|
|
DIENSTBARE-GEEST-LEER DJK IS ZWANGER VAN VALSE LEERINGEN
| |
|
|
Geachte heer Burggraaf,
Ik heb een geschrift van dhr. Kleen Woesteweg gelezen over een uitleg van Romeinen 8:15 "Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader!" Het stuk van Kleen is getiteld: "Vermenging van Wet en Evangelie aangetoond, en verworpen".
link: www.dewoesteweg.nl/.../vermenging-van-wet-en-evangelie-aangetoond-en-verworpen.pdf
In de uitleg die Kleen geeft aan deze tekst kon ik echter geen weerlegging van een vermenging van Wet en Evangelie ontdekken. Het was voor mij een ongelooflijk onsamenhangend verhaal van eigen meningen, waarbij Kleen te hooi en te gras bijbelteksten citeert. De geest der dienstbaarheid is volgens Kleen de Heilige Geest, maar in Gods Woord kan ik nergens vinden dat de Heilige Geest de geest der dienstbaarheid wordt genoemd. Volgens mij bedoelt Paulus met de geest der dienstbaarheid tot vreze dezelfde zaak als hij spreekt over het juk der dienstbaarheid (Gal. 5:1). Ik dacht dat de mens van nature sinds de val in het paradijs al onder dat juk der dienstbaarheid verkeert en dat de mens zich van nature in een verbroken werkverbond bevindt. Dat de mens hieraan ontdekt moet worden, stem ik van harte toe, maar dat een zondaar de geest en het juk der dienstbaarheid ontvangt door de Heilige Geest, zoals dhr. Kleen dat leert, gaat er bij mij niet in en het klinkt mij als een ketterij in de oren. Misschien wilt u hier eens op ingaan?
Ik hoop op een bijbels antwoord!
vriendelijke groet,
A. de L.
-------------------------------------------------------------
Geachte heer De L,
Ik kan u helaas niet bedanken voor het stuk van dhr. Kleen dat u mij toezond, omdat Kleen voor mij geen serieuze partij meer is, aangezien de man openbaar gekomen is als
1. een plagiaatschender; die andermans geschriften steelt alsof hij het zelf geschreven heeft, zoals ook uit de titel blijkt van het stuk van Kleen. De titel-benaming van het stuk is al plagiaat van de eerste orde, omdat hij de geijkte spraak van Huntington na papegaait
zie ook onderstaade linken: http://www.derokendevlaswiek.com/PERSBERICHTEN_IIIDJKznVALSHEID_IN_GESCHRIFTEN.html
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIVALSHEID_IN_DJKznGESCHRIFTEN.html
2. als een dief die de auteurswet brutaal aan zijn laars lapt en auteursrechterlijke geschriften/preken van anderen illegaal kopieert en die vervolgens op zijn website etaleert;
zie o.a. onderstaande linken: http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIVALSHEID_IN_DJKznGESCHRIFTEN.html
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIDOEL_HEILIGT_MIDDELENzbzvzvzv.html
http://www.reformatorischebaptisten.nl/hetgoededoel.htm
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIWAARSCHUWING_VOOR_DHRzo_DzoJzo_KLEEN_.html
http://www.derokendevlaswiek.com/PERSBERICHTEN_IIIWEBSITE_DzoJzo_KLEEN_IS_TENT_VAN_ACHAN.html
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIWEBSITE_DzoJzo_KLEEN_TENT_VAN_ACHAN_II.html
http://www.hofman-preken.nl/preken.html
3. als een populist die met het ploegen met andermans kalveren hoog wil scoren en een naam tracht te verwerven;
4. als een biblicist, die van alle leerstukken stukken leer maakt die niet te kauwen zijn;
5. als geestelijke pooier die niet getuigt van de Waarheid, maar de heilige Waarheid van Gods Woord bediscussieert via een riool dat "refoweb" heet;
6. als een lasteraar die valse getuigenis geeft jegens zijn naaste en wiens keel is als een geopend graf, maar met zijn tong vleit hij;
Zie o.a. onderstaande link: http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIKLEENznSCHIZOFREEN_ONTMASKERD.html
7. als een dopers dwaallicht die de kinderdoop verwerpt, inclusief Gods drie-enige Naam waarin nota bene hijzelf en zijn eigen kinderen gedoopt zijn.
