KOMT LUISTERT TOE...!
KOMT LUISTERT TOE GIJ GODGEZINDEN...        
Plaats in winkelmandjeMandje
Hallo meneer Burggraaf,

Ik zit met een niet gering vraagstuk.
Het sterven aan de Wet is heilsnoodzakelijk want het gaat aan het leven in Christus vooraf, en dat is eeuwig waar, Burggraaf, da's nou eeuwig waar. Hoe nodig is het te sterven aan al het eigene, afgesneden te worden van het eigen leven, en de verheerlijking van de deugden Gods 't hoogste te achten. Wat een stuk is dat, wat een werk van allerdiepste vernedering en totale zelfverloochening. Onmogelijk bij de mensen, maar mogelijk bij de HEERE.
En Hij zal het werken, naar het vrije van Zijn Goddelijk welbehagen. En bij hen die geen kennis aan dat heilsnoodzakelijke sterven der Wet hebben, zal deze leer slechts vijandschap opwekken.
Degenen die reppen over meerdere bekeringswegen willen het ruimer nemen dan de HEERE het neemt, en nemen erbij wat de HEERE er niet bij neemt. En dat, omdat ze er anders buiten vallen. Maar dat kan dan niet anders zijn dan een zelf gegrepen schijnzaligheid, waar de HEERE niet vanaf weet en die ze ooit voor het gericht Gods zullen moeten afleggen.
Gods volk mag dat naar het vrije van Zijn welbehagen al in het leven doen, daar in het gerichte Gods al het eigene, het leven afleggen, om het Leven vervolgens geschonken te mogen krijgen. Bij de HEERE vandaan. Het geloof is een gave, maar slechts dan, en alleen dan, wordt het ook als een gave beleefd.
Wat is het daarom toch nodig om er eens recht buiten te mogen vallen, om vervolgens door de HEERE erbij genomen te worden. Om door genade te mogen uitroepen: "De HEERE is recht in al Zijn weg en werk." Daar loopt het nou altijd bij iedereen weer op stuk. Op dat recht Gods. We willen de zaligheid wel hebben, al mag dat niet teveel kosten, maar dan is het nooit om de God van de zaligheid te doen geweest.
Maar er mag een volk op aarde zijn wat niet meer zalig wil worden buiten de verheerlijking van de deugden Gods om. Geen genade vóór recht, maar enkel en alleen genade dóór recht.

