|
Geachte heer,
Ik heb een vraag over het persbericht van ds. H. van den Belt en wat hij in het reformatorisch dagblad geschreven heeft over artikel 36 van de nederlandse geloofsbelijdenis. Eerst een opmerking: Ik ben het roerend met u eens dat Guido de Bres geen ideaal op het oog had met de opstelling van zijn geloofsartikelen. Hoe ds. Van den Belt dat kan suggereren is mij een raadsel. Het ware geloof houdt er geen idealen opna, maar leeft in de werkelijkheid van het Koninkrijk van God, hoewel door het geloof. Het geloof roept de dingen die niet gezien worden op en haalt die nabij. Het is inderdaad schokkend dat ds. Van den Belt artikel 36 wel wil laten staan zoals het geschreven is, maar toch naar het museum verwijst; zoals u terecht analyseert, omdat art. 36 volgens hem onhaalbaar is. Het is zoals u zegt, dat het De Bres niet ging om de menselijke haalbaarheid, want als dat zo zou zijn, is het geloof geen geloof meer en dan zou zijn artikel een rekensom zijn, die voor menselijke begrippen te hoog of te laag zou kunnen uitvallen. Zo is het beslist niet en ik ben blij dat u ds. Van den Belt daarin gecorrigeerd heeft.
Nu heb ik nog wel een vraag. U schrijft onder andere als reactie op het artikel van ds. Van den Belt: "Het tweede wat gezegd moet worden is, dat Guido de Bres zijn belijdenis, wat nu de NGB is, door het geloof geschreven heeft en niet als een museumstuk, dus niet als een papieren belijdenis die iedereen vrijblijvend ondertekenen kan, zonder die belijdenis gestalte te geven in de praktijk. De boom wordt aan zijn vruchten gekend." Het gaat mij om de zinsnede: "Om de belijdenis gestalte te geven in de praktijk" Het gaat hier over artikel 36, dus over het weren en uitroeien van de valse godsdiensten. Ds. Van den Belt zegt: "dat is onuitvoerbaar", u zegt: "dat moet in praktijk gebracht worden." Mijn vraag is, welk Schriftgegeven heeft u hier op het oog? Artikel 36 zegt "weren en uitroeien", maar op welk Schriftgedeelte is dat nu gegrond? Met geloofsvrienden ben ik over dit thema in gesprek en ik zou graag een antwoord ontvangen op mijn vraag, aangezien Gods Woord toch uitgangspunt moet zijn en niet artikel 36 in de eerste plaats.
Alvast dank voor uw antwoord,
vriendelijke groet, C. v A.
------------------------------------
Waarde heer Van A.,
Hartelijk dank voor uw inzending, maar ik ben een beetje verbaasd over uw vraag, aangezien uw opmerkingen zo ter zake zijn, zou u toch ook het antwoord op uw gestelde vraag moeten weten. Wat is in de Wet geschreven, hoe leest gij? In Exodus 20:3 staat toch duidelijk geschreven: "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!" Het is God Zelf die het dienen van afgoden en valse godsdiensten verbiedt. Lees hierbij ook Ezchiel 14:13. Of overheden en onderdanen daaraan gehoor geven of niet, daarmee staat of valt de absoluutheid van Gods Wet en wil niet. Zo moet u ook Artikel 36 van de NGB lezen. En als mensen, of overheden dit gebod ongehoorzaam zijn en zonder waarachtige bekering en geloof dit gebod blijven overtreden, dan zal God Zelf het gebod uitvoeren en niet alleen de valse godsdiensten uitroeien, maar ook de overheden en degenen die afgoden en valse godsdiensten niet hebben geweerd en uitgeroeid, terwijl zij daarvoor wel de wettige autoriteit hadden. Dit oordeel geldt bovendien alle mensen die zich onder het absolute oordeel van de Wet bevinden en zonder waarachtige wedergeboorte in die staat sterven. Van den Belt noemt Art. 36 onhaalbaar en niet uitvoerbaar, maar op de dag der dagen zal hij en allen die met hem meeveinzen zonder waarachtige bekering