WEERLEGGING DOPERSE DOOP
NOGMAALS WEERLEGGING DOPERSE DOOPVISIE VAN KLEEN (1)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Geachte heer B.,

Ik heb geprobeerd om uw weerlegging van de doperse doopvisie van dhr. Kleen te downloaden, maar het lukt me niet. Achteraf bezien heb ik geen acobat reader op mijn computer. Aangezien ik niet zoveel schijfruimte over heb om acrobat te downloaden, verzoek ik u vriendelijk om mij een Word bestand van uw weerlegging te mailen. Ik las trouwens in de "eenmalige reactie" van DJK op uw weerlegging van zijn doperse doopvisie, dat hij pasages van uw hand vervalst en niet compleet citeert.

Alvast hartelijk bedankt voor uw reactie en toezending!

en een hartelijke groet,

G. v.d. G.

------------------------------

Geachte G.,

Don't worry. Plagiaat-figuren zoals schandalist Kleen doen zichzelf de strop om de hals. Er is genoeg over bewezen en geschreven.
Meer mensen hebben problemen gehad met het downloaden van het betreffende bestand. Ik zal genoemde weerlegging op deze website publiceren, dan kan het door de lezers in zijn geheel uitgeprint worden. Ik zal u in ieder geval een Word-bestand mailen. mvg. GPPB.

Hier volgt de weerlegging:

IS DE KINDERDOOP BIJBELS?

Dopersen leren: Nee.

Gods Woord leert: JA!


Eerst een kort historisch en bijbels overzicht over de kinderdoop

Tijdens de Middeleeuwen kwam het sacrament van de doop te staan in het kader van het Roomse sacramentalisme, waarin het sacrament een zelfstandige functie kreeg als voertuig van de genade en waarin het Woord als genademiddel achtergesteld werd t.a.v. het sacrament. Tegen de Roomse overschatting van de kinderdoop hebben de reformatoren zich radicaal gekeerd. Het conflict rond de kinderdoop speelde vooral ook met de wederdopers en hun volgelingen, die de kinderdoop onderschatten en afwezen. Het conflict met de wederdopers had ook betrekking op herdoop.

In het Nieuwe Testament wordt nergens letterlijk vermeld dat er kinderen gedoopt worden, maar dat betekent niet dat het niet gebeurde. Op verschillende plaatsen wordt vermeld dat gelovigen met hun hele gezin gedoopt worden (Hand. 16:15 en 33; 1 Kor. 1:16; vergelijk ook Hand. 11:14 en 18:8). In Handelingen 2:39 wordt de belofte die met de doop verbonden is, ook toegezegd aan kinderen. In Kolossenzen 2:11-12 wordt een duidelijk verband gelegd tussen de doop en de besnijdenis. Hoewel Paulus in Kolossenzen 2:11 de doop en besnijdenis in één adem noemt, is er geen sprake van een letterlijk voorschrift van de kinderdoop. Is de kinderdoop dan wel geoorloofd? Hierbij moet echter een andere vraag gesteld worden, namelijk: wat is hierin de zin en mening is van de Heilige Geest, die toch de Auteur van Gods Woord is? Dat is in ieder geval NIET de doperse visie. Voor alles geldt dat we de totaliteit van de Godsopenbaring in acht moeten nemen en zeker niet geïsoleerd te werk mogen gaan met bepaalde teksten uit Gods Woord. Mensen die een scheidslijn trekken tussen het Oude- en Nieuwe Testament, behoren niet zelden tot de tegenstanders van de kinderdoop, terwijl er een onlosmakelijke eenheid bestaat tussen het Oude- en Nieuwe Testament. Anderen maken weer een scheiding tussen het verbond Gods met Israël en met wat zij noemen ‘het geestelijke Israël' en dat brengen zij dan in stelling tegen de kinderdoop. De dopersen drijven ook nog eens de volwassendoop op grond van Markus 16:16, en daaruit volgt dan dat de bekeerde moordenaar aan het kruis niet behouden is geworden, omdat hij nooit de waterdoop heeft ondergaan, hetgeen absurd en bespottelijk is. Markus 16:16 ziet op de doop als bad der wedergeboorte, namelijk uit water en Geest, hetgeen bij de waterdoop wordt afgebeeld. We hopen op de betekenis van Markus 16:16 in de weerlegging nog wel nader terug te komen.

Ook uit de vroege kerkgeschiedenis kan worden vastgesteld dat er kinderen gedoopt werden, hetgeen de bewering van de tegenstanders van de kinderdoop ontzenuwt, namelijk dat de kinderdoop zou zijn voortgekomen uit de zg. Roomse vervangingstheologie. In de kerkgeschiedenis wordt over de kinderdoop uitdrukkelijk gesproken door Irenaeus (ongeveer 185 n. Chr.) en Hippolytus (ongeveer 220 n. Chr.). Anderzijds wordt de kinderdoop weer bestreden door Tertullianus (in zijn geschrift ‘De baptismo', ongeveer 200 n. Chr.).

Deze tegenstelling is tot op de dag van vandaag blijven bestaan. In de zestiende eeuw is deze tegenstelling aangescherpt door het optreden van de wederdopers. Zij vonden dat de hervorming halverwege was blijven steken, met name ten aanzien van de kinderdoop. Voor de wederdopers en hun huidige volgelingen is de doop slechts het teken van de belijdenis van de gelovige. De bijbelse verbondsleer leert duidelijk dat de gelovigen met hun kinderen begrepen zijn in het verbond, waarvan de doop het teken en zegel is. Gods Woord leert wel een onderscheiding t.a.v. de kinderen des verbonds, namelijk in- en uitwendige verbondskinderen, zowel in de oudtestamentische bedeling als in de nieuwtestamentische bedeling. In de twintigste eeuw is de discussie over de kinderdoop weer opgelaaid, vooral door toedoen van het grote dwaallicht Karl Barth.

Dit inleidend overzicht in ogenschouw nemend, gaan we nu over tot de aanleiding die we kregen om een weerlegging tegen de doperse visie van de tegenstanders van de kinderdoop te schrijven. Aangezien er meer en meer stemmen opgaan in onze dagen die de kinderdoop verwerpen, bestaat er veel meer dan een aanleiding om tegen de doperse visie omtrent de kinderdoop te ageren, want de verwerping van de kinderdoop is een veel ernstiger zaak dan algemeen wordt aangenomen. Het heeft ook alles te maken met de leer waarmee de Kerk staat of valt. Nu dan eerst de aanleiding en vervolgens de weerlegging zelf.

Citaat van mevr. A. J.V. uit haar schrijven aan DJK:

Geachte heer DJK,
Op uw website staat een stuk over de kinderdoop, ik heb het gelezen en herlezen, maar kan er niet mee uit de voeten. Het strijd totaal tegen mijn gereformeerde gevoel dat ik omtrent de kinderdoop heb. Wij hebben ook kinderen en hebben die vol overtuiging ten doop gehouden. Hebben onze vaderen dan zo gedwaald? Ik zou graag uw mening of weerlegging van dat artikel horen. #

-----------------------------

Citaat van mevr A. J.V. uit haar schrijven aan GPPB:

Geachte heer Burggraaf,

Zie onderstaande link:
http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/uploads/2010/03/dopen-is-er-een-bijbelse-grond-voor-de-doop-van-zuigelingen.pdf

Dit stuk vraagt om een reactie; is het echt zo dat de kinderdoop niet bijbels is? De site van DJK begint steeds meer een vergaarbak te worden van 'dwepers en drijvers'. Bovendien lijkt het er verdacht veel op dat hij soms stukken van uw site "leent". Maar met diverse publicaties zijn we wel blij mee, bijv. de stukken van sommige oudvaders, we hebben een grote boekenkast, maar niet alles staat daar in. Waar we moeite mee hebben is dat hij overal stukken "leent" zonder bronvermelding of toestemmingsverklaring. En of zijn audio preken altijd de toestemming hebben van de sprekers betwijfelen we. Onze vraag aan u om een weerlegging, is gedaan met oprechte bedoelingen! We willen graag het bijbelse antwoord over de kinderdoop. Sterkte met de weerlegging! #

Tussen de regels van het antwoord van DJK aan mevr. A. J.V. zijn de weerleggingen van GPPB. geplaatst om onnodige aanhalingen te voorkomen.

DJK: Geachte mevrouw J.V., Wat betreft het sacrament van de Heilige Doop. Ik ben tegen de kinderdoop, en juist voor de doop der ware gelovigen. Dat wil dus niet zeggen dat gelovige kinderen niet gedoopt mogen worden. Denk bijv. eens aan Leen Potappel. Op zijn twaalfde levensjaar mocht hij weten dat zijn zonden hem om Christus Jezus wille vergeven waren. Hier heeft u nog een paar stukken over de H. Doop.