zie o.a. onderstaande linken: http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_2011WEERLEGGING_DOPERSE_DOOP.html
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIIS_DE_KINDERDOOP_BIJBELSzv_JAzb.html
http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIVRAAG_CONTROVERSE_DzoJzo_KLEEN.html
8. als apoloscheet die niet de geloofsleer uiteenzet, maar een begripsleer produceert en meer ketterijen leert dan bestrijdt;
Zie o.a. bovenstaande en onderstaande linken: http://www.derokendevlaswiek.com/INGEZONDEN_STUKKEN_IIIKLEENznSCHIZOFREEN_ONTMASKERD.html
9. als een doperse propagandist van mensverheerlijking en als een domineesaanbidder (Hand. 16:17), wiens kinderdoopleer hij niet bestrijdt, omdat hij met hen veinst;
10. als een papegaai die de oudvaders laat buikspreken en hen woorden in de mond legt die zij niet gezegd, noch geleerd hebben, hetgeen ook weer blijkt uit het stuk wat u mij toezond.
Uw bedenkingen tegen het stuk van dhr. Kleen zijn echter wel volkomen terecht en omdat het gaat over een fundamentele dwaling, wil ik in afhankelijkheid des Heeren aan uw verzoek voldoen en kort op het stuk-leer-stuk over Romeinen 8:15 van de hand van Kleen reageren. Ten aanzien van Kleen is echter gebleken dat elke bijbelse weerlegging van zijn biblicistische ideeën ‘waste of time' is, net zoals het ‘waste of time' is om met jehova's-getuigen in gesprek te gaan, aangezien zij alle bijbelse weerleggingen van zich aftrappen en/of verdraaien tot hun eigen verderf. Dhr. M.G. van der Hoeven heeft ook sommige ketterijen en valse Schriftverklaringen van Kleen weerlegd, maar nogmaals, het is 'waste of time' om dit soort biblicisten als Kleen te weerleggen omdat dezulken hun dwaalleer spinnen uit de dode letter, ofwel uit de letter die doodt en van de heilsleer een rationeel voorwaardelijke legpuzzel maken. Ik richt me in deze weerlegging dan ook niet tot Kleen, want daar heb ik volstrekt geen behoefte meer aan, maar ik ga slechts in op uw verzoek.
Kleen profileert zich als een proponent die claimt dat hij het wiel heeft uitgevonden op het gebied van de fundamentele dwalingen binnen de Afscheiding, maar hij ageert slechts kopierend en publiceert oud nieuws m.b.t. de reeds lang weerlegde dwalingen, dwalingen die hij ook nog eens met andere dwalingen bestrijdt. Met een scala aan oudvaders wil hij bovendien zijn ideeën kracht bij zetten, maar degenen die dat doen, bewijzen net niks. Bovendien legt Kleen bepaalde oudvaders woorden in de mond die ze nooit gezegd en bedoeld hebben. Ook in het stuk dat u mij toezond, pleegt Kleen valsheid in en met oudvadergeschriften. Ik hoop er in dit bestek nog op terug te komen.
Ter zake! In het stuk dat u mij toezond, vereenzelvigt Kleen de geest der dienstbaarheid (Rom. 8:15) met de Heilige Geest, hetgeen een godslasterlijke ketterij is. De geest der dienstbaarheid is een menselijke (wettische) geest, namelijk de geest van de oude mens onder de Wet. De geest der dienstbaarheid is de geest van het verbroken werkverbond, ofwel de geest van de dienstmaagd en haar dienstbare kinderen, waarvan de Heilige Geest bij monde van Paulus leert dat die uitgeworpen moeten worden! Immers, de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met de zoon der vrije. (Gal. 4:30 ev.). De Heilige Geest noemt in 1 Kor. 2:12 bij monde van de apostel Paulus de geest der dienstbaarheid, de geest der wereld. "Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn." En in 2 Tim. 1:7 noemt de Heilige Geest bij monde van Paulus de geest dienstbaarheid, een geest der vreesachtigheid. "Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht, en der liefde, en der gematigdheid." Het zijn nota bene de Kanttekenaren die deze verwijsteksten bij Rom. 8:15 aangeven, terwijl zij in de toelichting bij deze teksten zichzelf tegenspreken.
