|
|
WONDEREN VAN GODS VOORZIENIGHEID
| |
|
|
Geachte heer,
Door het lezen van uw geschriften heb ik u leren kennen als iemand die nadrukkelijk opkomt voor een van God afhankelijk leven in de weg van Zijn Voorzienigheid. Misschien een vrijpostige vraag (echter niet zo bedoeld), maar kunt u eens iets van de wonderen van Gods voorzienigheid vanuit uw eigen leven vertellen?
Bijvoorbaat dank,
K. v.d. P. te G.
-------------------------------------------------------------
Geachte inzender, V.D. P.,
Gij hebt een harde zaak begeerd, want hoe zouden we op verzoek daarover kunnen spreken zonder zelfbedoeling? De mens ziet zichzelf doorgaans graag in het middelpunt van de belangstelling staan, zelfs in het vertellen van de grote dingen die God gedaan heeft in zijn leven. Ja, in de meest heiligste dingen worden we zo gaarne voor geestelijk aangezien, maar sinds de Wet geestelijk geworden is in mijn leven, ben ik niets dan vleselijk, verkocht onder de zonde. Het spreekwoord: "Het verstand komt met de jaren", is op mij dan ook niet van toepassing, want ik heb geen mensenverstand; ik ben van gisteren en ik weet niet. Christus is mijn Verstand en meer behoef ik niet. Wat de geestelijke groei aangaat: hoe ouder hoe onheiliger; hoe ouder hoe vleselijker, aangezien het ouder worden geen heiligheid met zich meebrengt. 'Groeien in heiligheid' is wel een veel gebezigde uitdrukking in onze dagen, die ik echter niet versta. Johannes de Doper beleed: "Hij moet wassen en ik minder worden." De betekenis van dat 'minder worden' heeft een onpeilbare diepte, die zich niet laat bespreken. Dat is een zaak van inleving. Dat geldt zo veel te meer voor de wasdom van en in Christus. Beiden zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden, namelijk de wasdom van Christus in ons leven en het minder worden van het eigen verdorven 'ik'. Hoe groter de grootheid, de schoonheid, de beminnelijkheid, de lankmoedigheid, de getrouwheid, de verdraagzaamheid, de dierbaarheid, de rijkdom en de wijsheid van Christus zich openbaart in ons leven, des te kleiner, nietiger, zondiger, vleselijker, armer, dommer, hulpelozer, helwaardiger, de mens wordt in eigen oog voor God. Andersom is het ook waar: hoe groter zondaar, des te groter de genade. Dat zijn zaken die niet in woorden uit te drukken zijn. Gods ware volk leeft, wat de heiligmaking betreft, meer op de rand van de hel dan met het hoofd in de wolken. Die van Christus zijn verkeren meer in de kolken dan in de wolken. Dat is niet erg, want het Hoofd van de Kerk, het Anker der Hoop, is reeds ingegaan in het binnenste Heiligdom. Dat "minder worden" ziet dus niet op een of andere nederige gestalte waarmee de mens zich hooggevoelig ootmoedig vroom waant, nee, dat "minder worden" heeft haar grondslag in de dood van Christus. Hij is in onze plaats minder dan niets geworden, een worm en geen man, ja, Hij heeft Zichzelf vernietigd tot de dood des kruises. U ziet, alle roem is uitgesloten, ook als we de zaligheid en de daaraan verbonden weldaden reeds van onze God genoten hebben. Wie roemt, roeme in den Heere. Die God is te prijzen boven alles wat te prijzen is, al was er geen hel tot verdoemenis en geen hemel tot beloning. Het ergste voor Gods ware volk is niet de verdoemenis, maar de verberging van Gods Vaderlijk Aangezicht, dat is de hel voor Gods volk. En bij het ouder worden in de genade moet zo menigmaal de hel worden ingeleefd, want ik bewijs God alleen maar ontrouw, doch Hij blijft getrouw aan 't Woord gesproken tot Zijn knecht, waarop Hij mij verwachtig heeft gegeven. Na zoveel ontvangen genade kom ik echter niet verder dan een doorbrenger, een verkwister, een leeghoofd, een aardworm, eentje die Christus' doornenkroon gevlochten heeft en Zijn beker gevuld. O, dan is het zo menigmaal de inleving dat de Heere wel nooit meer terug zal keren, want als we eens verlicht zijn geweest en de hemelse gaven gesmaakt hebben, enz. o, dan siddert het hart van Gods kind zo menigmaal van de