GPPB.: Menselijke visies ten aanzien van geestelijke zaken liggen in de weegschaal ‘gewogen, gewogen, en te licht bevonden'! Dat geldt ook voor de doperse visie van DJK. Wat leert Gods Woord? Alleen dat telt! De doperse aversie tegen de kinderdoop is niet nieuw, maar al zo oud als de kerkgeschiedenis. Tegenstanders van de kinderdoop lezen de Bijbel op een biblicistische wijze en dan kunnen ketterijen niet uitblijven. Al die doperse leerstellingen over de kinderdoop hebben dan ook nog nooit geleid tot een geestelijke herleving/opwekking van de gemeente Gods, en staan derhalve voluit in het kader van een deformatie.
Baptisten -zoals ook sommige godzalige oudvaders- laten we doorgaans ongemoeid in hun afwijkende doopvisie, zolang zij maar niet op de fanatieke toer gaan à la Menno Simons en à la Karl Barth, die fel tegen de kinderdoop ageerden, maar degenen die in een gereformeerde wieg gelegen hebben, en met opgeheven hand de kinderdoop publiek loochenen, moeten publiek worden wederstaan in hun aangezicht en neergesabeld worden met het zwaard des Woords, omdat zij de bijbelse kinderdoop in diskrediet stellen, nameloze verwarring zaaien en meineed plegen jegens het Woord van onze God.
De jongbekeerde Leen Potappel had -volgens DKJ- als kind in aanmerking gekomen voor de gelovigendoop. Gelukkig was Potappel voor de doperse approbatie van DJK reeds lang overleden en afgereisd naar Immanuels land en hij was reeds als baby gedoopt, geheel naar Gods Woord, omdat hij krachtens de lijn der geslachten een verbondskind was. Alle oudtestamentische verbondskinderen werden door God opgeëist om te worden besneden (Ex. 4:24-27) en dat geldt ook voor de nieuwtestamentische verbondskinderen ten doop. Dat Mozes naliet zijn kinderen te besnijden (Ex. 4:24-27), is hem bijna fataal geworden. We zien hieruit, dat wanneer men het gebruik van de sacramenten niet uit onmacht, maar nonchalant of uit minachting nalaat, dat dit zware straffen van God ten gevolge kan hebben. Er kan echter ook sprake zijn van onmacht.
Dr. H.F. Kohlbrugge zegt: "Als men om der gerechtigheid wil of om het getuigenis van Jezus Christus, of omdat het niet plaats hebben kon, zijn kinderen niet heeft laten dopen, zo moet men zich daarmee troosten, dat men juist daarin Gods ordening of geboden bewaard heeft, ook niet wat kwaads van Hem denken, Die het immers bewezen heeft, dat Hij de jonge kinderen meer liefheeft dan wij hen kunnen liefhebben, en over het geheel slechts daarop uit zijn, dat wij ingaan door de enge poort, dan zal God wel van ons zaad laten meekomen."
Om nog even op Potappel door te gaan: Toen Potappel tot het geloof in Christus kwam, bleek hij ook een erfgenaam van het verbond, hetgeen lang niet voor alle verbondskinderen geldt. Paulus getuigt in Romeinen 4:14: "Want indien degenen, die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis te niet gedaan."
Er zijn dus welzeker uit- en inwendige kinderen des verbonds, hetgeen door de dopersen geloochend wordt, waaronder ook DJK. Uitwendige kinderen des verbonds zijn geen erfgenamen des verbonds; alleen de inwendige kinderen des verbonds zijn erfgenamen des verbonds, zoals bijv. Jakob en Izak dat waren.
Van uitwendige kinderen des verbonds wil de hoogverlichte DJK niets weten, maar bewijst daardoor een Schriftcriticus te zijn van de eerste orde, zoals er in de loop der eeuwen al zoveel geweest zijn. Tegenstanders van de kinderdoop hebben geen been om op te staan, hetgeen Gods Woord zelf bewijst en dat hopen we in afhankelijkheid des Heeren aan te tonen.
DJK verwijst naar de tucht rond het Avondmaal, een sacrament die inderdaad alleen voor de gelovigen is ingesteld, maar die voorwaarde voor het H.A. past hij ook toe op de doop.
Dat ook het sacrament van de Heilige Doop o.a. tot versterking des geloofs is ingesteld, betekent niet dat de kerk de kinderdoop achterwege kan laten, want JUIST door de kinderdoop wordt het geloof gesterkt, omdat het WARE geloof ziet op de handelende God in de doop.
De doperse visie van DJK is in flagrante strijd met de betekenis van het verbond. Hoewel het sacrament van de Heilige Doop zonder waar geloof niet kan worden verstaan, betekent dat niet dat de kleine kinderen des verbonds van de doop mogen worden uitgesloten. Dat wel te denken is juist een overtuigend bewijs van ongeloof jegens het handelen Gods ten aanzien van de doop. Dopen gaat van God uit en niet van de gelovige mens.
De baptisten en de dopersen draaien deze orde om, maar die dwaling wreekt zich altijd en loopt in de dood uit, zoals de geschiedenis heeft bewezen.
Het is wel een oordeel als dopen uit gewoonte of bijgelovigheid plaatsvindt en die bijgelovigheid (verbondsautomatisme) heerst in de protestantse kerken, maar tegen heel die profane nageboorte van Menno Simons zeg ik: Blijf met je doperse berenklauwen van de Heilige Doop af en van het voorrecht der verbondskinderen!
De oudtestamentische verbondskinderen waren allen besneden, niet omdat zij deel uitmaakten van een ‘aards verbond', zoals DJK beweert, maar omdat zij begrepen waren in het verbond dat God in Christus met Abraham en zijn zaad heeft opgericht: "In u en in uw Zaad zullen ALLE geslachten des aardbodems gezegend worden." Dus niet de Joden alleen, maar ook de heidenen uit alle geslachten der aarde.
Het volk der Joden is wel het bijzondere verbondsvolk Gods, maar ook alle christenen die geboren worden in het kader van Gods verbond, zijn bondelingen en behoren gedoopt te wezen. Hen komt de belofte toe, dat is een verbondsrecht, hoewel die belofte alleen door het geloof in Christus zaligmakend effectief wordt. Daarom zullen degenen die de weg geweten hebben en niet hebben bewandeld, met dubbele slagen geslagen worden, omdat zij niet gewild hebben dat Christus Koning over hen zijn zou. De dopersen en baptisten geloven dus ook niet in Gods verbondswraak, maar dan moeten ze de rijke man in de hel maar raadplegen of het hem op de bodem der hel bevalt.
In de oude bedeling heeft God de besnijdenis ingesteld als teken des verbonds, maar door de dood van Christus is de geldigheid van de besnijdenis opgeheven en in de nieuwe bedeling heeft God een onbloedig verbondsteken gesteld, namelijk de doop voor alle in- en uitwendige bondelingen.
Gods Woord leert echter geen vervangingstheologie, dus de Kerk is niet in de plaats van het verbondsvolk Israël gekomen, nee, Israël houdt haar bijzondere plaats als de beminden om der vaderen wil, maar de uitverkoren heidenen zijn in Christus bij Israël ingelijfd.
Sommigen beweren dat de kinderdoop is voortgekomen uit de vervangingstheologie van Rome, maar dat is een reeds lang achterhaalde illusie, want ook de kerkgeschiedenis bewijst dat er al kinderen gedoopt werden toen er van de Roomse kerk nog geen sprake was.
De (weder)doperse visie van dhr. DJK is -zoals gezegd- al zo oud als de kerkgeschiedenis en reeds lang achterhaald. Genoemde doperse visie over de doop is in de loop der eeuwen dan ook talloze keren door bekwame apologeten bijbels weerlegd, omdat de leer der wederdopers haaks staat op de bijbelse verbondsleer.
De dopersen en de baptisten geven het verbond een wettische invulling. Het is geestelijke abortus om de zuigelingen en de kinderen van het geloof uit te sluiten, maar het is ook geestelijke moord om de zuigelingen en kleine kinderen des verbonds van de doop uit te sluiten. De openbaring van Gods verbond strekt zich veel breder uit dan de uitverkorenen.
De kleine kinderen der gemeente worden niet pas tot Gods verbondsvolk gerekend als ze gedoopt zijn. Ze worden juist gedoopt omdat ze kinderen van het verbond zijn. Daarin onderscheiden we op grond van Gods Woord in- en uitwendige kinderen des verbonds.
De onderscheiding: ‘in- en uitwendige kinderen des verbonds' geldt zowel voor de oudtestamentische als voor de nieuwtestamentische bedeling. We hopen dat in dit bestek met de hulp des Heeren op grond van Gods Woord nog wel nader uit te klaren. Allen, waarvan Petrus in Hand. 2:39 zegt: "Want u komt de beloften toe en uw kinderen", waren verbondskinderen (geworden), maar ze waren niet allen erfgenamen van het verbond, want dat zijn alleen degenen, waarvan de Heilige Geest bij monde van Petrus leert: "....zovelen als de Heere onze God ertoe roepen zal."

DJK: En de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is, Hand. 8:36-37.

GPPB.: Kijk, dat is de visie van het hoogverlichte doperdom. Ze vereenzelvigen een zendingssituatie met de verbondssituatie. Degenen die publiek en profaan dwalen in de leer der dopen, blijken dikwijls repeterende dwaalgeesten te zijn en zij ondergraven ook het fundament der zaligheid. De leer der dopen staat namelijk in onlosmakelijk verband met de leer waarmee de kerk staat of valt, namelijk met de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. De doop staat in het kader van de rechtvaardiging, maar bij de dopersen staat de doop in het kader van het geloof.
Bij de wederdopers en het baptisme staat Gods verbond NIET als bewegende oorzaak van de doop centraal, maar andersom. Ook staat God Die de goddelozen rechtvaardigt in de leer der wederdopers NIET centraal, maar het geloof en de gelovige. Dat geldt ook voor het baptisme. Daaruit volgt dat men in feite niet meer de rechtvaardiging van de goddeloze leert, maar de rechtvaardiging van de gelovige, omdat men het verbondshandelen Gods laat afhangen van het geloof. Die visie is volstrekt dopers en dopers is wettisch.
Hoewel de doop zonder geloof niet verstaan kan worden, is de doop niet afhankelijk van het geloof. God is de Eerste in het zaligen van zondaren, de Eerste in de gemeenschap, de Eerste in de doop en ook de Eerste in het HA. De zaligheid en de daaraan verbonden weldaden gaan eenzijdig van God uit, ook de sacramenten. God beveelt ten doop; God nodigt ten Avondmaal. Het HA is Gods verbondstafel voor de ware gelovigen, namelijk om de dood van Christus -waarin zij gedoopt zijn- te gedenken.
De Doop gaat aan het HA vooraf om het teken des verbonds aan alle bondelingen te verzegelen. Uit die groep van bondelingen roept God inwendig Zijn Bruidskerk ten leven en vervolgens roept Hij hen aan de tafel des verbonds. Dat leert ook Handelingen 2:39b overduidelijk: "....zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal."
De dopersen daarentegen nemen zelf de doop ter hand als een hefboom om daarmee hun geloof te bezegelen. Maar Gods Woord laat duidelijk uitkomen, dat de doop een daad van Gód is en blijft. Niemand wordt in de naam van het geloof gedoopt, maar in de Naam van God Drie-enig.
Bij de volwassendoop is de volgorde weliswaar: geloof - belijdenis - doop. Maar dat betekent niet, dat dan de doop afhankelijk is geworden van het geloof en een bezegeling betekent van mijn geloofsdaad, mijn beslissing, mijn bekering. Op het moment van de doop is ook de volwassene iemand, die het Koninkrijk van God alleen maar ontvangen kan en dus van zijn kant niets te bieden heeft; -ook niet zijn ‘geloofsbeslissing'- maar alleen maar ontvangen kan als een kind (Luk. 18:17). In wezen is de volwassendoop ook een kinderdoop.
DJK valt de wederdopers en de baptisten toe, die het verbond afhankelijk maken van het geloof en daarmee de Maker en de Middelaar van het verbond buiten spel zetten. Dopen gaat van God uit en niet van de gelovige mens.
Het baptisme en de visie van de wederdopers omtrent de doop is dan ook puur horizontaal gericht. De doperse leer waarin men het geloof over het verbond laat heersen, is dan ook met recht een wettische leer te noemen.
DJK haalt twee situaties door elkaar, namelijk door het dopen in een zendingssituatie en het dopen in een verbondssituatie met elkaar te vereenzelvigen.
Ten aanzien van de Heilige Doop, leert Gods Woord dat ALLE verbondskinderen delen in de uitwendige zegen van het verbond, die echter alleen inwendig toegepast wordt bij zovelen als de Heere er toe roepen zal tot erfgenamen des verbonds (Hand. 2:39b). In het kader van het verbond wil God soeverein handelen door middel van de prediking van Wet en Evangelie. De uitwerking van de rechte prediking is tweeërlei, namelijk een reuke des doods ten dode en een reuke des levens ten leven. Alleen binnen het kader van het verbond wordt het ongeloof als de grootste zonde aangerekend en degenen die in hun ongeloof volharden en daarin sterven zullen met dubbele slagen eeuwig geslagen worden. Dat laatste zou niet kunnen als het verbond geheel uit erfgenamen zou bestaan, ofwel geheel uit uitverkorenen.
Gods Woord leert dus twee doopsituaties, namelijk in een zendingssituatie die altijd met de volwassendoop begint (Matth. 28:19) en de kinderdoop in de verbondsgemeente, waarvan de leden der gemeente allen verbondskinderen zijn en derhalve behoren gedoopt te wezen.
De eerste christengemeente begon met de volwassendoop, omdat de eerste christengemeente in het kader stond van een zendingssituatie. Na de uitstorting van de Heilige Geest, was het eerste zendingsterrein: Jeruzalem.
Op de prediking van het Evangelie kwamen er vele mensen tot het geloof in Christus en werden gedoopt; eerst de volwassenen, en vervolgens ook hun kinderen, omdat zij in het verbond Gods waren ingelijfd geworden, hetgeen de Heilige Geest bij monde van Petrus leert in Handelingen 2:39. Op de Pinksterdag werd ook de overgang vanuit een zendingssituatie naar een verbondssituatie zichtbaar, en daarin zijn ook de kleine kinderen der gelovigen begrepen, zoals duidelijk in Hand. 2:39 wordt vermeld.
Zo is dus de eerste christengemeente ontstaan als verbondsgemeente, namelijk op de Pinksterdag. Het bleek echter dat niet alle leden van de eerste christengemeente ERFGENAMEN des verbonds waren. Ananias en Saffiera waren wel leden van de eerste christengemeente; zij waren gedoopt, maar blijkens hun afval bleken zij geen erfgenamen van het verbond te zijn. "Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen", Matth 7:21.
Nog even terug naar het beroep van DJK op de doop van de kamerling.
Het beroep van DJK op de kamerling is vrij onnozel, want ook de kamerling werd gedoopt in het kader van een zendingssituatie, die ALTIJD met de volwassendoop begint. Zijn gelovige ouders in het verbond Gods ingelijfd door de doop, dan moeten ook de kinderen gedoopt worden, omdat zij in de ouders begrepen EN in hen geheiligd zijn, kinderen des verbonds zijn, en derhalve gedoopt behoren te wezen. Dat is puur bijbels en gereformeerd. Als zuigelingen en de kleine kinderen niet gedoopt mogen worden in de Naam van God Drie-enig, waarom heeft Christus dan bevolen: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods", Mark. 10:14 - Luk. 18:16. ?
Deze kinderen werden juist door Christus gedoopt met de Heilige Geest en bedeeld met het geloof, zoals Johannes de Doper heeft voorzegd dat Christus dat doen zou.
De dopersen leren in feite dat de kinderzegen van de Zone Gods ondergeschikt is aan de zegen van de volwassen- of geloofsdoop, hetgeen volkomen absurd en een godslasterlijke ketterij is. Christus doopte met de Heilige Geest (ook die kinderen) en de doop met de Heilige Geest is zaligmakend, hetgeen van de waterdoop niet gezegd kan worden.
DJK onderscheidt de doop met de Heilige Geest niet van de waterdoop, maar focust zich alleen op de geloofsdoop, hetgeen een dusdanige enge blik is, zodat er uit deze visie alleen maar dienstbare en doodgeboren kinderen voortkomen.
Hetgeen Christus leert in Markus 16:16, nl. "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn", ziet trouwens op de wedergeboorte, namelijk uit water en Geest. Wedergeboorte geschiedt uit water en Geest, zoals Christus in Zijn gesprek met Nicodemus leert.
Wanneer het Griekse woord "Bap'tizo" in het Nieuwe Testament gebruikt wordt, wijst het meer op de geloofsvereniging met Christus dan op de waterdoop. Ook in Mark. 16:16 is dat het geval. Het sacrament van de doop kan geen zaligmakende factor zijn, want dat leert Rome. Het sacrament moet sacrament blijven, namelijk als teken en zegel van de betekenende zaak, hoewel de doop meer dan een teken inhoudt. Het sacrament van de doop typeert de dood van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens; ik zeg: typeert!
We worden gedoopt in de doop van Christus, dat is: in Zijn dood gedoopt. Dat dit alleen door het geloof verstaan wordt en alleen in het geloof kan ontvangen worden, is buiten alle twijfel.
Er moet geloofsvereniging met Christus zijn, een werkelijke vernieuwing, en daartoe is de doop met de Heilige Geest, ofwel de wedergeboorte uit water en Geest noodzakelijk. Alleen degenen die gedoopt zijn met de Heilige Geest, hebben ook het ware geloof, in tegenstelling tot de tijdgelovigen, die ook pretenderen te geloven en weliswaar gedoopt zijn, maar daarbij doelen zij op de waterdoop, maar de waterdoop is sacramenteel en niet zaligmakend. Johannes de Doper zegt: "Ik doop u wel met water; maar Hij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden; Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur", Luk. 3:16.

NOGMAALS WEERLEGGING DOPERSE DOOPVISIE VAN KLEEN (2)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
DJK: Wat betreft de kinderdoop, nog even het volgende : Het aardse Israel is gedoopt in Mozes(= middelaar v/h oude verbond) gedoopt is door de rode zee, 1 Korinthe 10:2. En het geestelijke Israel in de dood en door het bloed van Christus(= Middelaar v/h nieuwe verbond) gedoopt is, Gal. 3:27. Onder het aardse volk Israel zat tarwe en onkruid, maar onder het geestelijke Israel NIET. Toch groeit het geestelijke Israel wel samen op met het onkruid. Maar dat wil niet zeggen, dat het onkruid waarmee ze moeten opgroeien, ook in het geestelijke Verbond delen, en daardoor als kinderen gedoopt mogen worden, zonder rekenschap afgelegd te hebben, van de Hope des eeuwigen Levens die in hen geboren is. Het geestelijke Israel kan ervan getuigen hoe zij door een weg van bloedstorting(=verzoening) en gerechtigheid(=verlossing) in vrijheid gezet zijn geworden. Hiervan kan het onkruid dat ook in de gemeente van Korinthe aanwezig was, NIET getuigen. Als dan de apostel zegt, het is niet alles Israel wat Israel heette, doelde hij op de boze werken van het onkruid in de gemeente te Korinthe. We kunnen dus niet zeggen, onder het oude verbond was alles besneden, dus moet onder het nieuwe verbond alles gedoopt zijn. Om de eenvoudige reden dat er in en onder het oude Israel wel onkruid was, maar onder het geestelijke Israel NIET. Gods Woord leert in de Handelingen der apostelen heel duidelijk, eerst het geloof en dan pas de doop. Later hebben de apostelen dit ook alzo verwoord in hun zendbrieven. (Note GPPB.: WAAR?). Dan nog even terugkomend, op de woorden van Filippus de diaken die de moorman uit Candace doopte. Hij sprak deze woorden: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. Wat was deze man geestelijk omgevallen met een man als bijv. Simon de tovenaar. Ondanks dat deze man zijn geloof in Christus beleden had, en hij door Filippus gedoopt was, bleek uit zijn verdorven (geld-)begeerte dat het geen waar zaligmakend geloof was geweest. Hieruit blijkt dat Filippus ook geen hartenkenner was, maar uit de woorden die hij tot de moorman sprak, kunnen en mogen we wel concluderen, dat het ongeoorloofd is dat iemand gedoopt wordt indien hij het zaligmakende geloof in Christus Jezus nooit deelachtig is geworden. Hier kan niemand om heen, ook onze reformatoren niet, die op dit punt het standpunt van de Roomse kerk zijn trouw gebleven. Op dit punt, acht ik het gezag, het handelen, en hun onderwijs (Note GPPB.: VAN WIE?) van veel meer waardij dan het onderwijs van de reformatoren. Ik hoop dat u me hierin wilt en kunt verdragen. Maar, hoop ook dat u deze dingen eens wat nader wilt gaan onderzoeken. Telkens twee verbonden beschouwende, het verbond met het aardse Israel, en het genadeverbond in Christus met het geestelijke Israel. Meer verbonden zijn er niet.

GPPB.: ‘De doop in de Rode Zee' (1 Kor. 10:2), waarvan DJK rept, is echter een sacramentele wijze van spreken die een andere beduiding heeft, die DJK echter biblicistisch opvat en projecteert op zijn eigengemaakte aardse verbond. DJK beweert in de laatste alinea hierboven: "Telkens twee verbonden beschouwende, het verbond met het aardse Israel, en het genadeverbond in Christus met het geestelijke Israel. Meer verbonden zijn er niet."
In een ander artikel "Weerlegging Stephan Bogert – Jeugdbode GGiN te Krimpen a/d IJssel" -die mevr. A. J.V. mij deed toekomen- beweert DJK: "Een aards verbond, Exodus 6:1-4, en een geestelijk verbond, Rom. 9:8, Hebr. 8. Meer verbonden zijn er niet."
Dat is onzin, want het natuurverbond dat God met Noach gesloten heeft, is ook een aards verbond, ofwel een verbond van tijdelijke aard. Gods Woord leert ten aanzien van de eeuwige bestemming des mensen, twee verbonden, namelijk het werkverbond en het genadeverbond en daartoe behoort geen aards verbond, zoals DJK wel suggereert. De Wet der Tien Geboden is een eeuwigdurende Wet en het werkverbond is in en door Christus vervuld, maar alle onbekeerden blijven onder de Wet en onder de vloek.
Ook was het verbond dat God met de aartsvaders gemaakt heeft geen aards verbond, nee, dat was het genadeverbond in Christus, al in de eeuwigheid gesloten tussen de Vader en de Zoon. God heeft dat verbond aan Abraham en zijn zaad vermaakt en tot Abraham gesproken: "En in u en uw Zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden", Gen 28:14b. Ja, tot in duizend geslachten. "Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene!" Ps. 105:6. "Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid, des Woords, dat Hij ingesteld heeft, tot in duizend geslachten", Ps. 105:8. En in Genesis 17:7 staat geschreven: "En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u."
DJK rept van een aards/tijdelijk verbond en van een geestelijk verbond, dus in de visie van DJK is er geen plaats voor het werkverbond, terwijl Paulus van de enige twee geestelijke verbonden melding maakt in Galaten 4:24 (ev): "Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben; want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar", enz.
In het artikel aan Bogert doet DJK ook aan klankexegese en verbindt het door hem geleerde ‘aardse verbond' met Abraham, want hij noemt Abraham een ‘aards-vader', maar ‘aards-vader' is de vleselijke versie van de bijbelse benaming ‘aartsvader'.
Gods Woord leert wel twee (geestelijke) verbonden, namelijk het werkverbond en het genadeverbond, maar Gods Woord leert geen twee genadeverbonden en ook niet 1 aards en 1 geestelijk verbond. Het volk Israël was als verbondsvolk onder de Wet in bewaring gesteld, hetgeen Paulus leert in Galaten 3:23: "Doch eer het geloof [Christus in het vlees] kwam, waren wij onder de wet [in inzettingen bestaande] in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden." Namelijk door de komst van Christus. Maar dat betekent niet dat de Wet in inzettingen bestaande het verbond met Abraham teniet deed (zie: Rom. 4:13-14).
DJK loochent het bestaan van uitwendige kinderen des verbonds, en leert dat het verbond Gods alleen maar uit een geestelijk Israël bestaat. Maar ook die doperse visie is geheel conform de onschriftuurlijke ‘logische' leer van dr. Steenblok, die het verbond beperkte tot de uitverkorenen en zo het genadeverbond stelde onder de absolute beheersing van de verkiezing. O, dus DJK is ook een Steenblokkiaan.
DJK beweert zelfs dat de Reformatoren de afgodische Roomse gebruiken en instellingen omtrent de doop trouw zijn gebleven, dus dat zij Gods Woord ontrouw zijn geweest t.a.v. de leer der dopen, omdat volgens DJK de kinderdoop uit de zg. ‘vervangingsleer' is voortgekomen. Die bewering is absoluut uit de lucht gegrepen en ik vraag me af of DJK zelf weet wat er met de vervangingstheologie bedoeld wordt. Alles wat DJK over de vervangingsleer schrijft, heeft hij uit het blad VERWACHTING van dhr. Buijsse gestolen, hetgeen DJK ook doet uit mijn geschriften en artikelen, hetgeen reeds door velen is geconstateerd. Simson zei tegen de Filistijnen: "Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden", Richt. 14:18b, maar DJK heeft het raadsel nog steeds niet uitgevonden, ondanks hij met andermans kalveren ploegt. Dat is niet cynisch bedoeld, maar slechts een bewezen feit. Goed, we gaan verder.
Die zegen des verbonds aan Abraham beloofd, heeft twee delen, namelijk de uitwendige zegen des verbonds en de inwendige (zaligmakende) zegen des verbonds.
Alle verbondskinderen delen in de uitwendige zegen des verbonds, maar alleen de erfgenamen des verbonds delen in de inwendige (zaligmakende) zegen des verbonds.
DJK loochent echter dat er uitwendige kinderen des verbonds bestaan, maar die dwaling wreekt zich onmiddellijk, want dan zou er ook van de verbondswraak geen sprake kunnen zijn en dan zouden de uitwendige verbondskinderen die in hun onbekeerlijkheid sterven niet met dubbele slagen geslagen worden, terwijl Gods Woord de verbondswraak uitdrukkelijk leert o.a. in Leviticus 26:25: "Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden." En ook in Thess. 1:8: "Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn." Paulus leert immers: "Want ONZE God is een verterend vuur", Hebr. 12:29, namelijk met name voor verbondskinderen die in hun ongeloof volharden en in hun onbekeerlijkheid sterven.
Bij de verbondssluiting bij de berg Horeb, werd het genadeverbond aan ceremoniële inzettingen gebonden en het volk werd onder Wet in bewaring gesteld, totdat het Zaad gekomen zou zijn. Van een aards verbond was hier geen sprake, maar wel van de twee verbonden waarvan Paulus melding maakt in Galaten 4:24, aangezien bij de verbondssluiting op de Sinaï de Wet der Tien Geboden erbij gegeven is, opdat de misdaad te meerder zou worden; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest (Rom. 5:20). Dat heeft met een aards verbond niets te maken, want de Wet der Tien Geboden is nog steeds van kracht in de gemeente Gods, namelijk in Christus en buiten Christus.
Na de komst van Christus in het vlees staat hetzelfde verbond met Abraham in de nieuwe bedeling, en de Wet in inzettingen bestaande met heel de bloedige mozaïsche schaduwendienst (die heenwees naar het beloofde Zaad) is opgehouden en vervuld is door het volbrachte Offer en de dood Christus. De doop en de zalving van Christus door de Heilige Geest is de inluiding van het nieuwe verbond, hetgeen door het onbloedige sacrament van de Heilige Doop wordt afgebeeld en bevestigd.
De doop is echter niet in de plaats van de besnijdenis gekomen (in tegenstelling zoals het doopformulier omschrijft), namelijk niet in die zin, alsof het nieuwe verbond een ander verbond zou zijn dan het verbond wat God in Christus met Abraham gemaakt heeft, nee, de doop is het zichtbare teken van HETZELFDE verbond, alleen in een andere (onbloedige) gebruiksvorm.
Als er in Hebreeën 7:22 staat: "Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden", staat dat tegenover het verbond der werken: "Doe dat en gij zult leven." Maar van het verbond met Abraham is Christus het Hoofd en dat is het enige genadeverbond dat ook in de nieuwe bedeling zijn Goddelijke geldigheid heeft.
En als er in Hebreeën 8:13 geschreven staat: "Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning", dat staat niet tegenover het verbond met Abraham, maar tegenover het verbond der werken. Dat geldt ook voor Hebreeën 10:1, enz.
Het verbond met Abraham blijft staan en daarvoor is nooit een ander verbond in de plaats gekomen. In dat verbond is de ganse Kerk (met een hoofdletter) ingelijfd, maar ten aanzien van de openbaring van het verbond, leert Gods Woord een in- en uitwendige bediening.
Bovendien leert Gods Woord duidelijk in- en uitwendige kinderen des verbonds, zowel in de oude bedeling alsook in de nieuwe bedeling. Ezau en Ismaël waren uitwendige kinderen des verbonds, maar bijv. Jakob en Izak waren erfgenamen des verbonds, ofwel inwendige kinderen des verbonds.
Dat onderscheid zien we ook in de nieuwe bedeling. De rijke man in de gelijkenis van de arme Lazarus staat in het kader van het nieuwe verbond en hij wordt door Christus duidelijk getekend als een (uitwendig) kind des verbonds. In de gelijkenis noemt Abraham de rijke man dan ook bij zijn verbondsnaam, nl. "Kind!"
Het onzinnig sprookje van DJK dat de Reformatoren ten aanzien van de kinderdoop de Roomse kerk zijn trouw gebleven, zegt niets over de Reformatoren, maar alles over de ‘hoogverlichte' DJK. Wat DJK hier beweert is feitelijk te zot voor woorden, maar ik wil er desondanks nog wel enige woorden aan wijden, hetgeen we in de onderstaande wederlegging van een door DJK geplaatst artikel "Is de kinderdoop bijbels?" (die mevr. A. J.V. mij toezond) op grond van Gods Woord nader uiteenzetten. Lees de weerlegging voor een goed verstaan in zijn geheel en niet fragmentarisch. (Het einde verklaart het begin).

NOGMAALS WEERLEGGING DOPERSE DOOPVISIE VAN KLEEN (3)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
NOTE: Hollebrandse is net zo'n plagiaat-schurk als Kleen en heeft hele passages van derden gestolen. (Zie Klik hier link).

--------------------------------------

Is de Kinderdoop Bijbels?" (door J.J. Hollebrandse)

http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/uploads/2010/03/dopen-is-er-een-bijbelse-grond-voor-de-doop-van-zuigelingen.pdf

Hollebrandse en DJK leren: Nee.

Gods Woord leert: Ja!


Paragraaf 1

Hollebrandse/DJK 1.:
Zij die het traditionele christendom aanhangen, houden zich gewoonlijk vast aan het geloof dat zij van hun ouders hebben meegekregen.

GPPB. 1.:
Ik heb van mijn ouders niet het geloof meegekregen. Het geloof is namelijk niet overdraagbaar. Ik ben tot het geloof in Christus gekomen door de toepassing des Geestes en ik ben geen lid van het traditionele christendom, maar ik mag een levend lidmaat zijn van de 1 Heilige, Algemene, Christelijke Kerk.

Hollebrandse/DJK 2.:
Veel mensen hebben nooit nagedacht over waarom zij geloven wat zij geloven, waarom zij de tradities/gewoonten volgen die zij volgen, of waar die traditie op gebaseerd is.

GPPB. 2.:
Mensen die nooit met hun gedachten bezet zijn over het feit waarom zij geloven en wat zij geloven, geloven in het geheel niet. Dat zijn geen gelovigen, maar ongelovigen. Ware gelovigen zijn de Heilige Geest deelachtig en als de Geest het geloof in de beoefening geeft, kunnen zij niet anders dan geloven. Een waar gelovige weet ook dat hij gelooft en ook waarom en wat hij gelooft.

Hollebrandse/DJK 3.:
We groeiden op zonder er ook maar één vraag over te stellen.
We geloven het, nemen het aan als iets vanzelfsprekends.

GPPB. 3.:
Dit is dus niet het ware zaligmakende geloof en ook niet het historiële geloof, want ook een historieel geloof houdt Gods Woord voor waarachtig, omdat het Gods Woord is, en niet omdat ouders of oudvaders dat beweren. Blijft de vraag over: wat voor soort geloof heeft de schrijver van het artikel hier op het oog?

Paragraaf 2

Hollebrandse/DJK 4.:
Het dopen van zuigelingen werd voor het eerst vermeld door Tertullianus. Hij wees de kinderdoop af.

GPPB. 4.:
Dit is een regelrechte leugen en bovendien hypocriet. In zijn inleiding zegt Hollebrandse: "Alleen de Bijbel en geen enkel ander geschrift of werk van wie dan ook is geschikt om wat u leest te toetsen.", maar zelf maakt Hollebrandse wel gebruik van het feit wat de kerkvaders over de doop geschreven hebben en dat gebruik wil hij anderen verbieden. Hollebrandse zet Tertullianus in om zijn eigen dwaling te kerstenen met een vet-onderlijnde uitspraak die echter een misleidend hypocriete leugen is.
De waarheid omtrent de doopvisie van Tertullianus is gans anders: Tertullianus verheft zijn stem niet tegen den kinderdoop als tegen een gebruik, dat pas ingevoerd was, en bestrijdt de doop niet als een nieuwigheid, die pas in de mode was gekomen. De wijze, waarop hij er over spreekt, geeft aan elke onpartijdige de indruk, dat de kinderdoop reeds vóór zijn tijd in gebruik is geweest, en hoe langer hoe meer veld won.
Tertullianus beroept zich bij zijn bestrijding van den kinderdoop, noch op de Heilige Schrift, noch op de apostolische traditie. Hij beschouwt de kinderdoop niet als iets, dat kort geleden, in zijn tijd, als een misbruik in zwang is gekomen. Indien hij van mening geweest ware, dat hij, hetzij met de H. Schrift, hetzij met de apostolische traditie, in strijd was, hij zou zeer zeker niet hebben nagelaten, dat op den voorgrond te stellen. Daar hij dat echter niet gedaan heeft, mogen wij daaruit opmaken, dat ook hij de kinderdoop heeft beschouwd als in overeenstemming met de apostolische traditie. En wat de H. Schrift betreft: het is niet te ontkennen, dat, volgens Tertullianus, het recht van den kinderdoop zich grondt op de woorden des Heeren: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet." Hij stemt dit uitdrukkelijk toe. Wij mogen daaruit afleiden: a. dat men zich in zijn tijd ten gunste van den kinderdoop op dat woord beriep; en b. dat, indien Tertullianus niet van gevoelen geweest was, dat men zulks te recht deed, hij zich gehaast zou hebben om te doen uitkomen , dat men zich in dezen op dat woord niet beroepen mocht. 3. Tertullianus trekt de wettigheid van den kinderdoop niet in twijfel. Hij zegt niet, dat de kinderdoop als zodanig ongeoorloofd is. Hij zegt alleen, dat het nuttiger is, de doop tot latere leeftijd uit te stellen. Hij geeft dus alleen maar een raad, en spreekt slechts zijn individueel gevoelen uit. Waarom hij de doop uitgesteld wil zien, geeft hij bovendien zelf uitdrukkelijk te kennen.
Dat Tertullianus niet ten doel heeft gehad, om tegen de kinderdoop als zodanig op te treden, blijkt hieruit, dat hij ook de doop van ongehuwden, van jonge meisjes en weduwen wil uitgesteld hebben, en daarvoor dezelfde gronden aanvoert als voor het uitstellen van den doop van de kleine kinderen. Hierdoor wordt dan ook de mening weerlegd van hen, die beweren, dat, indien Tertullianus den kinderdoop in overeenstemming met het gebruik der apostelen had geacht, hij daartegen niet zou zijn opgekomen. Want met hetzelfde recht zou men kunnen zeggen, dat hij het dopen van ongetrouwden en van weduwen in strijd heeft geacht met' het gebruik der apostelen, daar hij er tegen opkomt op dezelfde wijze en met dezelfde argumenten als ten opzichte van den kinderdoop. Hij wil in het algemeen, dat men de doop zo lang mogelijk uitstelt. Dit hangt samen met de opvatting, die in zijn tijd hoe langer zo meer veld won: dat de zonden, die na de doop bedreven waren, niet vergeven konden worden. Hoewel ik niet geloof dat Tertullianus dit zelf geloofde, en ook niet dat hij om die reden tot uitstel van de doop aandrong, maar anderen met een meer verantwoordelijkheidsbesef te laten dopen.

Hollebrandse/DJK 5.:
Het duurde tot ongeveer het jaar 500 n C, voordat de zuigelingendoop algemeen werd.

GPPB. 5.:
Ook deze bewering klopt van geen kant want ook de apostelen doopten hele huisgezinnen, dus ook kinderen van ouders die tot het geloof gekomen waren. We komen hier nog wel op terug.

Hollebrandse/DJK 6.:
Bucer in Straatsburg kwam met de stelling, dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is. Calvijn heeft deze stelling overgenomen in zijn Institutie en zo kwam deze leer in onze Nederlandse belijdenisgeschriften terecht.

GPPB. 6.:
De H. doop is in zekere zin in de plaats van de besnijdenis gekomen, echter niet t.b.v. een ander (nieuw) verbond, want zowel het oude verbond als het nieuwe verbond betreffen 1 verbond, namelijk het verbond dat God in Christus met Abraham gemaakt heeft. De besnijdenis gold alleen en uitsluitend de Joden onder de Wet in inzettingen bestaande. Toen de ceremoniële wet in Christus is vervuld geworden, hield ook de geldigheid van de besnijdenis op te bestaan. Het verbondsteken onder de Wet was bloedig (besnijdenis), maar het verbondsteken onder het nieuwe verbond is onbloedig (Doop), en in die zin kunnen we zeggen dat de H. Doop het nieuwtestamentische verbondsteken en de besnijdenis het oudtestamentische verbondsteken is. De besnijdenis is met een volwassen persoon begonnen, namelijk met Abraham (die nog in de voorhuid zijnde al geloofde) en gold uitsluitend voor het verbondsvolk der Joden in haar geheel (bekeerd en onbekeerd), inclusief de verbondskinderen, plus geadopteerde heidense kinderen. De doop begint in het NT met de volwassendoop, namelijk die tot het geloof in Christus gekomen zijn, waarvan de kinderen dan kinderen des verbonds zijn en derhalve behoren gedoopt te worden, hetgeen niet geschiedt op grond van voorgezien geloof, maar op Gods bevel.

Hollebrandse/DJK 7.:
Omstreeks 200 n.Chr. wordt er voor het eerst melding gemaakt van zuigelingendoop.
Het argument voor de kinderdoop, t.w. het dopen van hem en zijn gehele huis, waarbij dan ook kinderen gedoopt zouden zijn, was al niet te verdedigen op grond van de teksten in het Nieuwe Testament. Het wordt definitief onaannemelijk door de feiten van de dooppraktijk tijdens de eerste paar eeuwen. De kinderdoop blijkt een typisch middeleeuwse ceremonie te zijn van vóór de middeleeuwen van 500 n.Chr. tot 1500 n. Chr. Ze was omgeven met magie, evenals het misoffer.
Met het misoffer is rigoureus afgerekend door Calvijn.
Wat betreft de doop verwierp hij de wedergeboorte door middel van de doop. In plaats daarvan werd er over de doop gesproken als teken van de afwassing der zonden en het wandelen in nieuwheid des levens. Er werd echter iets aan de doopleer toegevoegd. Het zou ook een teken van het verbond zijn.
Hierdoor kreeg de doop een dubbele betekenis, de zuigelingendoop kon gehandhaafd blijven en zo is het protestantisme met een restant van de middeleeuwse praktijk blijven zitten.

GPPB. 7.:
Hollebrandse leert onzin. Zonder bronvermelding beweert hij dat pas 200 n. Chr. voor het eerst melding gemaakt werd van de zuigelingendoop. Het is een verzinsel van de eerste orde, want de volwassendoop (waarvan de kinderdoop een verbondsgevolg is) is door Christus Zelf ingesteld in Mattheus 28:19 en is door de apostelen bevestigd (Hand. 2:39) en uitgevoerd.
Volgens Hollebrandse is de kinderdoop niet te verdedigen op grond van teksten in het NT, maar wat Hollebrandse beweert is pure Schriftkritiek van de eerste orde.
1. Het is dwaas te veronderstellen dat een ‘huisgezin' waarvan in het kader van de doop meerdere malen in de Schrift melding wordt gemaakt, zonder kinderen zou zijn geweest. Denk ook aan het huisgezin van de stokbewaarder (Hand. 16:33). "En al de zijnen..." Wie zou durven beweren dat hier geen kinderen bij zijn geweest? Als het over de geslachtslijnen gaat in de Bijbel, worden ook de vrouwen niet genoemd. Dan zegt toch niemand dat al die mannen niet getrouwd waren, omdat de vrouwen er niet bij staan vermeld? De vermelding van de mannelijke namen, zonder de vrouwen en de kinderen, heeft alles te maken met de scheppingsorde: God het Hoofd van Christus, Christus het Hoofd van de man en de man het hoofd der vrouw.
Ook de kleine kinderen des verbonds worden gedoopt in de Drie-enige Naam en ontvangen het teken des verbonds aan hun voorhoofden. Het teken des verbonds krachtens de Doop is volledig bijbels en is geen toevoeging zoals Hollebrandse op een ongenuanceerde manier beweert, want bij elk verbond hoort een teken/zegel. Onder het oude verbond was het teken des verbonds de besnijdenis en onder het nieuwe verbond is het teken de doop, maar de doop is veelmeer dan een teken; de doop is een teken en zegel van de afwassing der zonden, echter niet de betekenende zaak zelf. Ook betuigt God in de doop geen lust te hebben aan de dood van de zondaren, maar daarin dat zij zich bekeren en leven. Dat wordt ook in de doop uitgebeeld, maar dus wel binnen het kader van de verbondsopenbaring.
2. Dat de Roomse kerk een magische lading gegeven heeft aan het sacrament van de Heilige Doop, heeft met de bijbelse zuiverheid van de kinderdoop niets te maken, maar die roomse magie omtrent de doop wordt door Hollebrandse aangewend om de bijbelse kinderdoop bespottelijk te maken. Wie dit doet zal het oordeel dragen, wie hij ook zij! Het is dan ook een typisch kenmerk van diabolus, die de Schriften verdraait tot zijn eigen verderf.
Calvijn heeft terecht de wedergeboorte door de doop verworpen. Niet in plaats daarvan, maar volgens Gods Woord wordt over de doop gesproken als een teken van de afwassing der zonden en het wandelen in nieuwigheid des levens, op grond van Romeinen 6:4: "Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden."
En in Titus 3:5 leert Gods Woord: "Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes."

Kanttekenaren merken hierbij op:
12) door het bad
-Dat is, door de wedergeboorte en vernieuwing des Heilige Geestes, die als een waterbad is, waardoor de vuiligheden onzer zonden gewassen en gereinigd worden, Ezech. 36:25,26,27, waarvan het waterbad des doops een teken en zegel is. Zie dergelijke wijze van spreken Rom. 4:11.-

Het teken van de besnijdenis was bloedig en zag op de rechtvaardigheid des geloofs, zoals Paulus leert in Romeinen 4:8-12: "Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent. Deze zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde; en een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was."
Ook de Doop is een teken van de rechtvaardigheid des geloofs, maar NIET het geloof zelf. Abraham is niet alleen de vader der gelovige Joden, maar ook de vader der gelovigen van de onbesneden heidenen die tot het geloof in Christus komen, waarin de kinderen -bekeerd of onbekeerd- geheiligd zijn. Dat leert 1 Korinthe 7:14 DUIDELIJK!
De doop is niet in de plaats van de besnijdenis gekomen, want doop en besnijdenis hebben hun eigen bedeling, net als de NT-zondagsheiliging en de heiliging van de zevende dag voor de OT-Joden. Nogmaals: wat het TEKEN des verbonds betreft, dat was in het OT bloedig en in het NT onbloedig. En daarvan zou je kunnen zeggen dat het onbloedige verbondsteken van de doop in plaats van het bloedige teken der besnijdenis gekomen is, want het gaat om hetzelfde verbond en om dezelfde betekenende (geestelijke) zaak.
De Doop behoort echter niet tot dezelfde bedeling als de besnijdenis en is om die reden niet in de plaats van de besnijdenis gekomen, in die zin dat de doop niet een soort update of een gemoderniseerde versie van de besnijdenis is. Nee, de doop is het zichtbare verbondshandelen Gods in de NT-bedeling, aangezien Hij die beiden (Jood en heiden) met God in één lichaam heeft verzoend door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende (Ef. 2:16). "Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt", 1 Kor. 12:13.
Bovendien, de doop wordt vergeleken met het bad der wedergeboorte en dat kan van de OT-besnijdenis niet gezegd worden, want de besnijdenis zag op het unieke verbondshandelen Gods met het volk Israël als geheel in de OT-bedeling, maar het nieuwe verbond is geen ANDER verbond, maar nieuw in haar bedeling en bediening. De besnijdenis is in de doop van Christus ondergegaan en afgedaan. Ziet, al het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden in Hem en door Hem en Christus is geen vervanging van het oude, maar het Begin der (her)schepping Gods.

Paragraaf 3

Hollebrandse/DJK 8.:
De eerste betekenis, de afwassing der zonden en de vernieuwing door de Heilige Geest, veronderstelt dat de dopeling een bewust levend persoon is. De tweede betekenis, de doop als verbondsteken, ziet de dopeling als iemand, die op grond van zijn geboorte uit christelijke ouders deel heeft aan het verbond en zo recht heeft op de doop. Deze twee betekenissen, die aan het ene sacrament van de doop gegeven zijn, zijn onverenigbaar. Wie zich op de eerste betekenis richt, kan aan de kinderdoop geen troost ontlenen, omdat hij die niet bewust heeft meegemaakt, terwijl dit sacrament ons juist tot vertroosting gegeven is. Wie zich op de tweede betekenis, het teken van het verbond richt, laat geen ruimte meer over voor de eerste betekenis. Immers, welke voorstelling moeten we ons maken van het afwassen der zonden en het wandelen in nieuwheid des levens bij een zuigeling, die nog niet kan lopen en praten? De gereformeerde doopleer wijst zo in twee verschillende richtingen. In de praktijk komt het er op neer, dat men bij de kinderdoop alleen aan die tweede betekenis is gaan denken.

GPPB. 8.:
Wat Hollebrandse hier suggereert, is volledig uit de lucht gegrepen. De Doop heeft geen wederbarende kracht, en dat wordt door de gereformeerden ook niet geleerd, hetgeen Hollebrandsewel suggereert. De Doop is een sacrament die op de betekenende zaak ziet, maar niet de zaak zelf is. Hollebrandse geeft de doop een magische lading en door de betekenende zaak met het sacrament van de doop te vereenzelvigen en die magische betekenis schuift hij in de schoenen van de gereformeerden, alsof zij dat geleerd hebben. Hollebrandse bedient zich van diabolus-tactiek en dat maakt elke weerlegging feitelijk overbodig. Maar aangezien deze doperse ketterij omtrent de doop de kop opsteekt in onze dagen, zijn we geroepen om die ketterijen neer te sabelen met het Woord van onze God.

Paragraaf 4

Hollebrandse/DJK 9.:
Niets bezit Goddelijk gezag wat, in theorie of praktijk, is ingevoerd ná de dagen van de apostelen.

GPPB. 9.:
Dus ook de visie van Hollebrandse kan op de mesthoop. Het Goddelijk gezag wordt ironisch genoeg door Hollebrandse zelf met voeten getreden, want hij heeft zelf Tertullianus in stelling gebracht om zijn doperse doopvisie te stijven.....

Paragraaf 5

Hollebrandse/DJK 10.:
Wat zegt de Bijbel over de kinderdoop?
Antw.: Niets

GPPB. 10.:
Het antwoord van Hollebrandse is biblicistisch en dopers. Ik stel een wedervraag: Waar wordt in Gods Woord de kinderdoop verboden?
Antw.: Nergens.
Hiermee is de opmerking van Hollebrandse al voldoende geëlimineerd. Maar ik wil er nog wel wat meer over zeggen. Als kinderen uitgesloten zijn van de doop, kunnen er ook geen kinderen bekeerd worden, hetgeen neerkomt op geestelijke abortus. De Schrift leert wel degelijk dat kinderen bekeerd en het geloof deelachtig kunnen zijn, en dat geldt zelfs voor het ongeboren leven, zoals we o.a. zien bij Johannes de Doper in de buik van zijn moeder.
God wil alle verbondskinderen gedoopt hebben en Hij bepaalt soeverein wie Hij daaruit roept met een inwendige roeping.

Paragraaf 6

Hollebrandse/DJK 11.:
In de Gereformeerde leer acht men zich verplicht de kinderen van gelovige ouders te dopen, omdat ze hier recht op zouden hebben vanwege hun lid zijn van de gemeente van Jezus Christus.

GPPB. 11.:
Wat Hollebrandse hier beweert is opnieuw een verdraaiing van de feiten. De term "Gelovige ouders" wordt in de aanhef van het doopformulier niet gebruikt. Daar wordt gesproken over "de kleine kinderen der gelovigen", namelijk de kinderen der gemeente. Verbondskinderen behoren niet uitsluitend de ouders toe, maar heel de gemeente. Vandaar dat er niet gesproken wordt over gelovige ouders, maar over de kleine kinderen der gelovigen, ofwel de kinderen der (verbonds)gemeente.

Hollebrandse/DJK 12.:
De "bevindelijken" belijden dat alle kinderen tot het verbond behoren.
Daarom dienen ze gedoopt te worden. De doop redt hen niet.
Dat gebeurt door het bloed van Jezus Christus.
- De bekering dient op een bepaalde wijze te geschieden. De gelovige wordt op een krachtdadige wijze geroepen.
- Het actieve handelen ligt geheel aan Gods kant.
- De mens is slechts passief.
- Het aantal geroepenen is maar zeer klein.
- Slechts een kleine groep heeft het recht om aan het avondmaal te gaan.
- Een ieder die niet geroepen wordt, gaat voor eeuwig verloren.
- Dat is het merendeel.
- Toch horen ze wel bij het verbond.
Om één en ander met elkaar te rijmen is men tot de stelling gekomen, dat er twee verbonden zijn.
Men kan tot het uitwendig verbond behoren. Dan is men onbekeerd, maar men gaat wel naar de kerk.
Wordt/is men bekeerd, dan gaat men tot het inwendig verbond behoren.
Dat heeft als consequentie dat de prediking bij de "bevindelijken' wel gedoemd is voor het grootste
gedeelte nutteloos te zijn. Dit wordt gerechtvaardigd door te zeggen dat er twee soorten prediking zijn: voorwerpelijke en onderwerpelijke. De voorwerpelijke voor de leden van het uitwendig verbond: de kern van deze prediking is slechts verstandelijke, begripsmatige kennis van het evangelie. En de onderwerpelijke voor de leden van het inwendig verbond: hier zou het over een persoonlijk kennen van de Heiland gaan.