Natuurlijke mensen die de Geest niet hebben, maar bezet zijn met de geest der dienstbaarheid -bewust of onbewust- zijn zonder onderscheid met het juk der dienstbaarheid (Hand. 15:10 - Gal. 5:1) bevangen, nl. met de werken der Wet, dienstbare kinderen, wettische geesten. Uw vergelijk van de geest der dienstbaarheid met het juk der dienstbaarheid is dan ook geheel juist. Dat de mens van nature vanaf zijn geboorte met de geest der dienstbaarheid reeds bevangen is, komt pas voor die mens in kwestie openbaar als de Wet bij hem inkomt, want dan tracht de mens door het ‘doe dat' der Wet het met God op een akkoordje te gooien en onder het oordeel Gods uit te komen uit angst voor de eeuwige straf. Daarom heet het ook ‘de geest der dienstbaarheid tot vreze'.
Door de geest der dienstbaarheid openbaart de mens juist zijn vijandschap tegen God, zo van: raak niet, smaak niet en roer niet aan, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig, zus en zo. En met die voorwaardelijke regel-geest is ook Kleen zwanger in zijn ongelooflijke stuk-leer-stuk.
In de Engelse King James en in de Latijnse vertaling staat het woord ‘geest' (der dienstbaarheid) met een kleine letter en het woord ‘Geest' (der aanneming) met een hoofdletter. In de Statenvertaling is men in de fout gegaan en staan beiden G(g)eesten met een hoofdletter. Er zijn heel wat geesten met een kleine g, maar er is maar 1 Heilige Geest. God zond Saul een boze geest, ofwel een demon. Maar dat betekent niet dat God een demon is, want dat is de grootste godslastering. In 1 Samuel 16:14 staat: "En de Geest des HEEREN week van Saul; en een boze geest van den HEERE verschrikte hem", dan is die boze geest niet de Heilige Geest, want dat zou de grofste godslastering zijn en zelfs een onvergeeflijke zonde! Hetzelfde geldt voor de geest der dienstbaarheid als men die geest met de Heilige Geest vereenzelvigt, zoals Kleen pleegt te doen.
Als de Heilige Geest door middel van de Wet de zondaar overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, dan is niet de Heilige Geest de Gever van de geest der dienstbaarheid, zoals Kleen wel valselijk leert, ook is de Heilige Geest niet Zelf de geest der dienstbaarheid, want de geest der dienstbaarheid heeft de mens moedwillig ingeroepen door de zondeval. Die dienstbare geest ontwaakt en wordt wettisch en vreesachtig werkzaam als de Heilige Geest de Wet hanteert en de ziel overtuigt van zonde, enz. Adam was in de staat der rechtheid met de Heilige Geest bedeeld, maar door zijn ongehoorzaamheid werd hij bevangen met de geest der dienstbaarheid tot vreze. Hij (en Eva) bedekten zich met vijgenbladeren van eigengerechtigheid en zij kropen weg achter de struiken uit vrees voor God, vanwege de geest der dienstbaarheid tot de vreze, uit het beeld van God gevallen zijnde. "En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij", Gen. 3:9-10.
Het feit dat de gevallen mens de geest der dienstbaarheid heeft, is niet omdat hij deze geest van de Heilige Geest ontvangen heeft, want die dat leren, die leren dat de Heilige Geest de Gever is van de zonde, hetgeen een gruwelijke ketterij is. De geest der dienstbaarheid is de geest van de gevallen Adam krachtens zijn zondeval, terwijl Kleen dat ontkent, maar met welke geest de gevallen mens van den beginne dan wel bevangen is, zegt Kleen nergens in dat stuk, maar daarentegen vermengt hij constant de Wet met de Heilige Geest, hetgeen duidelijk blijkt uit zijn biblicistische aanhaling van Galaten 3:21-27. (pag. 8), een tekstgedeelte, dat echter alleen slaat op de oudtestamentische gelovige Joden die onder de tuchtmeester van de ceremoniële wet bewaard zijn geworden, totdat het geloof gekomen was, namelijk Christus.
