|
Hollebrandse/DJK 26.: Jezus doopte geen kinderen en gaf er ook de opdracht niet voor, maar Hij legde hun de handen op en zegende hen. Hij sprak: 'Want voor zodanigen – (ongedoopte kinderen ) - is het Koninkrijk Gods' Mark. 10:14.
GPPB. 26.: Hollebrandse spreekt zichzelf vierkant tegen, want de Schrift leert dat zonder geloof niemand God behagen kan, ook kinderen niet, en Hollebrandse leert dat kinderen niet kunnen geloven en sluit hen derhalve van de zaligheid uit. Nu zegt hij dat Jezus ongedoopte kinderen zegende en dat ongedoopte kinderen -die niet geloofden- (volgens de opinie van Hollebrandse/DJK) voor het Koninkrijk Gods bestemd zijn. Hetgeen Hollebrandse hier leert is niet alleen onbijbels en ongerijmd, maar hij relativeert ook de kinderzegen van Christus alsof die zegening ondergeschikt was aan de doop. Met de zegening van Christus werden die kinderen juist gedoopt en zijn door die zegen juist tot het geloof in Christus gebracht. "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods" Christus betoont juist dat de kinderen des verbonds, want daar gaat het hier over, gedoopt moeten worden, hetgeen Hij dan ook doet door hen te zegenen en de handen op te leggen. Dat Christus hierbij geen water gebruikt, is ook niet nodig, want als Koning van de middelen had Hij zelf het gebruik der middelen niet van node en Zijn zegenende handen zijn van oneindig zaligmakende waarde, hetgeen van het doopwater zeker niet gezegd kan worden. Als kinderen verstoken zijn van de middelen, dan leert Christus hier dat zij niet verstoken zijn van de God der middelen, hetgeen Christus dadelijk bewijst door hen zaligmakend te zegenen en de handen op te leggen, waardoor zij het geloof en de Heilige Geest ontvingen. Als door de oplegging der handen van de apostelen mensen de Geest ontvingen, dan toch zeker door de oplegging der handen van de Zone Gods.
Hollebrandse/DJK 27.: Uit het feit dat de discipelen wilden verhinderen dat de kinderen tot Jezus gebracht werden, blijkt dat zij zeker niet gewend waren hen te dopen.
GPPB. 27.: Hetgeen Hollebrandse hier beweert is de onnozelheid ten top. De discipelen verkeerde in de overgangsfase van het Oude naar het Nieuwe Testament en in die fase zijn er weinige mensen gedoopt, omdat pas met de uitstorting van de Heilige Geest genoemde overgangsfase voorgoed ten einde was, hetgeen heilsfeitelijk aan het kruis geschied is, toen Christus uitriep: "Het is volbracht."
Hollebrandse/DJK 28.: Ook Jezus werd niet als kind gedoopt, maar op de achtste dag besneden en ná veertig dagen aan de Heere voorgesteld in de tempel.
GPPB. 28.: De heer Hollebrandse is een volbloed biblicist en verstaat van de geestelijke zin van Gods Woord niets. Christus is als kind besneden geworden, krachtens Zijn Goddelijke zending om de Wet te vervullen, daartoe moest Hij ook besneden worden, en dat heeft Hij borgtochtelijk gedaan. "Opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden", Gal 4:5.
Paragraaf 8
Hollebrandse/DJK 29.: Dus: Wat is de Bijbelse- geloofsdoop? In Efeze 4:5,6 lezen we: 5 Eén Heere, één geloof, één doop, 6 Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen. We leggen de nadruk op het woord „één!" Zoals er dus slechts één waar geloof en één God en Vader is, is er ook slechts één doop, die de Bijbel erkent. Nu is de vraag: welke doop Is dat? Er is geen beter antwoord denkbaar op deze vraag dan het voorbeeld dat Jezus Christus zelf gaf. Matthéus 3 : 16-17. In deze verzen wordt de doop van Jezus Christus meegedeeld.
