig.
JS.: Geve de Heere u Zijn zegen, om voor Zijn Naam op te komen, maar ook om geen eigen gedachten in de schrift te leggen. Met toegenegenheid, JS.
GPPB.: Dat wensen wij u ook van harte toe, en vooral ook dat laatste, en denk daar eens ernstig over na.
Hartelijke groet, GPPB.
|
|