Kleen leert ook dat de zondaar de voetstappen van Christus gaat drukken onder de vloek van Gods heilige wet (pag. 8-9), maar er drukt geen enkele onbekeerde zondaar, ook geen ontdekte zondaar, de voetstappen van Christus, op geen enkele manier zelfs, omdat het drukken van de voetstappen van Christus behoort tot het leven der genade en der heiligmaking. De voetstappen van Christus onder de Wet zijn borgtochtelijke voetstappen en degenen die leren dat de unieke en borgtochtelijke voetstappen van Christus door de mens gedrukt kunnen worden, wedijveren met Rome. Gods Woord leert contra Kleen: "Ik heb de pers alleen getreden en NIEMAND van de volkeren was met MIJ", Jes. 63:3a. Het is juist precies andersom als Kleen beweert. Christus heeft de voetstappen van de Zijnen gedrukt onder de Wet, tenminste, die wij hadden moeten gaan; wij des doods schuldig, Hij onschuldig en tot zonde gemaakt in onze plaats. "Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de Wet; opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden", Gal. 4:4-5. Daarvan te getuigen kan alleen door het Evangelie in de toepassing. De ontdekking, vervloeking, verdoeming en doding der Wet die een zondaar ondervindt in het kader van het stuk der ellende, maakt geen deel uit van hetgeen Christus borgtochtelijk gedragen en doordragen heeft omtrent de Goddelijke toorn over de zonde der Zijnen, geenszins, want anders zou genade geen genade meer zijn. Gods Woord leert geen cooperatieve navolging van het borgtochtelijke werk van Christus. Juist de openbarende ontdekking in de toepassing dat Christus de pers alleen getreden heeft als Plaatsbekleder voor de Zijnen, maakt de enige troost uit, beide in leven en in sterven. Hij in onze plaats en niet Hij en wij, maar Hij alleen.
Kleen leert verder dat de mens van nature niet weet wie zijn Schepper is (pag. 9), maar ook dat is onzin, aangezien Kaïn wel degelijk wist wie zijn Schepper was (Gen. 4:3), en net als Abel zijn Schepper een offer bracht, alleen Abel offerde door het geloof, en Kaïn niet. Saul wist ook wie zijn Schepper was en had zelfs de Geest Gods voor een tijd op hem, en ook Judas wist het en daaruit volgde een zelfmoord van die beiden, juist omdat zij de toorn Gods in hun verworpen zielen voelden branden vanwege hun begane doodzonden.
Elk mens van nature heeft een ingeschapen Godskennis, alleen is die kennis verduisterd. De indianen, die Kleen als voorbeeld noemt, moet Kleen erbuiten laten, aangezien hij onzin spreekt omtrent de godsdienst der indianen, terwijl de indianen wel degelijk spreken van de grote Geest, een hogere Macht, die zij door de ingeschapen Godskennis en de werken der natuur kennen en ook erkennen, alleen is die kennis zwaar verduisterd en bedrijven zij er afgoderij mee. Wat dat betreft bestaan er geen atheïsten, omdat elk mens van nature die ingeschapen Godskennis heeft.
Volgens Kleen schonk de Heilige Geest d.m.v. de prediking van Petrus op de Pinksterdag aan zijn hoorders de geest der dienstbaarheid die op zijn beurt die mensen het geloof in de Wet schonk. Mensen, mensen, wat een systeem-ketterijen! Kleen maakt van de Wet en de Geest een gemengd bedrijf, ofwel een ordinaire koehandel. Die pinksterlingen werden verslagen (=doorstoken) in het hart, niet door de geest der dienstbaarheid, maar door de bediening des doods (die van de Wet). Die verslagen hoorders onder de prediking van Petrus hadden de geest der dienstbaarheid allang, omdat zij tot op de Pinksterdag onder de Wet verkeerden en het ‘doe dat' der Wet gepraktiseerd hadden, waardoor zij meenden zalig te kunnen worden. Zij hadden door de geest der dienstbaarheid Christus gekruisigd, uit pure vijandschap tegen het Lam Gods. Aan die wereldse geest der dienstbaarheid worden zij ontdekt onder de prediking van Petrus, maar er kwam schielijk een einde aan, omdat zij door de bediening des doods doorstoken werden, door de Wet der Wet stierven; aan het einde van de Wet gekomen zijnde, Christus en het geloof in Christus ontvingen op de prediking des geloofs. Kleen heeft totaal geen besef van wat de geest der dienstbaarheid in feite is.