GPPB. 29.: Dopen gaat van God uit, en niet van de gelovige mens met zijn ‘geloofsdoop'. Het geloof is niet de grond van de doop, maar Gods verbond en gaat geheel van God uit. Daarom staat er van Jezus dat HIJ(!) doopte (Joh. 3:22), hoewel Hij Zelf niet(!) doopte (Joh. 4:2), maar Zijn discipelen op Zijn bevel en in Zijn Naam. Christus heeft geen water nodig om te dopen, want Hij doopt met de Heilige Geest, zoals Hij ook de kinderkens die tot Hem gebracht werden, gedoopt heeft. Dopen geschiedt op Gods bevel en de belofte van het verbond komen zowel de gedoopte ouders als de gedoopte kinderen toe. "Want u komt de belofte toe, en uw kinderen...." Die belofte heeft God Abraham gegeven, opdat in hem (krachtens het beloofde Zaad, Christus), alle geslachten des aardbodems gezegend zouden worden. Op grond hiervan zegt Petrus: "U en uw kinderen!" Gods Woord bewijst dus zelf de kinderdoop. Bovendien, Christus heeft Zich niet als voorbeeld, maar borgtochtelijk laten dopen, hetgeen uitdrukkelijk geleerd wordt hetgeen Christus Zelf zegt in Johannes 3:15: "Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen." Ook uit hetgeen Christus tot Zijn discipelen zegt in Mattheus 20:22: "Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt worde?" blijkt Zijn borgtochtelijke doop. Christus liet Zich dopen, niet om Zijn Eigen zonden af te laten wassen, maar om de zonden van Zijn volk af te laten wassen, hetgeen uitgebeeld wordt door de doop. En zo ging Hij in het water, niet met Zijn Eigen zonden, maar met de zonden van Zijn volk.
Paragraaf 9 is zodanig zwanger van wettiscisme, waarin de actieve gelovige mens God de doop uit handen rukt, dus slaan we die geheel over.
Paragraaf 10
Hollebrandse/DJK 30.: Johannes de Doper drong aan op bekering vóór men zich liet dopen. Hij doopte geen zuigelingen, want zuigelingen kunnen hun zonden niet belijden en niet getuigen van hun geloof en van hun bekering.
GPPB. 30.: Johannes doopte de judaïstische Joden en stond derhalve in een zendingssituatie. De gedoopte Joden gingen feitelijk over van het Jodendom tot het christendom en dat begint altijd met de volwassendoop. Dat leren de gereformeerden ook.
Hollebrandse/DJK 31.: Bij zuigelingen is geen sprake van geloof, bekering en belijdenis van zonden, waarop schuldvergeving volgt.
GPPB. 31.: Hier bewijst Hollebrandse opnieuw dat zuigelingen en kinderen van de zaligheid zijn uitgesloten, hetgeen de duivelen ook leren, hoewel sidderend.
Hollebrandse/DJK 32.: Zuigelingen missen de gerechtigheid die alleen door geloof verworven wordt.
GPPB. 32.: Hollebrandse dwaalt werkelijk IN ALLES! Dat kan ook niet anders, want degenen die de doop beperken tot verstandige mensen, zijn pure Godloochenaars, omdat zij Gods almacht beperken tot het zaligen van volwassen mensen. Het geloof is een instrument van deelachtmaking en NIET van verwerving, zoals Hollebrandse van wel beweert. De ketterijen van Hollebrandse zijn echter niet nieuw. De wederdopers en Menno Simons hebben deze ketterijen al geleerd. Voor de kinderen van de gelovigen geldt hetzelfde als hetgeen God tot Abraham gezegd heeft: "Ik zal Mijn verbond oprichten tussen u en tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u". Daarom lezen we in het Nieuwe Testament dat in dergelijke gevallen, de gelovigen en het gehele huis gedoopt werden. Te veronderstellen dat in geen enkel huisgezin kinderen aanwezig zijn geweest, omdat het er niet letterlijk staat vermeld, is uiterst onnozel, want ook de vrouwen worden er in de betreffende teksten niet bij vermeld, terwijl zij terdege deel uitgemaakt moeten hebben van genoemde huisgezinnen die gedoopt zijn geworden. In Gods Woord worden dikwijls alleen de mannelijke geslachten vermeld, maar moeten we daaruit opmaken -zoals Hollebrandse doet- dat geen van die mannen vrouwen en kinderen hebben gehad? Hoe is dan de voortplanting tot stand gekomen? Het is een bijbels gegeven, dat de vrouw in de man begrepen is en de kinderen vanzelf ook. Dat geldt ook voor het verbond. Dat wordt ons uitdrukkelijk geleerd in hetgeen Paulus schrijft in 1 Korinthe 7:14: "Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig." Hollebrandse/DJK 33.: d. De doop is het bad der wedergeboorte Titus 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes;
GPPB. 33.: De doop is niet het bad der wedergeboorte zelf, maar een afbeelding ervan. Hollebrandse maakt de doop magisch, hetgeen hij anderen verwijt.
Hollebrandse/DJK 34.: f. De doop is een symbool van de begrafenis van de oude mens en de opstanding van de nieuwe. De kinderdoop/besprenkeling is daar geen zuiver symbolisch beeld van. De kinderdoop/besprenkeling tast de betekenis van de Bijbelse doop aan. Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
GPPB. 34.: De doop is geen dood statisch symbool; dopen is een handeling Gods. Het sacrament van de doop is een teken en zegel van de afwassing der zonden. Want in den doop wordt ons betekend en verzegeld dat onze oude mens door den dood van Christus is gedood, en vervolgens ook begraven, dat is, door Christus' lijden en sterven alzo zijn heersende kracht heeft verloren, dat hij is gelijk een dood en begraven lichaam, hetwelk zich niet kan bewegen om te heersen, hoewel het zijn stank nog wel van zich geeft, totdat het door dezelfde dood en Geest van Christus geheel wordt vernietigd. (Zie ook: Rom. 6:3-4).
Hollebrandse/DJK 35.: De kinderdoop/besprenkeling mist de betekenis van het onderdompelen van de gelovige in water. Men berooft het kind daardoor ook van het sterkste getuigenis van zijn opstanding. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
GPPB. 35.: De onderdompeling in het water heeft geen zaligmakende waarde in zich en schenkt op geen enkele manier de geestelijke betekenis van de doop. Alleen het geloof verstaat de betekenende zaak, die door de onderdompeling en besprenging wordt afgebeeld. Hollebrandse vereenzelvigt de handeling van onderdompelen met de geestelijke betekenis, maar al het water van de wereldzeeën bij elkaar reinigen een mens niet. De besprenging met water tijdens de doop is echter volledig bijbels en niet van minder betekenis dan de onderdompeling. In Ezechiël 36:25-26 staat geschreven: "Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven." Ook het water van de doop verwijst naar het bloed van Christus en dan is besprenging met het water een bijbels geldige vorm van dopen, hetgeen we ook zien in Numeri 19. Het gaat echter niet om het ritueel van de doop, onderdompelen of besprenging, maar om de betekenende zaak, die door beiden manieren wordt afgebeeld. De betekenende zaak is de afwassing der zonden; daarvan is de besprenging met water een duidelijk beeld van. En de onderdompeling is weer meer een beeld van begraven worden van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens. Niet de uiterlijke wijze van handeling met het doopwater bepaalt de geldigheid van de doop, maar het dopen in de Drie-enige Naam van God. Wel zijn we gebonden aan of onderdompeling, of besprenging. Allerlei mogelijke andere vormen worden er in de Schrift niet geleerd. De leer van de doop bestaat uit 3 stukken: 1. Als eerste dat wij en onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn den daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij niet in het Rijk van God kunnen komen, tenzij wij wedergeboren worden. Dit wordt ons geleerd door de onderdompeling of besprenging, waarmee de onreinheid van onze ziel wordt aangewezen. 2. Als tweede betuigt en verzegeld Heilige Doop ons de afwassing der zonden door Jezus Christus. Daarom worden wij gedoopt in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. 3. Als derde, overmits in alle verbonden 2 delen begrepen zijn, zo worden wij van God door de Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Namelijk dat wij deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben. # De verschillen tussen de doop door onderdompeling en besprenging met water, zijn alleen maar uiterlijke verschillen. Er wordt gedoopt in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heilige Geestes. Het dopen geschiedt met zuiver water. Gewijd water is afgoderij. Ook de hoeveelheid water is niet van belang. De onderdompeling of besprenging betekent de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Christus.
Hollebrandse/DJK 36.: g. Jezus vroeg allereerst geloof. Mark. 16:16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Heeft de geest van een zuigeling reeds het vermogen om zijn geloof in werking te stellen of om een belofte Gods in het geloof aan te grijpen?
GPPB. 36.: Hollebrandse is puur arminiaans, want hij spreekt over een vermogen in de mens om te kunnen geloven. Alle Arminianen zijn biblicisten en dat komt ook nu weer openbaar als Hollebrandse zaligmakende waarde hecht aan de volgorde van geloof en doop. Hollebrandse leert dat als iemand gedoopt wil worden, dat de persoon moet geloven, zodat uit de redenering van Hollebrandse volgt dat de doop volstrekt geen waarde heeft zonder dat men erbij geloofd. Hollebrandse leert dat de (kinder)doop niet geldig is, want daar moet ook het geloof bij komen, zich beroepende op Markus 16:16. Volgens de doopvisie van Hollebrandse: "de doop is niets, zonder het geloof erbij", zijn velen tot de conclusie gekomen, dat de jonge kinderen niet gedoopt mogen worden. Want, zo zeggen zij, de Heere heeft gezegd: "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, enz.". Dezulken leggen Markus 16:16 zo uit, namelijk dat eerst het geloof er moet zijn, en dat men een mens niet mag dopen, indien hij niet eerst gelooft. Hollebrandse leert dus dat het geloof uitmaakt of de doop geldig is, en daarmee stelt hij God buiten spel, want God heeft bevolen dat verbondskinderen gedoopt moeten worden, ongeacht of ze nu geloven of niet, omdat zij in de gelovige vader of moeder krachtens het verbond geheiligd zijn. Zo was het onder het oude verbond (OT) en zo is het ook in het nieuwe verbond (NT). Ezau en Ismael waren overduidelijk verbondskinderen en besneden, maar zij waren geen erfgenamen des verbonds. God bepaalt wie Hij uit het getal verbondskinderen zal roepen met een inwendige roeping en wie niet, en dat wordt dan ook duidelijk geleerd in Handelingen 2:39: "Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal." Het geloof geldt zeer zeker voor de volwassendoop, maar Markus 16:16 spreekt niet van het sacrament van de doop, maar van de doop met de Heilige Geest. Door de eeuwen heen is altijd algemeen aangenomen dat Christus met de Doop in Markus 16:16 het sacrament van de heilige Doop bedoelt, maar dat is tot op de dag van vandaag een heersende misvatting, die echter gretig door Rome als heilsvoorwaarde is verheven. Met de Doop bedoelt Christus hier niet het sacrament van de Doop, maar de Doop met de Heilige Geest. Het sacrament van de Heilige Doop is immers geen zaligmakend kenmerk van, of voorwaarde voor de wedergeboorte, zoals Rome leert. Simon de Tovenaar "geloofde" ook en was zelfs gedoopt, maar hij was toch niet zalig (Hand. 8:13), omdat zijn geloof niet het ware geloof bleek te zijn. De Doop met de Heilige Geest is namelijk altijd het gevolg van het ware geloof. Johannes de Doper doopte met water, maar hij zegt tot het volk: "Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij [Christus] zal u dopen met de Heilige Geest", Mark. 1:8. Er is heel veel geloof zonder de Heilige Geest, maar dat is niet het ware geloof. Op talloze plaatsen wordt er over verschillende soorten geloof gesproken dat niet het zaligmakende geloof is. We denken dan aan het tijdgeloof, het wondergeloof, het historisch geloof, en we zouden aan deze rij ook het gevoelsgeloof toe willen voegen. De