Om tot mijn vraag te komen is het goed om eerst iets te schrijven van de gangen en de wegen die de HEERE met mij gehouden heeft, voordat Hij mij kwam te roepen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar Licht.
Want mijn vraag staat in nauwe betrekking tot hetgeen de HEERE me gaf te beleven.
Ik ben nu negentien jaren oud. Vanaf mijn twaalfde was ik een liefhebber van voetbal. Eerst voetbalde ik zelf, en toen dat niet meer kon wegens schoolwerk ben ik trouw iedere zaterdag de wedstrijden van het eerste elftal van de plaatselijke FC gaan bezoeken. Ik was daar zeer fanatiek in, en stond daar ook om bekend. De HEERE weet hoe recht het was geweest als Hij mij daar in mijn afgodische fanatisme als een Korach levend ter helle had doen varen. Toch gaf de HEERE mij steeds die stem in mijn binnenste die zei: 'Jij kunt hier niet sterven...'
Toen ik zeventien was, voorjaar 2009, heeft de HEERE gezegd: 'Tot hiertoe en niet verder!' Ik voelde toen dat ik al die tijd geblinddoekt langs het ravijn van de eeuwige afgronden der verdoemenis liep en ik kon er vanaf toen geen enkele keer meer heen. Ik werd toen trouw in het Bijbellezen en de doordeweekse godsdienstoefeningen werden door mij met veel genoegen bezocht. Ik was aardig op weg, meende ik zo. Dit duurde de gehele zomer, 'k was inmiddels achttien geworden, tot aan begin September.
Maar mis! De HEERE liet mij toen zien dat ik met heel mijn reformatie en hervormingen nog geen steek dichter bij de zaligheid en de hemel genaderd was en dat het eeuwig te kort was. Ik kreeg toen te zien dat al mijn doen en laten de eeuwige verdoemenis verdiend hadden in de heilige ogen Gods. De HEERE liet zien dat Hij volmaaktheid eist, dat de Wet heilig is en geestelijk.
Dat gebeurde tijdens een zondagavonddienst en wel onder het zingen van Psalm 51:1 en 2.
'k Heb de maandag en dinsdag daarop eigenlijk niets meer naar behoren kunnen doen. Die dinsdag, zes oktober 2009, was ik vrij van school. Ik bracht de tijd door met wenen en bijbellezen.
Ik zat in mijn wanhoop hier en daar wat te lezen in de Bijbel; ik wist niet meer waar ik het zoeken moest. Het was allemaal nog gericht op eigen behoud, 'k had de ere Gods nog niet op het oog.
Opeens las ik een tekst, weet niet meer welke, die ging over de goedheid Gods en de liefde van Christus. Christus, die spelende was in de schoot Zijns Vaders, maar die alles opgaf om het verlorene te zoeken.
Toen onder het lezen van die tekst, toen kwamen de tekstwoorden bij mij naar binnen van Zach. 12:10: "En zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben."
Toen kreeg ik te zien, dat ik al achttien jaren lang, niet alleen oneindig tegen de Wet gezondigd had, niet alleen tegen een rechtvaardig God, maar toen kreeg ik er iets van te doorleven, dat ik met al mijn ongeloof Christus als opnieuw gekruisigd had, Zijn dierbaar Bloed moedwillig vertreden had. 'k Had gezondigd tegen een God die alles in het werk gesteld had tot mijn behoudenis, tegen Christus, Die Zijn armen wijd uitgestrekt had tot een wederstrevig volk, en dat was door 's HEEREN werk beleving geworden. Ik kreeg daar iets te zien van wat het de Heere Christus gekost had om zondaren zalig te maken.
Dat zicht, dat deed mij tot de HEERE uitschreeuwen in wanhopigheid: 'HEERE, 'k zou niet meer weten hoe 'k ooit tot Uw eer in de hemel zou kunnen zijn, tot eer van U, daar Gij mij al zolang zo liefelijk roept. Bent U met mijn doem gediend? Doe wat goed is in Uw ogen, ik heb het verdiend!'
Toen mocht ik in de diepte van mijn verlorenheid mijn eigen zaligheid uit het oog verliezen, toen gaf de HEERE me Zijn eer op het oog te hebben, 'k had ik niets meer te verliezen, want Zijn doen was enkel goedheid. De HEERE was recht in al Zijn weg en werk.
Maar toen direct daarna gaf de HEERE mij de tekst in mijn Bijbel te lezen, die nog voor mij op de tafel lag, uit 1 Thess. 5:24: "Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal."
Toen werd ik ineens, op 't aller onverwachts, toen ik nergens meer op rekende dan op de hel, als van de dood overgehaald in het leven. Ik wist welhaast niet meer dat ik nog op aarde was.
O, ik weet niet meer hoe ik het toen had. Ik ben naar boven gelopen en plat op m'n bed gaan liggen. Wat werd die tekst toen later zo groot voor mij uit I Samuel 2:6. "De HEERE dood en maakt levend. Hij doet ter helle nederdalen en doet weder opkomen."
O, wat was dat waar geworden in mijn leven. De HEERE was me te sterk geworden. "Sion zal door recht verlost worden en haar wederkerenden door gerechtigheid!" Door recht verlost...! Op een andere wijze hoeft het voor mij nooit meer, Burggraaf!

'k Hoop dat ik iets heb mogen vertellen, niet tot verheerlijking van een mens, maar mocht het zijn tot de eer en verheerlijking van de HEERE.

Mijn vraag nu over het sterven aan de Wet.
Toen de HEERE mij kwam te overtuigen, kwam hij mij eerst aan het einde van mijn kunnen en kennen te brengen. De wanhoop die daaruit ontstond was echter niet gericht op Gods eer, maar op eigenbehoud. Maar toen ik iets te doorleven kreeg van de goedheid Gods in Christus, gaf de HEERE mij Zijn eer op 't oog. Toen mocht ik uitroepen: 'Zijn doen is enkel majesteit!' en toen mocht ik het hoofd gewillig op het blok leggen om de voltrekking van het vonnis in te wachten.
Mijn vraag is daarom: Krijgt al Gods volk, behalve dat voorafgaand wettisch werk, waaruit de kennis der zonde is, een zicht op de gewilligheid Christus en eigen ongelovigheid waarmee ze Christus als het ware opnieuw gekruisigd hebben?

Uw vriend in Christus, E.