gedachte dat hij in ongenade gevallen is. Niet omdat hij vreest voor de hel uit angst voor straf, nee, want dat is en blijft hij tienduizenddubbel waardig, maar omdat hij dan Gods lieflijk en vriendelijk Aangezicht moet missen. Gods volk maak je niet bang met de hel, want daar liggen ze gedurig in, maar 'als de Heere Zijn Aangezicht verbergt -zegt David- word ik verschrikt'. Met Christus kun je overal wezen en met Hem kom je overal doorheen, al moest het door duizend hellen. Er zijn geen grenzen aan Jezus' macht. Maar dat gaat in het leven der genade wel door de hel heen, want God gunt Zijn eer niet aan gesneden beelden. Je hebt mensen die wel van wonderen kunnen vertellen, maar zichzelf ten spijt van het wonder kunnen handhaven als een 'christen' en eentje die het altijd wel geloofd heeft. Nou, zo verheerlijkt God Zijn wonderen niet in het leven der Zijnen. Als God Zijn weldaden verheerlijkt in het leven van de Kerk, dan heb je echt niet een of ander verzekeringsbankje achter de hand waarop je kunt terugvallen in geval van nood. God redt enkel drenkelingen die op verdrinken na dood zijn. Gods weg gaat altijd door de zee en door het onmogelijke heen. Zonder Christus' reddende en onderhoudende genade zou ik niet door deze wereld heenkomen, want dat is de grootste onmogelijkheid die er bestaat. Als God Zijn Kerk niet gedurig bij de rechterhand vatten zou, zouden ze in alle kuilen vallen die er zijn en in de diepste kuil, de hel, nog voor eeuwig omkomen. Dus als Christus gaat wassen in ons leven, dan gaan we zakken en zinken, om gedurig als dood voor Zijn voeten neer te vallen in het stof. Nou, daar solliciteert een mens niet naar, ook niet na ontvangen genade. In onze dagen kunnen er velen groot groeien in hun geloof, maar Gods volk wast op in de genade en wordt gaande kleiner, (onbe)nulliger en nietiger, ja, een groot beest en een dode hond bij God. Van die dode-hond-oefeningen der genade vermelden we ook in het schrijven en daar hebt u dan toch kennis van genomen? Hoe het ook zij, ik zal u een zeer recent geval van een dodehond-oefening vertellen. Onlangs kreeg ik gebed voor mijn mankerende hond, omdat ik inleefde niet meer dan een dode hond voor God te zijn. 'k Moet zo menigmaal inleven dat die hond van mij trouwer is aan zijn baas, dan ik ben voor God en in Zijn dienst. Het trouwe dier had een gezwel van wild vlees in zijn bek opgelopen en een operatie moest bijna 700 dollar gaan kosten, wat volgens de dierenarts geen uitstel lijden kon. Toen is die baas zelf een hond voor God geworden en is hij verwaardigd geworden om voor zijn hond bij God te pleiten op Zijn Eigen Woord: "Gij behoudt mensen en beesten...", Ps. 36:7. Dat laatste was/is voor mij zo'n wonder, want als dat niet waar zou zijn, was ik allang niet meer in het land der levenden. En de Heere heeft dat gebed verhoord en na een aantal weken was het gezwel zonder menselijk ingrijpen geheel verdwenen. Toen heeft er een hond zijn God gedankt voor de genezing van zijn hond, want God had Zijn Eigen Woord waargemaakt en Hij maakt het gedurig waar: "Hij zegent mens en beest en doet Zijn hulp nooit vrucht'loos vergen." Hierbij wil ik het laten, want anders vrees ik de eer op te gaan strijken die alleen God waardig is te ontvangen. Maar ik kan u verzekeren dat God Zijn wonderen (der Voorzienigheid) ontelbaar groot gemaakt heeft en gedurig groot maakt in mijn leven, altijd in de onmogelijkheid van mijn dode-honden-bestaan. Het grootste wonder is wel dat God God gebleven is in mijn leven en dat ik door Goddelijke, soevereine wedergeboorte een ezel van Christus geworden ben, Die mij berijdt, beteugelt en door rivieren en brandhaarden heen leidt zonder te verdrinken en te verbranden en getrouw blijft aan Zijn verbond! Zo reis ik getroost onder 't heiligend kruis, naar 't erfgoed hierboven, naar 't Vaderlijk Huis. Mijn Jezus geleidt mij door deez' aardse woestijn. "Gestorven voor mij", zal mijn zwanenlied zijn!
Het ga u goed,
GPPB.
|
|
|
|
|
|