Doop met de Heilige Geest ziet dus op de kracht des Geestes. "Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal", Hand. 1:8a. De Doop met de Heilige Geest geschiedt altijd op grond van de vergeving der zonden en nooit andersom. Hieraan kunnen we weten of onze zonden vergeven zijn, namelijk of we met de Heilige Geest gedoopt zijn, dat wil zeggen, of we Gods geboden bewaren en het getuigenis van Jezus, in weerwil wat de gevolgen daarvan ook moge zijn. De doop met de Heilige Geest is het dopen met alle wateren der benauwdheid, der droefenis, met alle wateren der innerlijke en uiterlijke bestrijdingen, gelovende dat Christus u de belofte gegeven hebt, namelijk dat gij overwinnaar zult blijven en dat niemand u van de kroon der rechtvaardigheid zal kunnen beroven. Al wie Gods geboden bewaart en het getuigenis van Jezus, heeft niets anders te verwachten dan aanhoudende tegenstand van de zijde van het aardse, van het zichtbare, en van al diegenen, die uit vlees geboren zijn en niet uit Geest en niet met de Geest gedoopt zijn. Het geloof en de doop met de Heilige Geest is dus niet een zaak dat alleen in het verstand huisvest, maar het neemt het hele hart in beslag, legt op alle facetten, ja op heel je leven beslag en het verbindt de gelovige met Christus. Dat gaat niet zonder ervaring. Geloof zonder geloofservaring is geen geloof. Kijk, je kunt bij de mensen in hoog aanzien staan, godsdienstig integer zijn, een gedaante van godzaligheid hebben, maar de kracht ervan verloochenen (2 Tim. 3:5). Er is zoveel geloof wat toch het ware niet is. Je kunt hele mooie en zalvende woorden spreken, een doos verstandskennis ophoesten, een prachtig bekeringsverhaal opdissen, maar het Koninkrijk der hemelen is niet gelegen in woorden, maar in kracht (1 Kor. 4:20). De Doop met de Heilige Geest openbaart zich dus in de kracht Gods. De Heilige Geest Zelf is echter geen kracht, maar een Persoon, de tweede Trooster. We moeten daarom niet bidden om een kracht van God, maar om de Heilige Geest Zelf. "Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?" Luk. 11:13. Dus de Doop met de Heilige Geest is onlosmakelijk verbonden met het ware geloof en andersom. De Doop met de Heilige Geest staat in het kader van het heilsfeit van Pinksteren. De Heilige Geest verheerlijkt het werk van Christus. Zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen. Dus zonder geloof is er geen zaligheid, geen gemeenschap en geen geloofservaring. Als we niet in Christus geloven, zullen we verdoemd worden, ja, dan zijn we reeds verloren. De mens zal niet alleen verdoemd worden vanwege de erfschuld en het overtreden van de Wet Gods, maar ook vanwege zijn ongeloof in het Evangelie. Waarom zegt Christus niet: "Die niet gelooft zal hebben en niet gedoopt zal zijn, zal verdoemd worden"? Antw.: Omdat het geloof vooraan staat in de orde van de toepassing van het heil. Is er geen waar geloof, dan is er niets, ook niet de Doop met de Heilige Geest. Ten aanzien van zalig worden spreekt Christus met twee woorden, namelijk geloof en Doop, maar ten aanzien van de rampzaligheid is dat met één woord gezegd, namelijk: "Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden." Hier sluit Christus alle godsdienstige bewegingen van de mens uit. In Markus 16:16 bevestigt Christus de rechtvaardiging door het geloof alleen, ook in de verdoemenis van de ongelovigen.