-----------------------------------------------------------------

Geachte vriend, E.,

Ik dank den Heere voor het spontane getuigenis van hetgeen Hij in Christus aan je ziel gedaan heeft. "Komt luistert toe, gij Godgezinden, gij die de Heer' van harte vreest, hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest." Door zulk een getuigenis kunnen we in Christus eens recht verblijd zijn met de blijden.

Wat je vraag betreft, Wet en Evangelie werken tegelijkertijd in het kader van het stuk der ellende. In die fase, die aan de wedergeboorte voorafgaat, is er niet alleen van de ontdekking en de verdoeming der Wet sprake, nee, want de zondaar die God zaligen wil, wordt ook getrokken door de trekkende liefde des Vaders, met een voorwerplijk (nabijkomend) gezicht op Christus. Al Gods kinderen ondervinden de trekking des Vaders (Joh. 6:44). Velen noemen deze fase al wedergeboorte, maar dat is beslist een misvatting, want de wedergeboorte is niet gelegen in de trekking als zodanig, maar in de opwekking uit de doodsstaat door de Zoon (Joh. 6:44 - Joh. 5:25). Trekkende liefde is onderscheiden van de ingestorte liefde (Rom. 5:5).
In de fase van het stuk der ellende onder de Wet werkt het Evangelie ondersteunend, doch nog niet zaligmakend. Wie hier strand op de klippen van nabijkomend werk en daarop gaat rusten, zet zijn ziel en zaligheid op het spel.
In de fase der ontdekking wordt niet alleen de overtreding tegen de heilige Wet Gods geopenbaard en het doemvonnis wat daaraan verbonden is, maar ook wordt de zondaar geconfronteerd met zijn zonde tegen het Evangelie, ofwel van ‘s mensen verdoemelijk ongeloof. We hebben niet alleen gezondigd tegen een rechtvaardig God, maar ook tegen een goeddoend God.
Nu is het wel zo dat de mate van ondervinding tussen die beiden kan verschillen. De een zal meer de bediening der Wet ervaren, dan de inleving der zonde van het ongeloof in het licht van een gewillige Christus en andersom. Heel de overtuigingsfase staat echter wel in het kader van Joh. 16:8-9: "En Die [de Heilige Geest] gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel: van zonde, omdat zij in Mij niet geloven", enz. Het is wel een verschil waar de zondaar uitgehaald wordt, uit de wereld, of uit de godsdienst. Dat is wel een verschil. Degenen die uit de wereld gehaald worden, worden niet zozeer geconfronteerd met het ongeloof, alswel met hun goddeloze bestaan ten opzichte van de heiligheid Gods en der Wet. De openbaring van Christus aan zo'n ziel is doorgaans helder, doorbrekend en bevrijdend. Degenen die uit de godsdienst gehaald worden, krijgen echter meer te stellen met de zonde van hun ongeloof, omdat zij onder de prediking van het Evangelie zo lange tijd verhard zijn gebleven. Sommigen van Gods volk sterven de zwaarddood en anderen sterven de hongerdood. De laatsten krijgen doorgaans een langere stervensweg onder de Wet, totdat de oude mens definitief de adem uitblaast en Galaten 2:19 een feit is.
De genoemde verschillen zijn echter niet systematisch in kaart te brengen, want wie kan Gods werk doorgronden? De Heere weet onfeilbaar hoe Hij de ziel moet wederbaren. Maar van een onderscheiden werking, leiding en drijving des Geestes, die aan de wedergeboorte voorafgaat, is wel sprake, met name ten aanzien van het zicht op een gewillige Christus enerzijds en op het ongeloof anderzijds. Dat leert Gods Woord zelf. De heidense Moorman heeft meer te stellen gehad met zijn heidense zondestaat, dan met zijn ongeloof, omdat Christus hem in Morenland nooit gepredikt was geworden. Daarentegen werden de Joodse bekeerlingen op de Pinksterdag veelmeer met hun ongeloof geconfronteerd door de afsnijdende prediking van Petrus: "Dien gij gekruist hebt..." (Hand. 2:36).
Vaststaat dat Sion door recht verlost wordt en dat is op elk kind van God van toepassing, inclusief de gewillige strafaanvaarding en in dat kader leert het Woord onzes Gods in Jeremia 32:39: "En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen...."

Moge de God en Vader van onze Heere Jezus Christus ons gedurig leiden in de heilgeheimen van Zijn onfeilbaar Getuigenis, tot roem Zijns Naams die heerlijk is.

Uw vriend in Christus,

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl