|
|
|
Geachte heer Burggraaf,
Onderstaand citaat heb ik gelezen in een pdf-bestand van een briefwisseling tussen dhr. D.J. Kleen en een zekere Wim.
De link van het bestand: http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/uploads/2009/10/mailwisseling-over-de-leer-en-prediking-van-ds-f-mallan.pdf
Het citaat uit het bestand, waarin dhr. Kleen het volgende schrijft: "Hoe anders was dat met Jeremia. Deze man mocht zijn volk nog eerlijk de waarheid verkondigen, c.q. de vloek over de zonden aanzeggen. Ze hebben hem tenslotte in een put gegooid… Verder over GPPB, het volgende. Wat hij leert is redelijk zuiver, hoewel ik betwijfel of hij de inhoud van Ezechiël 34 geestelijk mag verstaan. Voor mij is hij wel, te samen met ds. Roodsant en ds. K. Veldman, een middel in Gods hand geweest, dat ik verlost mocht worden van, en uit die vervloekte leerdwalingen. Maar, hoe hoedanig en menigmaal hij op de persoon van bijv. ds. Kersten heeft gespeeld, daar lusten de honden werkelijk geen brood van. "Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem. Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind, 1 Joh. 2:9-11."
Ik volg uw website vrij nauwkeurig en met regelmaat, maar wat Kleen beweert, nl. dat u op de persoon van ds. Kersten speelt, is ongenuanceerde prietpraat. Wat ik op uw website heb gelezen over wat u over ds. Kersten schrijft, dat gaat over zijn leerstellige en bevindelijke dwalingen en zijn laakbare houding in de tweede wereldoorlog jegens de Duitse bezetter, maar niet over zijn persoon noch zijn staat. Heel laf van dhr. Kleen dat hij dit soort laster publiceert, ook nog eens zonder enige bewijsvoering. Als ik de laster lees op de website van Kleen die hij braakt over uw persoon, dan is het dhr. Kleen zelf die zich aan de zijde schaart van degenen die Jeremia in de put geworpen hebben. Het is niet zo moeilijk om vast te stellen dat wat dhr. Kleen aanhaalt uit 1 Joh. 2:9-11, (en valselijk op u toepast), op hemzelf van toepassing is. De haat die Kleen tegen u persoon aan de dag legt, ligt er duimendik op. Ik wil natuurlijk geen scheidsrechtertje spelen, maar Kleen heeft duidelijk de strijd tegen vlees en bloed en dat moest van mijn hart.
Hartelijke groet,
A.J. de V.
-----------------------------------------------------
Geachte vriend De V.,
Laat dit eerst gezegd worden, hetgeen Mozes tot Jozua spreekt: "Zijt gij voor mij ijverende? Och, of al het volk des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave!" Num. 11:29. Over mijn persoon mag iedereen die daar behoefte aan heeft, zijn lastergal braken, maar niemand heeft ooit de helft van mijn schande aangezegd, want het is altijd nog vele malen erger dan beweerd wordt. Christus heeft -onbegrijpelijk genoeg- geheel andere gedachten over mij uitgesproken, dan Kleen uitbraakt, wat u kunt vinden in Hooglied 4:7. Nooit heb ik iemands persoonlijke zondige zwakte verweten, want dan heb ik genoeg aan mezelf. Als de waarheid van het Evangelie echter geweld wordt aangedaan, dan heeft de Heere mij verboden om daarover het zwijgen te doen.
Wat de lasterende Kleen betreft; de listen van de verklager der broederen zijn mij niet onbekend. De schizofreen-ziekelijke tactiek van Kleen is ons onderhand wel bekend, inclusief die van zijn favoriete geestelijke vrijers, waarmee hij gaarne slijmt en pronkt. Een ieder staat voor God. De doperse Kleen is op onze website genoegzaam weerlegd, ook wat betreft zijn achitofeliaanse intentie. Kleen is voor mij geen partij meer; omdat hij een broedermoordenaar is en geen berouw toont over zijn misdadige lasterverhalen en zijn schandelijke plagiaatpraktijken. Ik roep de Heere tot mijn Getuige dat ik niet de strijd heb tegen vlees en bloed, -ook niet tegen de persoon van Kersten, zoals Kleen valselijk beweert- maar tegen hetgeen Paulus opsomt in Efeze 6:12, en daar vallen ook de dwalingen van Kersten onder, zijn schandelijke loyale houding tijdens WO II jegens de Duitse bezetter en zijn grove houding jegens Joodse schoolkinderen, zoals ook het boekje van dr. W. Firet over ds. Kersten openbaart. Ketterijen moeten bestreden en censurabel gesteld worden, zoals Gods Woord ons gebiedt (Gal. 2:11 - 1 Tim. 4:2 - Tim. 5:20 - 1 Joh. 4:1, enz.).
Wat Ezechiel 34 betreft, maakt Kleen een opnieuw een duivels verdachte toepassing, want toen ik woonachtig was in Nunspeet verkeerde ik eens in geestelijke banden omtrent die afvallige herders waarvan Ezech spreekt, maar toen is de Heere overgekomen met de woorden uit Ezech 34:11: "Want zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen, en zal ze opzoeken." En dat heeft de Heere bewezen te vervullen tot op de huidige dag. Ook heeft de Heere eens tot mijn ziel gesproken uit Jesaja 41:8-16, nog voordat Kleen zijn lastercampagne startte, maar toen hij daarmee begon, heeft de Heere Jesaja 41:11 in mijn ziel krachtig herbevestigd. Wat God zegt, doet Hij, hoewel ik niemands dodelijke dag begeer en gaarne vergevingsgezind ben, echter niet ten koste van de Waarheid van het Evangelie.
Hartelijke groet,
GPPB.
|
|
|
|
|
|