Hollebrandse/DJK 37.: h. Aan de doop moet de prediking en onderwijzing vooraf gaan: Matth. 28:19 Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen' Wat voor onderwijs heeft een zuigeling genoten?
GPPB. 37.: Matth. 28:19 betreft het zendingsbevel voor de heidenwereld en geldt voor een zendingssituatie, die met de volwassendoop begint. De tweede opmerking van Hollebrandse, namelijk: "Wat voor onderwijs heeft een zuigeling genoten?" moet Hollebrandse maar vragen aan Johannes de Doper toen hij nog in de buik van zijn moeder verkeerde. De ongeboren Johannes de Doper had duizend maal meer geheiligde kennis dan heel het doperdom bij elkaar! Voor de ongeboren wedergeboren Johannes gold: "Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest", Ps. 8:3. En ook in Matth. 21:16: "En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid?" Het antwoord van Christus aan de overpriesters is een bestraffing voor allen die kinderen willen uitsluiten van de kennis van Christus. En in Psalm 22 getuigt David dat hij al was wedergeboren in de buik van zijn moeder: "Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God." Hollebrandse mag zich terdege het woord van Christus wel aantrekken, als Hij zegt: "Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Zo wie dan zichzelven zal vernederen, gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen. En zo wie zodanig een kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij. Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee", Matth. 18:3-6. Hollebrandse ergert letterlijk de zuigelingen/kinderen die in Christus geloven en is derhalve een geestelijke aborteur.
Hollebrandse/DJK 38.: i. Jezus zelf en de apostelen doopten geen zuigelingen. Hand. 2:41 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen Een kind/zuigeling aanvaardt het woord niet.
GPPB. 38.: Christus heeft nergens de waterdoop bediend, dat liet Hij Zijn discipelen doen. Christus heeft wel kinderen gedoopt met de Heilige Geest. Dat zegt Christus letterlijk in Markus 10:15-16: "Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan. En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve." Dus deze kinderen ontvingen het Koninkrijk Gods, omdat zij door de handenoplegging van Christus werden wedergeboren, en het geloof en de Heilige Geest ontvingen. Welke ketter durft er hier te beweren dat de omhelzing , de handenoplegging en de daarmee gepaarde zegening van Christus zonder geloof en zonder zaligmakend gevolg gebleven is? Christus heeft die kinderen met de Heilige Geest gedoopt en de inwendige doop van Christus is zaligmakend, maar de uitwendige waterdoop is dat beslist niet. Johannes de Doper had het al voorzegd in Mattheus 3:11 en Lukas 3:16 dat Christus met de Heilige Geest en met vuur zou dopen en niet met water. De Kanttekenaren schrijven hierbij: "Johannes onderscheidt hier zijn uiterlijken doop van den inwendigen doop van Christus, waarmede Hij onze harten door zijnen Geest zuivert, gelijk het vuur de metalen van alle schuim en onreinheden." (Zie dergelijke Joh. 3:5, en Hand. 1:5, en Hand. 2:4). De uiterlijke doop met water is een sacrament dat Christus heeft ingesteld voor alle verbondskinderen. Maar het sacrament heeft geen zaligmakende waarde op zichzelf, van hetgeen Rome het tegendeel beweert. Hollebrandse haalt de uiterlijke doop met het water en de doop van Christus met de Heilige Geest constant door elkaar heen met lukraak aangehaalde teksten.
Hollebrandse/DJK 39.: j. De kinderdoop is nutteloos, omdat er geen zegen voor het kind uit voortvloeit. Kinderen/zuigelingen hebben geen woorden en geen werken gedaan op grond waarvan zij geoordeeld kunnen worden.