GPPB. 12.:
Wat Hollebrandse beweert in Hollebrandse/DJK 12 is een volstrekte leugen. De gereformeerden belijden NIET hetgeen Hollebrandse beweert. De gereformeerden belijden NIET dat er twee genadeverbonden zijn, wel dat er twee verbonden zijn, namelijk het werkverbond en het genadeverbond, waarvan o.a. Paulus spreekt in Galaten 4:24.
Ook bestaat er geen twee soorten prediking, want de bijbelse prediking is voorwerpelijk en onderwerpelijk tegelijk, overeenkomstig de volle raad Gods. Op de laatste twee zinsneden in Hollebrandse/DJK 12 ga ik niet in, want wat Hollebrandse daar beweert, is een verzinsel uit zijn mouw. Dat geldt ook wat hij verder beweert in paragraaf 6.

Paragraaf 7

Hollebrandse/DJK 13.:
In het NT vinden we geen argumenten voor het dopen van zuigelingen.

GPPB. 13.:
Hetzelfde is te zeggen dat Gods verbond beperkt is tot volwassen gelovigen en dat het ongeboren leven, zuigelingen en kinderen van Gods Koninkrijk uitgesloten zijn. Degenen die de kinderdoop bestrijden hebben geen geestelijk oog voor het verbond der genade, maar maken van het genadeverbond een werkverbond, omdat zij niet het werk van God, maar het geloof tot norm verheffen voor de doop.

Hollebrandse/DJK 14.:
De kerkvader Tertullianus (165-220 n. Chr.) verzette zich in de 3e eeuw tegen de kinderdoop. Hij verklaart: "Zij, die de doop bedienen moeten weten, dat de doop niet voorbarig behoort toegepast te worden ...

GPPB. 14.:
Hillebrandse spreekt zichzelf tegen en wordt door zijn eigen woorden veroordeeld, want hij heeft zelf gezegd: "Alleen de Bijbel en geen enkel ander geschrift of werk van wie dan ook is geschikt om wat u leest te toetsen."

Hollebrandse/DJK 15.:
Luther schrijft: "Het kan uit de Heilige Schrift niet bewezen worden, dat de kinderdoop door Christus is ingesteld of door de eerste christenen ná de Apostelen gepraktiseerd werd." Citaat uit het boekje "Leert de Bijbel een doop der gelovigen of de besprenkeling der zuigelingen?"

GPPB. 15.:
Wat moeten we met zo'n leugenboekje? Hollebrandse misbruikt Luther om zijn eigen gelijk te stijven. Alsof Luther tegen de kinderdoop was. Luther heeft de kinderdoop nadrukkelijk gehandhaafd. De Rooms-Katholieke Kerk leerde dat met de doop de genade wordt ingestort en dat dan de erfzonde wordt opgeheven. De wederdopers leerden dat de kinderdoop geen enkele waarde had. Zij stelden de wedergeboorte en het geloof zo centraal dat de doop de toegang werd tot de gemeente van heiligen. Zowel bij Rome als bij de wederdopers staat de mens centraal en niet het soeverein handelen Gods. Dat Hollebrandse dit verzonnen citaat van Luther klakkeloos overneemt, omdat zo'n uitspraak hem goed van pas komt, zegt alles van zijn onzuivere intentie.

Hollebrandse/DJK 16.:
- Het staat wel degelijk in de Bijbel dat zuigelingen niet gedoopt mogen worden. In Hand.8 :37 lezen we: "En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide:Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is." Indien, dat wijst op een voorwaarde. Dus als de dopeling niet gelooft, dan is het niet geoorloofd.

GPPB. 16.:
De argumentatie die Hollebrandse hier bezigt, is absurd en mist elke grond. Er staat wel degelijk in de Bijbel dat zuigelingen gedoopt moeten worden, en dat hebben we al enigszins bewezen. We komen daar nog wel nader op terug. In het geval van de Moorman gaat het over een zendingssituatie. In het NT gaat het geloof aan de doop vooraf, maar dan staat het dopen in het kader van een zendingssituatie. Ook de gereformeerden leren op grond van Gods Woord de volwassendoop, namelijk in een zendingssituatie en als heidenen tot het geloof gekomen zijn en zich bij de christelijke kerk voegen, want dan worden zij als volwassenen gedoopt, maar dan ook heel het huisgezin, zoals de apostelen dat ook gedaan hebben, inclusief de kinderen. Kinderen zijn in de ouders begrepen en hoewel de doop niet in de plaats van de besnijdenis gekomen is, omdat de besnijdenis uitsluitend voor de Joden gold onder de Wet, hebben besnijdenis en doop dezelfde geestelijke betekenis en is er in het OT en in het NT sprake van 1 genadeverbond.

Hollebrandse/DJK 17.:
Kinderen/zuigelingen kunnen nog niet geloven, dus is het niet geoorloofd.

GPPB. 17.:
Degenen die leren dat kinderen en zuigelingen niet kunnen geloven zijn pelagianen, want zij laten het geloven van de menselijke ratio afhangen, hetgeen puur arminiaans is. Johannes de Doper geloofde al in de moederschoot, en sprong van vreugde op in zijn moeders buik toen hij de stem van de moeder des Heeren HOORDE.

Hollebrandse/DJK 18.:
We kunnen als zuigeling de Bijbelse doop niet ontvangen, want de Bijbelse doop is uitsluitend voor mensen die onderwezen zijn, geloven en belijdenis van hun zonden hebben gedaan.

GPPB. 18.:
Dat geldt uitsluitend voor de volwassendoop in een zendingssituatie. Maar ten aanzien van de kinderdoop in het kader van het verbond is hetgeen Holebrandse in Hollebrandse/DJK 18 leert een pelagiaanse fabel. Petrus getuigt van het tegendeel in Handelingen 2:39: "Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn...."

Hollebrandse/DJK 19.:
-- Zij, die geloven, zich bekeren en onderhouden wat Ik geboden heb, die kunnen/moeten zich laten dopen.

GPPB. 19.:
Mattheus 28:19 geldt voor een zendingssituatie.

Hollebrandse/DJK 20.:
Handelingen 2:38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.

GPPB. 20.:
Handelingen 2:38 betrof de judaïstische Joden die tot het geloof in Christus gekomen waren en is hetzelfde als een zendingssituatie. Handelingen 2:38 wordt dan ook voluit onderschreven door de gereformeerden.

Hollebrandse/DJK.: 21:
De doop redt ons niet, maar de daaraan verbonden Bijbelse voorwaarden! Markus 16:16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.

GPPB. 21.:
Ook de gereformeerden leren dat de doop niet zaligmakend is opzich, maar Hollebrandse voert ten onrechte Markus 16:16 op, want Markus 16:16 heeft wel degelijk ook betrekking op zuigelingen en kinderen en die sluit Hollebrandse van het geloof uit en ook van de doop. Dus Hollebrandse leert dat jonggestorven kinderen allemaal zonder enig onderscheid verdoemd zijn, hetgeen alleen trawanten van de duivel leren.

Hollebrandse/DJK 22.:
Kinderen/zuigelingen mogen niet worden gedoopt, omdat ze niet kunnen voldoen aan de Nieuwtestamentische eis van berouw en geloof.

GPPB. 22.:
Dus in Hollebrandse/DJK 22 bevestigt Hollebrandse dat jonggestorven kinderen voor eeuwig verdoemd zijn, omdat zij niet kunnen geloven, hetgeen echter een ingeving des duivels is.

Hollebrandse/DJK. 23.:
Nergens lezen we dat Johannes de Doper kinderen doopte. Hij drong aan op bekering vóór men zich liet dopen. Velen lieten zich dopen in de Jordaan ná bekering en belijdenis van hun zonden. Matth.3:6 En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.

GPPB. 23.:
Johannes doopte ook in een zendingssituatie, namelijk de doop der bekering tot vergeving der zonden voor de judaïstische Joden.

Hollebrandse/DJK 24.:
Hand. 2:38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.

GPPB. 24.:
Ook Petrus preekte in een zendingssituatie en de gereformeerden doen exact hetzelfde als waartoe Petrus oproept, namelijk IN EEN ZENDINGSSITUATIE.

Hollebrandse/DJK 25.:
Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend zielen. Kinderen / zuigelingen nemen het woord niet aan.

GPPB. 25.:
Hollebrandse sluit kinderen uit van de zaligheid en dat doen alleen duivels. Hollebrandse bewijst zelf dat hij niet het zaligmakende geloof leert, maar een verstandsgeloof, hetgeen de dwaze maagden ook hadden en de deur gesloten vonden.

NOGMAALS WEERLEGGING DOPERSE DOOPVISIE DJK (4)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Hollebrandse/DJK 26.:
Jezus doopte geen kinderen en gaf er ook de opdracht niet voor, maar Hij legde hun de handen op en zegende hen. Hij sprak: 'Want voor zodanigen – (ongedoopte kinderen ) - is het Koninkrijk Gods' Mark. 10:14.

GPPB. 26.:
Hollebrandse spreekt zichzelf vierkant tegen, want de Schrift leert dat zonder geloof niemand God behagen kan, ook kinderen niet, en Hollebrandse leert dat kinderen niet kunnen geloven en sluit hen derhalve van de zaligheid uit. Nu zegt hij dat Jezus ongedoopte kinderen zegende en dat ongedoopte kinderen -die niet geloofden- (volgens de opinie van Hollebrandse/DJK) voor het Koninkrijk Gods bestemd zijn. Hetgeen Hollebrandse hier leert is niet alleen onbijbels en ongerijmd, maar hij relativeert ook de kinderzegen van Christus alsof die zegening ondergeschikt was aan de doop. Met de zegening van Christus werden die kinderen juist gedoopt en zijn door die zegen juist tot het geloof in Christus gebracht. "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods" Christus betoont juist dat de kinderen des verbonds, want daar gaat het hier over, gedoopt moeten worden, hetgeen Hij dan ook doet door hen te zegenen en de handen op te leggen. Dat Christus hierbij geen water gebruikt, is ook niet nodig, want als Koning van de middelen had Hij zelf het gebruik der middelen niet van node en Zijn zegenende handen zijn van oneindig zaligmakende waarde, hetgeen van het doopwater zeker niet gezegd kan worden. Als kinderen verstoken zijn van de middelen, dan leert Christus hier dat zij niet verstoken zijn van de God der middelen, hetgeen Christus dadelijk bewijst door hen zaligmakend te zegenen en de handen op te leggen, waardoor zij het geloof en de Heilige Geest ontvingen. Als door de oplegging der handen van de apostelen mensen de Geest ontvingen, dan toch zeker door de oplegging der handen van de Zone Gods.

Hollebrandse/DJK 27.:
Uit het feit dat de discipelen wilden verhinderen dat de kinderen tot Jezus gebracht werden, blijkt dat zij zeker niet gewend waren hen te dopen.

GPPB. 27.:
Hetgeen Hollebrandse hier beweert is de onnozelheid ten top. De discipelen verkeerde in de overgangsfase van het Oude naar het Nieuwe Testament en in die fase zijn er weinige mensen gedoopt, omdat pas met de uitstorting van de Heilige Geest genoemde overgangsfase voorgoed ten einde was, hetgeen heilsfeitelijk aan het kruis geschied is, toen Christus uitriep: "Het is volbracht."

Hollebrandse/DJK 28.:
Ook Jezus werd niet als kind gedoopt, maar op de achtste dag besneden en ná veertig dagen aan de Heere voorgesteld in de tempel.

GPPB. 28.:
De heer Hollebrandse is een volbloed biblicist en verstaat van de geestelijke zin van Gods Woord niets. Christus is als kind besneden geworden, krachtens Zijn Goddelijke zending om de Wet te vervullen, daartoe moest Hij ook besneden worden, en dat heeft Hij borgtochtelijk gedaan. "Opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden", Gal 4:5.

Paragraaf 8

Hollebrandse/DJK 29.:
Dus: Wat is de Bijbelse- geloofsdoop?
In Efeze 4:5,6 lezen we:
5 Eén Heere, één geloof, één doop,
6 Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.
We leggen de nadruk op het woord „één!"
Zoals er dus slechts één waar geloof en één God en Vader is, is er ook slechts één doop, die de Bijbel erkent. Nu is de vraag: welke doop Is dat? Er is geen beter antwoord denkbaar op deze vraag dan het voorbeeld dat Jezus Christus zelf gaf. Matthéus 3 : 16-17. In deze verzen wordt de doop van Jezus Christus meegedeeld.

GPPB. 29.:
Dopen gaat van God uit, en niet van de gelovige mens met zijn ‘geloofsdoop'. Het geloof is niet de grond van de doop, maar Gods verbond en gaat geheel van God uit. Daarom staat er van Jezus dat HIJ(!) doopte (Joh. 3:22), hoewel Hij Zelf niet(!) doopte (Joh. 4:2), maar Zijn discipelen op Zijn bevel en in Zijn Naam. Christus heeft geen water nodig om te dopen, want Hij doopt met de Heilige Geest, zoals Hij ook de kinderkens die tot Hem gebracht werden, gedoopt heeft. Dopen geschiedt op Gods bevel en de belofte van het verbond komen zowel de gedoopte ouders als de gedoopte kinderen toe. "Want u komt de belofte toe, en uw kinderen...."
Die belofte heeft God Abraham gegeven, opdat in hem (krachtens het beloofde Zaad, Christus), alle geslachten des aardbodems gezegend zouden worden. Op grond hiervan zegt Petrus: "U en uw kinderen!" Gods Woord bewijst dus zelf de kinderdoop.
Bovendien, Christus heeft Zich niet als voorbeeld, maar borgtochtelijk laten dopen, hetgeen uitdrukkelijk geleerd wordt hetgeen Christus Zelf zegt in Johannes 3:15: "Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen." Ook uit hetgeen Christus tot Zijn discipelen zegt in Mattheus 20:22: "Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt worde?" blijkt Zijn borgtochtelijke doop. Christus liet Zich dopen, niet om Zijn Eigen zonden af te laten wassen, maar om de zonden van Zijn volk af te laten wassen, hetgeen uitgebeeld wordt door de doop. En zo ging Hij in het water, niet met Zijn Eigen zonden, maar met de zonden van Zijn volk.

Paragraaf 9 is zodanig zwanger van wettiscisme, waarin de actieve gelovige mens God de doop uit handen rukt, dus slaan we die geheel over.

Paragraaf 10

Hollebrandse/DJK 30.:
Johannes de Doper drong aan op bekering vóór men zich liet dopen. Hij doopte geen zuigelingen, want zuigelingen kunnen hun zonden niet belijden en niet getuigen van hun geloof en van hun bekering.

GPPB. 30.:
Johannes doopte de judaïstische Joden en stond derhalve in een zendingssituatie. De gedoopte Joden gingen feitelijk over van het Jodendom tot het christendom en dat begint altijd met de volwassendoop. Dat leren de gereformeerden ook.

Hollebrandse/DJK 31.:
Bij zuigelingen is geen sprake van geloof, bekering en belijdenis van zonden, waarop schuldvergeving volgt.

GPPB. 31.:
Hier bewijst Hollebrandse opnieuw dat zuigelingen en kinderen van de zaligheid zijn uitgesloten, hetgeen de duivelen ook leren, hoewel sidderend.

Hollebrandse/DJK 32.:
Zuigelingen missen de gerechtigheid die alleen door geloof verworven wordt.

GPPB. 32.:
Hollebrandse dwaalt werkelijk IN ALLES! Dat kan ook niet anders, want degenen die de doop beperken tot verstandige mensen, zijn pure Godloochenaars, omdat zij Gods almacht beperken tot het zaligen van volwassen mensen. Het geloof is een instrument van deelachtmaking en NIET van verwerving, zoals Hollebrandse van wel beweert. De ketterijen van Hollebrandse zijn echter niet nieuw. De wederdopers en Menno Simons hebben deze ketterijen al geleerd. Voor de kinderen van de gelovigen geldt hetzelfde als hetgeen God tot Abraham gezegd heeft: "Ik zal Mijn verbond oprichten tussen u en tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u".
Daarom lezen we in het Nieuwe Testament dat in dergelijke gevallen, de gelovigen en het gehele huis gedoopt werden. Te veronderstellen dat in geen enkel huisgezin kinderen aanwezig zijn geweest, omdat het er niet letterlijk staat vermeld, is uiterst onnozel, want ook de vrouwen worden er in de betreffende teksten niet bij vermeld, terwijl zij terdege deel uitgemaakt moeten hebben van genoemde huisgezinnen die gedoopt zijn geworden. In Gods Woord worden dikwijls alleen de mannelijke geslachten vermeld, maar moeten we daaruit opmaken -zoals Hollebrandse doet- dat geen van die mannen vrouwen en kinderen hebben gehad? Hoe is dan de voortplanting tot stand gekomen? Het is een bijbels gegeven, dat de vrouw in de man begrepen is en de kinderen vanzelf ook. Dat geldt ook voor het verbond. Dat wordt ons uitdrukkelijk geleerd in hetgeen Paulus schrijft in 1 Korinthe 7:14: "Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig."

Hollebrandse/DJK 33.:
d. De doop is het bad der wedergeboorte
Titus 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes;

GPPB. 33.:
De doop is niet het bad der wedergeboorte zelf, maar een afbeelding ervan. Hollebrandse maakt de doop magisch, hetgeen hij anderen verwijt.

Hollebrandse/DJK 34.:
f. De doop is een symbool van de begrafenis van de oude mens en de opstanding van de nieuwe.
De kinderdoop/besprenkeling is daar geen zuiver symbolisch beeld van. De kinderdoop/besprenkeling tast de betekenis van de Bijbelse doop aan.
Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.

GPPB. 34.:
De doop is geen dood statisch symbool; dopen is een handeling Gods. Het sacrament van de doop is een teken en zegel van de afwassing der zonden. Want in den doop wordt ons betekend en verzegeld dat onze oude mens door den dood van Christus is gedood, en vervolgens ook begraven, dat is, door Christus' lijden en sterven alzo zijn heersende kracht heeft verloren, dat hij is gelijk een dood en begraven lichaam, hetwelk zich niet kan bewegen om te heersen, hoewel het zijn stank nog wel van zich geeft, totdat het door dezelfde dood en Geest van Christus geheel wordt vernietigd. (Zie ook: Rom. 6:3-4).

Hollebrandse/DJK 35.:
De kinderdoop/besprenkeling mist de betekenis van het onderdompelen van de gelovige in water. Men berooft het kind daardoor ook van het sterkste getuigenis van zijn opstanding.
Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

GPPB. 35.:
De onderdompeling in het water heeft geen zaligmakende waarde in zich en schenkt op geen enkele manier de geestelijke betekenis van de doop. Alleen het geloof verstaat de betekenende zaak, die door de onderdompeling en besprenging wordt afgebeeld. Hollebrandse vereenzelvigt de handeling van onderdompelen met de geestelijke betekenis, maar al het water van de wereldzeeën bij elkaar reinigen een mens niet. De besprenging met water tijdens de doop is echter volledig bijbels en niet van minder betekenis dan de onderdompeling.
In Ezechiël 36:25-26 staat geschreven: "Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven."
Ook het water van de doop verwijst naar het bloed van Christus en dan is besprenging met het water een bijbels geldige vorm van dopen, hetgeen we ook zien in Numeri 19.
Het gaat echter niet om het ritueel van de doop, onderdompelen of besprenging, maar om de betekenende zaak, die door beiden manieren wordt afgebeeld. De betekenende zaak is de afwassing der zonden; daarvan is de besprenging met water een duidelijk beeld van. En de onderdompeling is weer meer een beeld van begraven worden van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens.
Niet de uiterlijke wijze van handeling met het doopwater bepaalt de geldigheid van de doop, maar het dopen in de Drie-enige Naam van God. Wel zijn we gebonden aan of onderdompeling, of besprenging. Allerlei mogelijke andere vormen worden er in de Schrift niet geleerd.
De leer van de doop bestaat uit 3 stukken:
1. Als eerste dat wij en onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn den daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij niet in het Rijk van God kunnen komen, tenzij wij wedergeboren worden. Dit wordt ons geleerd door de onderdompeling of besprenging, waarmee de onreinheid van onze ziel wordt aangewezen.
2. Als tweede betuigt en verzegeld Heilige Doop ons de afwassing der zonden door Jezus Christus. Daarom worden wij gedoopt in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.
3. Als derde, overmits in alle verbonden 2 delen begrepen zijn, zo worden wij van God door de Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Namelijk dat wij deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben. #
De verschillen tussen de doop door onderdompeling en besprenging met water, zijn alleen maar uiterlijke verschillen. Er wordt gedoopt in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heilige Geestes. Het dopen geschiedt met zuiver water. Gewijd water is afgoderij. Ook de hoeveelheid water is niet van belang. De onderdompeling of besprenging betekent de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Christus.

Hollebrandse/DJK 36.:
g. Jezus vroeg allereerst geloof.
Mark. 16:16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Heeft de geest van een zuigeling reeds het vermogen om zijn geloof in werking te stellen of om een belofte Gods in het geloof aan te grijpen?