erachter komen hoe Goddelijk haalbaar en uitvoerbaar het genoemde gebod en Artikel 36 van de NGB is. Dus van de handhaving der Wet en van het gebod daarvan hebben christenen publiek getuigenis te geven, en naar die Wet Gods heeft elke overheid zich te onderwerpen, nl. om als Gods dienaresse alle valse godsdiensten te verbieden en uit te roeien. Dat is de wil van God en wie zich aan de wil Gods niet onderwerpt, pleegt geestelijke zelfmoord. Nu gaat het hier over de uitvoering van het gebod door een wettige overheid. God eist van elke wettige overheid dat zij de valse godsdiensten verbieden en uitroeien. Daarin moeten alle heidense landen en volken onderwezen worden. In veel Afrikaanse landen is bijv. homofilie verboden, maar dat soort wetten acht Van den Belt onhaalbaar voor onze samenleving. Van den Belt braakt puur ongeloof en hij houdt er een god opna zo groot als een luciferdoosje. However, Gods Wet en ook Artikel 36 zijn niet geschreven met het oog op het menselijke haalbare, maar zoals God het eist en dat niet alleen krachtens de Wet Gods, maar ook krachtens het heilig Evangelie: "Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen. Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen", 1 Pet. 2:13-15. Petrus spreekt hier niet van een ideaal, maar volledig naar het Evangelie van Christus. In dat kader wordt geacht dat de overheid overeenkomstig de wil van God handelt en indien niet, moet de overheid door de Kerk bestraft en tot Gods orde geroepen worden, totdat zij zich bekeren. HvdB acht dat allemaal onhaalbaar, maar zo spreken degenen die zwanger zijn van ongeloof en Gods gebod (en Art. 36) naar het museum verwijzen, omdat zij redeneren vanuit hun bedorven ratio De overheid is Gods dienaresse en zij is verplicht om Gods wil te doen, dus ook om valse godsdiensten te verbieden en uit te roeien. Dat is geen ideaal, zoals Van den Belt valselijk suggereert, maar dat is de wil van God, of men daaraan gehoorzaamd of niet, het is de wil van God en die wille Gods blijft staan tot in der eeuwigheid, of dominees nu schreeuwen: "dat is niet haalbaar", dat doet aan de wil Gods niet toe of af. Maar zulk soort dominees die zulke ongeloofstaal braken, doen zichzelf de das om, want daarvan zegt het Woord in Spreuken 1:26: "Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt."
Van den Belt diaboliseert Gods Wet, ook als hij schrijft m.b.t de overheid: "Het is een zegen als Gods geboden richtinggevend zijn voor concrete wetgeving. Gods geboden zijn niet alleen gegrift in de tafels van de Sinaļ, maar ook in het geweten van ieder mens. Daarom zijn doodslag en diefstal verboden."
Tussen de Wet in stenen tafelen geschreven en de Wet in het geweten, plaatst HvdB een is-gelijk-teken, maar dan gaat hij geheel voorbij aan het feit dat het geweten van een natuurlijk onbekeerd mens totaal verdorven is. Ook het geweten van de afvallige SGP is verdorven, aangezien zij in de 2e kamer geen verbod eist op de nazi-massamoorden op het ongeboren leven.
Als HvdB in bovenstaand citaat beweert dat het gebod: "Gij zult niet doden", en de straf bij overtreding van dat gebod door de overheid gehandhaafd wordt, dan liegt hij als de duivel, aangezien de overheid ZELF dat gebod met voeten treedt, aangezien er sinds de invoering van de abortuswet al meer dan 1 miljoen levens in de moederschoot in koelen bloede zijn vermoord. Daar gaat HvdB gemakshalve ? aan voorbij.
Hopenlijk is uw vraag bij deze beantwoord.
vriendelijk groet,
GPPB.
PS. Voor de duidelijkheid heb ik via de Klik hier link het persbericht doorgelinkt waarnaar u verwijst.
|
|