Vervolgens voert Kleen enkele theologen op (Kohlbrugge, Huntington, Van der Groe), die hij in het kader plaatst van zijn idee over de geest der dienstbaarheid, terwijl genoemde theologen in de door Kleen aangehaalde citaten, de geest der dienstbaarheid niet eens noemen. Als Kohlbrugge spreekt over Gods donderende stem in de Wet, dan leert Kohlbrugge niet dat God de geest der dienstbaarheid uitzendt, maar wel dat de ziel in kwestie vreesachtig wordt, OMDAT die ziel bezet IS met de geest der dienstbaarheid, die op Gods donderende stem ontwaakt en voor de heilige Majesteit van God dodelijk bevreesd wordt, zoals de Joden dodelijk verschrikt werden bij het zien van de donder en de bliksem die van God uitging op berg Sinai, omdat zij bezet waren met een geest der vreesachtigheid/dienstbaarheid, zoals elk mens van nature.
Thomas Boston, die Kleen ook citeert, vereenzelvigt helaas ook de geest der dienstbaarheid met de Geest van God, en Kleen is blijkbaar door Boston betoverd, stelt vlees tot zijn arm en voert Boston op als bewijs van zijn idee, terwijl alleen de Heilige Schrift hierin kan spreken als de enige gezaghebbende Autoriteit. Paulus noemt de geest der dienstbaarheid, de geest der wereld (1 Kor. 2:12), de geest der vreesachtigheid (2 Tim. 1:7), en in Galaten 3:1-3 noemt Paulus de geest der dienstbaarheid "vlees": "O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees?" Dus de geest der dienstbaarheid tot vreze is vlees, godsdienstig vlees en vlees is het tegenovergestelde van Geest. De Heilige Geest overtuigt de zondaar juist van zijn vleselijkheid en verdoemelijkheid en ontwaakt in hem de reeds aanwezige geest der dienstbaarheid, maar de Heilige Geest is niet de Gever van deze geest, laat staan dat de Heilige Geest deze vleselijke en wettische geest Zelf is. Dat laatste leert Kleen uitdrukkelijk, maar het is pure godslastering. De Heilige Geest overtuigt de wettisch-dode zondaar wettig, nl. d.m.v. de heilige Wet, maar de Geest Zelf werkt geen wetticisme; omdat Hij de Heilige Goddelijke Geest is, de derde Persoon in de heilige Goddelijke drie-eenheid.
Als de geest der dienstbaarheid dezelfde geest zou zijn als Gods Geest, dan kon Paulus nooit leren dat de Galaten de Heilige Geest ontvangen hadden door de prediking des geloofs. Nogmaals, Paulus noemt de geest der dienstbaarheid, waarmee de Galatiërs weer bevangen waren, VLEES. En in Galaten 5:1 en op andere plaatsen leert Paulus uitdrukkelijk dat het bevangen worden met het juk der dienstbaarheid een zielsverwoestende zonde is, zeggende: "Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen."
Wie de geest der dienstbaarheid vereenzelvigt met de Heilige Geest leert ook dat Petrus in Handelingen 15:10 een ketterij leert, maar de Heilige Geest leert in Handelingen 15:10, bij monde van Petrus, contra Kleen: "Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen?" Hoe kan de Heilige Geest de Gever zijn van de geest der dienstbaarheid als diezelfde Heilige Geest bij monde van Petrus het opleggen van het juk en de geest der dienstbaarheid puur God verzoeken, dus een gruwelijke zonde noemt?? Kleen begaat dus een doodzonde als hij de geest der dienstbaarheid met de Geest Gods vereenzelvigt. Dwalingen met dwalingen bestrijden is typerend voor de Afscheiding, maar zeker niet in mindere mate is het typerend voor de met andermans kalveren ploegende Kleen.