GPPB. 39.: Ik sta perplex van de ketterijen die Hollebrandse hier leert en die DJK onderschrijft. Kinderen uitsluiten van de doop, is kinderen uitsluiten van de zaligheid. Niet de doop zegent, maar God zegent, waarvan de kinderzegen door Christus een duidelijk bewijs is. Ten aanzien van de verbondskinderen in hun geheel, bestaan er in- en uitwendige zegeningen des verbonds, omdat er tweeërlei verbondskinderen zijn. Wie dit ontkent, kan zelfs geen christen genoemd worden. Anderzijds ligt heel het mensdom onder de vloek, ook zuigelingen en kinderen. Heel de wereld is voor God verdoemelijk. Elk mens, zuigeling, kind, als zij in hun onbekeerde staat sterven, worden verdoemd vanwege de toerekening van Adams val, zoals in Genesis 2:17 is voorzegd. Daarbij komen de dadelijke zonden, zoals de Wet die openbaart, die het oordeel verzwaren. De verworpenen worden door de Wet geoordeeld. Dat leert de Heilige Geest duidelijk bij monde van Paulus in Romeinen 2:12: "Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden." Daarvan zijn onbekeerde kinderen niet uitgesloten. Gods volk daarentegen worden geoordeeld op grond van het werk van Christus en worden in de tijd al vrijgesproken van schuld en straf. Van beide gevallen zijn kinderen en zuigelingen niet uitgesloten. Ze zijn óf in Christus door het geloof en voor eeuwig behouden, óf verdoemd door de erfschuld en dadelijke zonden krachtens het vonnis der Wet. "Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen", Gal. 6:5. Dat betekent ook dat gedoopte kinderen niet bijvoorbaat wedergeboren zijn, zeker niet door het sacrament van de doop. Wij leren geen veronderstelde wedergeboorte, zoals Kuyper die geleerd heeft, nee, alleen degenen die God roept uit het Ur der Chaldeeën van hun adamsbestaan, worden zalig. Er liggen heel wat verbondskinderen in de hel, daarvan zijn de kinderen die Eliza bespotten en de rijke man in de gelijkenis van de arme Lazarus een duidelijk bewijs.
Hollebrandse/DJK 40.: k. Kinderen/zuigelingen behoren niet gedoopt te worden, evenmin als zij dienen te worden toegelaten tot het avondmaal. Zij missen immers het nodige onderscheidingsvermogen. 1 Kor. 11:29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.
GPPB. 40.: Hier hanteert Hollebrandse een grove manipulatie door het HA in te zetten om zijn doperse visie over de kinderdoop te legitimeren. Echt grof en goddeloos om zo een dwaling te kerstenen. Hollebrandse spreekt van een onderscheidingsvermogen, maar dat is puur rooms. Gods volk beschikt niet over vermogens. "Niet onderscheidende het lichaam des Heeren", ziet op de onderscheiding des geloofs. Het geloof is geen vermogen waarmee de mens iets kan, zoals de dopersen wel leren, nee, het geloof maakt de mens uiterst zwak, want Gods kracht wordt in zwakheid volbracht in het leven des geloofs.
Paragraaf 11
Hollebrandse/DJK 41.:
11. Wie mag gedoopt worden? I . Iemand die onderwezen is. II. Iemand die gelooft, dat Jezus de Zoon van God is. III. Iemand die zich bekeerd heeft.
GPPB. 41.: Ik kan nu heel kort door de bocht met Hollebrandse en DJK, want met Hollebrandse/DJK 41 ziet u dat Hollebrandse -ook in het vervolg van zijn betoog- telkens in herhaling valt van hetgeen al gezegd is. We slaan daarom een paar herhalingsparagrafen over en we zullen nog enkele opmerkingen van Hollebrandse behandelen en dan houden we het voor gezien. Alle bondelingen moeten gedoopt worden. In een zendingssituatie begint de doop met de volwassendoop, zoals Christus leert in Mattheus 28:19. Maar dat is al meer dan eens aan de orde geweest.
|
|