Vervolgens citeert Kleen Luther (pag. 22) die gezegd heeft: "Ik ben door het Evangelie aan de Wet gestorven", waarop Kleen zegt: "Hoevelen zullen dit nog verstaan?" Wat Kleen hier opwerpt is achitofeliaanse grootspraak! Kleen pronkt gaarne met de oudvaders, welnu, laten wij er ook eens eentje noemen: Kohlbrugge, die Kleen repeterend laat buikspreken; Kohlbrugge zegt in zijn tekstverklaring van de Galatenbrief over deze uitspraak van Luther het volgende: "Het moge stichtelijk klinken, maar het is verre van bijbels!" Dus Kleen wordt met zijn eigen wapens om de oren geslagen, omdat hij slechts papegaait en niet weet wat hij leert noch wat hij bevestigt.
Kleen maakt ook van het H.A. een bekeringstafel (pag. 23), maar het H.A. is er alleen voor Gods verzoende volk, omdat alleen dezulken Zijn dood kunnen gedenken, omdat zij één plant geworden zijn in de gelijkmaking van Zijn dood en in de gelijkmaking van Zijn opstanding. Het sacrament van het H.A. is niet ingesteld om tot het geloof te komen, maar om het geloof te versterken. De prediking tijdens het H.A. kan vanzelf tot bekering van een verloren ziel zijn die in de kerkbank zit, maar Christus heeft niet eerst gemeenschap met een verloren ziel, nee, Hij delgt eerst zijn zonden uit en doet de zondaar overgaan van het rijk der duisternis in het Koninkrijk van eeuwig licht. Pas daarna is er plaats voor geloofsgemeenschap. Het H.A. formulier is bovendien niet Gods Woord. En de woorden die Christus uitsprak tijdens het laatste paasmaal, betekenen niet de rechtvaardigmaking van de discipelen, maar zij werden daarin bevestigd in Christus.
Tenslotte eindigt Kleen met een niet geringe dwaling, als hij leert dat de Heilige Geest de zonde levend maakt. Dat doet niet de Geest, maar de Wet. Gods Woord leert dat de Heilige Geest Heere is en levend maakt, namelijk dat Hij de ZONDAAR levend maakt, die door de Wet gedood is. De Wet wekt de geest der dienstbaarheid tot vreze -met welke ieder mens bezet is, op, doet die geest ontwaken, en zo worden de zonden levend in het licht van de spiegel der Wet. Paulus zegt niet dat toen de geest der dienstbaarheid ingekomen was, dat de zonde levend werden, nee, met die geest der dienstbaarheid was hij reeds bezet, maar hij werd die geest pas gewaar toen het gebod gekomen was. Hij zegt: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven", Rom. 7:9. Toen het gebod inkwam, werd de vreze des eeuwige doods bij Paulus opgewekt, zodanig, dat hij de oude mensdood stierf. Kleen mixt de Wet met de Geest, mixt de Wet met de werkheilige geest der dienstbaarheid, en vereenzelvigt deze geest met de Heilige Geest. Paulus heeft door de inspiratie des Geestes blijkbaar niet tot Kleen gesproken, want Paulus zegt: "Ik spreek tot degenen die de Wet verstaan", Rom. 7:1.
De Waarheid keert zich niet alleen tot de toenmalige biblicistische leermeesters, maar ook tot de huidige: "Gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen, die in duisternis zijn; een onderrichter der onwijzen, en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de Wet. Die dan een anderen leert, leert gij uzelven niet? Die predikt, dat men niet stelen zal, steelt gij? Die zegt, dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige? Die op de Wet roemt, onteert gij God door de overtreding der Wet [met uitbraaksels van lasteringen en papegaai-geschreeuw]? Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is", Rom. 2:19-24.
Ik heb er beslist geen behoefte aan om alle dienstbare bochten en voorwaardelijke kronkels die Kleen zelf opwerpt in zijn schrijven recht te trekken, maar het zal u hopenlijk wel duidelijk zijn dat uw bedenkingen tegen het stuk van Kleen volkomen terecht zijn.
Hartelijke groet,
GPPB.
|
|
|
|
|
|