GPPB. 36.:
Hollebrandse is puur arminiaans, want hij spreekt over een vermogen in de mens om te kunnen geloven. Alle Arminianen zijn biblicisten en dat komt ook nu weer openbaar als Hollebrandse zaligmakende waarde hecht aan de volgorde van geloof en doop. Hollebrandse leert dat als iemand gedoopt wil worden, dat de persoon moet geloven, zodat uit de redenering van Hollebrandse volgt dat de doop volstrekt geen waarde heeft zonder dat men erbij geloofd. Hollebrandse leert dat de (kinder)doop niet geldig is, want daar moet ook het geloof bij komen, zich beroepende op Markus 16:16.
Volgens de doopvisie van Hollebrandse: "de doop is niets, zonder het geloof erbij", zijn velen tot de conclusie gekomen, dat de jonge kinderen niet gedoopt mogen worden. Want, zo zeggen zij, de Heere heeft gezegd: "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, enz.". Dezulken leggen Markus 16:16 zo uit, namelijk dat eerst het geloof er moet zijn, en dat men een mens niet mag dopen, indien hij niet eerst gelooft. Hollebrandse leert dus dat het geloof uitmaakt of de doop geldig is, en daarmee stelt hij God buiten spel, want God heeft bevolen dat verbondskinderen gedoopt moeten worden, ongeacht of ze nu geloven of niet, omdat zij in de gelovige vader of moeder krachtens het verbond geheiligd zijn. Zo was het onder het oude verbond (OT) en zo is het ook in het nieuwe verbond (NT). Ezau en Ismael waren overduidelijk verbondskinderen en besneden, maar zij waren geen erfgenamen des verbonds. God bepaalt wie Hij uit het getal verbondskinderen zal roepen met een inwendige roeping en wie niet, en dat wordt dan ook duidelijk geleerd in Handelingen 2:39: "Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal."
Het geloof geldt zeer zeker voor de volwassendoop, maar Markus 16:16 spreekt niet van het sacrament van de doop, maar van de doop met de Heilige Geest.
Door de eeuwen heen is altijd algemeen aangenomen dat Christus met de Doop in Markus 16:16 het sacrament van de heilige Doop bedoelt, maar dat is tot op de dag van vandaag een heersende misvatting, die echter gretig door Rome als heilsvoorwaarde is verheven. Met de Doop bedoelt Christus hier niet het sacrament van de Doop, maar de Doop met de Heilige Geest. Het sacrament van de Heilige Doop is immers geen zaligmakend kenmerk van, of voorwaarde voor de wedergeboorte, zoals Rome leert. Simon de Tovenaar "geloofde" ook en was zelfs gedoopt, maar hij was toch niet zalig (Hand. 8:13), omdat zijn geloof niet het ware geloof bleek te zijn.
De Doop met de Heilige Geest is namelijk altijd het gevolg van het ware geloof. Johannes de Doper doopte met water, maar hij zegt tot het volk: "Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij [Christus] zal u dopen met de Heilige Geest", Mark. 1:8.
Er is heel veel geloof zonder de Heilige Geest, maar dat is niet het ware geloof. Op talloze plaatsen wordt er over verschillende soorten geloof gesproken dat niet het zaligmakende geloof is. We denken dan aan het tijdgeloof, het wondergeloof, het historisch geloof, en we zouden aan deze rij ook het gevoelsgeloof toe willen voegen.
De Doop met de Heilige Geest ziet dus op de kracht des Geestes. "Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal", Hand. 1:8a.
De Doop met de Heilige Geest geschiedt altijd op grond van de vergeving der zonden en nooit andersom. Hieraan kunnen we weten of onze zonden vergeven zijn, namelijk of we met de Heilige Geest gedoopt zijn, dat wil zeggen, of we Gods geboden bewaren en het getuigenis van Jezus, in weerwil wat de gevolgen daarvan ook moge zijn. De doop met de Heilige Geest is het dopen met alle wateren der benauwdheid, der droefenis, met alle wateren der innerlijke en uiterlijke bestrijdingen, gelovende dat Christus u de belofte gegeven hebt, namelijk dat gij overwinnaar zult blijven en dat niemand u van de kroon der rechtvaardigheid zal kunnen beroven. Al wie Gods geboden bewaart en het getuigenis van Jezus, heeft niets anders te verwachten dan aanhoudende tegenstand van de zijde van het aardse, van het zichtbare, en van al diegenen, die uit vlees geboren zijn en niet uit Geest en niet met de Geest gedoopt zijn.
Het geloof en de doop met de Heilige Geest is dus niet een zaak dat alleen in het verstand huisvest, maar het neemt het hele hart in beslag, legt op alle facetten, ja op heel je leven beslag en het verbindt de gelovige met Christus. Dat gaat niet zonder ervaring. Geloof zonder geloofservaring is geen geloof. Kijk, je kunt bij de mensen in hoog aanzien staan, godsdienstig integer zijn, een gedaante van godzaligheid hebben, maar de kracht ervan verloochenen (2 Tim. 3:5). Er is zoveel geloof wat toch het ware niet is. Je kunt hele mooie en zalvende woorden spreken, een doos verstandskennis ophoesten, een prachtig bekeringsverhaal opdissen, maar het Koninkrijk der hemelen is niet gelegen in woorden, maar in kracht (1 Kor. 4:20). De Doop met de Heilige Geest openbaart zich dus in de kracht Gods. De Heilige Geest Zelf is echter geen kracht, maar een Persoon, de tweede Trooster. We moeten daarom niet bidden om een kracht van God, maar om de Heilige Geest Zelf. "Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?" Luk. 11:13.
Dus de Doop met de Heilige Geest is onlosmakelijk verbonden met het ware geloof en andersom. De Doop met de Heilige Geest staat in het kader van het heilsfeit van Pinksteren. De Heilige Geest verheerlijkt het werk van Christus. Zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen. Dus zonder geloof is er geen zaligheid, geen gemeenschap en geen geloofservaring. Als we niet in Christus geloven, zullen we verdoemd worden, ja, dan zijn we reeds verloren. De mens zal niet alleen verdoemd worden vanwege de erfschuld en het overtreden van de Wet Gods, maar ook vanwege zijn ongeloof in het Evangelie. Waarom zegt Christus niet: "Die niet gelooft zal hebben en niet gedoopt zal zijn, zal verdoemd worden"?
Antw.: Omdat het geloof vooraan staat in de orde van de toepassing van het heil. Is er geen waar geloof, dan is er niets, ook niet de Doop met de Heilige Geest. Ten aanzien van zalig worden spreekt Christus met twee woorden, namelijk geloof en Doop, maar ten aanzien van de rampzaligheid is dat met één woord gezegd, namelijk: "Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden." Hier sluit Christus alle godsdienstige bewegingen van de mens uit. In Markus 16:16 bevestigt Christus de rechtvaardiging door het geloof alleen, ook in de verdoemenis van de ongelovigen.

Hollebrandse/DJK 37.:
h. Aan de doop moet de prediking en onderwijzing vooraf gaan: Matth. 28:19 Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen' Wat voor onderwijs heeft een zuigeling genoten?

GPPB. 37.:
Matth. 28:19 betreft het zendingsbevel voor de heidenwereld en geldt voor een zendingssituatie, die met de volwassendoop begint.
De tweede opmerking van Hollebrandse, namelijk: "Wat voor onderwijs heeft een zuigeling genoten?" moet Hollebrandse maar vragen aan Johannes de Doper toen hij nog in de buik van zijn moeder verkeerde. De ongeboren Johannes de Doper had duizend maal meer geheiligde kennis dan heel het doperdom bij elkaar! Voor de ongeboren wedergeboren Johannes gold: "Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest", Ps. 8:3. En ook in Matth. 21:16: "En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid?"
Het antwoord van Christus aan de overpriesters is een bestraffing voor allen die kinderen willen uitsluiten van de kennis van Christus. En in Psalm 22 getuigt David dat hij al was wedergeboren in de buik van zijn moeder: "Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God." Hollebrandse mag zich terdege het woord van Christus wel aantrekken, als Hij zegt: "Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Zo wie dan zichzelven zal vernederen, gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen. En zo wie zodanig een kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij. Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee", Matth. 18:3-6.
Hollebrandse ergert letterlijk de zuigelingen/kinderen die in Christus geloven en is derhalve een geestelijke aborteur.

Hollebrandse/DJK 38.:
i. Jezus zelf en de apostelen doopten geen zuigelingen.
Hand. 2:41 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen
Een kind/zuigeling aanvaardt het woord niet.

GPPB. 38.:
Christus heeft nergens de waterdoop bediend, dat liet Hij Zijn discipelen doen. Christus heeft wel kinderen gedoopt met de Heilige Geest. Dat zegt Christus letterlijk in Markus 10:15-16: "Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan. En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve."
Dus deze kinderen ontvingen het Koninkrijk Gods, omdat zij door de handenoplegging van Christus werden wedergeboren, en het geloof en de Heilige Geest ontvingen. Welke ketter durft er hier te beweren dat de omhelzing , de handenoplegging en de daarmee gepaarde zegening van Christus zonder geloof en zonder zaligmakend gevolg gebleven is? Christus heeft die kinderen met de Heilige Geest gedoopt en de inwendige doop van Christus is zaligmakend, maar de uitwendige waterdoop is dat beslist niet. Johannes de Doper had het al voorzegd in Mattheus 3:11 en Lukas 3:16 dat Christus met de Heilige Geest en met vuur zou dopen en niet met water.
De Kanttekenaren schrijven hierbij: "Johannes onderscheidt hier zijn uiterlijken doop van den inwendigen doop van Christus, waarmede Hij onze harten door zijnen Geest zuivert, gelijk het vuur de metalen van alle schuim en onreinheden." (Zie dergelijke Joh. 3:5, en Hand. 1:5, en Hand. 2:4).
De uiterlijke doop met water is een sacrament dat Christus heeft ingesteld voor alle verbondskinderen. Maar het sacrament heeft geen zaligmakende waarde op zichzelf, van hetgeen Rome het tegendeel beweert. Hollebrandse haalt de uiterlijke doop met het water en de doop van Christus met de Heilige Geest constant door elkaar heen met lukraak aangehaalde teksten.

Hollebrandse/DJK 39.:
j. De kinderdoop is nutteloos, omdat er geen zegen voor het kind uit voortvloeit.
Kinderen/zuigelingen hebben geen woorden en geen werken gedaan op grond waarvan zij geoordeeld kunnen worden.

GPPB. 39.:
Ik sta perplex van de ketterijen die Hollebrandse hier leert en die DJK onderschrijft. Kinderen uitsluiten van de doop, is kinderen uitsluiten van de zaligheid. Niet de doop zegent, maar God zegent, waarvan de kinderzegen door Christus een duidelijk bewijs is. Ten aanzien van de verbondskinderen in hun geheel, bestaan er in- en uitwendige zegeningen des verbonds, omdat er tweeërlei verbondskinderen zijn. Wie dit ontkent, kan zelfs geen christen genoemd worden. Anderzijds ligt heel het mensdom onder de vloek, ook zuigelingen en kinderen. Heel de wereld is voor God verdoemelijk. Elk mens, zuigeling, kind, als zij in hun onbekeerde staat sterven, worden verdoemd vanwege de toerekening van Adams val, zoals in Genesis 2:17 is voorzegd. Daarbij komen de dadelijke zonden, zoals de Wet die openbaart, die het oordeel verzwaren. De verworpenen worden door de Wet geoordeeld. Dat leert de Heilige Geest duidelijk bij monde van Paulus in Romeinen 2:12: "Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden." Daarvan zijn onbekeerde kinderen niet uitgesloten. Gods volk daarentegen worden geoordeeld op grond van het werk van Christus en worden in de tijd al vrijgesproken van schuld en straf. Van beide gevallen zijn kinderen en zuigelingen niet uitgesloten. Ze zijn óf in Christus door het geloof en voor eeuwig behouden, óf verdoemd door de erfschuld en dadelijke zonden krachtens het vonnis der Wet. "Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen", Gal. 6:5. Dat betekent ook dat gedoopte kinderen niet bijvoorbaat wedergeboren zijn, zeker niet door het sacrament van de doop. Wij leren geen veronderstelde wedergeboorte, zoals Kuyper die geleerd heeft, nee, alleen degenen die God roept uit het Ur der Chaldeeën van hun adamsbestaan, worden zalig. Er liggen heel wat verbondskinderen in de hel, daarvan zijn de kinderen die Eliza bespotten en de rijke man in de gelijkenis van de arme Lazarus een duidelijk bewijs.

Hollebrandse/DJK 40.:
k. Kinderen/zuigelingen behoren niet gedoopt te worden, evenmin als zij dienen te worden toegelaten tot het avondmaal. Zij missen immers het nodige onderscheidingsvermogen.
1 Kor. 11:29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

GPPB. 40.:
Hier hanteert Hollebrandse een grove manipulatie door het HA in te zetten om zijn doperse visie over de kinderdoop te legitimeren. Echt grof en goddeloos om zo een dwaling te kerstenen. Hollebrandse spreekt van een onderscheidingsvermogen, maar dat is puur rooms. Gods volk beschikt niet over vermogens. "Niet onderscheidende het lichaam des Heeren", ziet op de onderscheiding des geloofs. Het geloof is geen vermogen waarmee de mens iets kan, zoals de dopersen wel leren, nee, het geloof maakt de mens uiterst zwak, want Gods kracht wordt in zwakheid volbracht in het leven des geloofs.

Paragraaf 11

Hollebrandse/DJK 41.:

11. Wie mag gedoopt worden?
I . Iemand die onderwezen is.
II. Iemand die gelooft, dat Jezus de Zoon van God is.
III. Iemand die zich bekeerd heeft.

GPPB. 41.:
Ik kan nu heel kort door de bocht met Hollebrandse en DJK, want met Hollebrandse/DJK 41 ziet u dat Hollebrandse -ook in het vervolg van zijn betoog- telkens in herhaling valt van hetgeen al gezegd is. We slaan daarom een paar herhalingsparagrafen over en we zullen nog enkele opmerkingen van Hollebrandse behandelen en dan houden we het voor gezien. Alle bondelingen moeten gedoopt worden. In een zendingssituatie begint de doop met de volwassendoop, zoals Christus leert in Mattheus 28:19. Maar dat is al meer dan eens aan de orde geweest.

NOGMAALS WEERLEGGING DOPERSE DOOPVISIE DJK (5)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Paragraaf 15

Hollebrandse/DJK 42:
De besnijdenis is een eeuwig verbond, of is dat niet meer geldig omdat de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen? God heeft Israël afgeschreven, zo dachten en denken de aanhangers van de VL, dus dan kan de besnijdenis ook wel verdwijnen. Even voor alle duidelijkheid, nog steeds (2009) worden alle Joodse jongetjes, op de achtste dag
besneden!! - De besnijdenis is geen bloedstorting ter vergeving van zonden, maar een teken van het verbond met Abraham! Gen.17

GPPB. 42.:
Hier maakt Hollebrandse zich grof schuldig aan Schriftkritiek. Hij leert dat de besnijdenis nog geldig is voor de Joden. Hollebrandse bewijst dat hij nog verstrikt zit in de wet van Mozes. Hollebrandse staat op dezelfde lijn als de valse leraars die de Galatiërs hebben betoverd. Gods Woord leert in Romeinen 2:25: "Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden." Hollebrandse meent dat de Joden aan de eis van de Wet kunnen voldoen, door de besnijdenis rechtsgeldigheid te geven.
Bovendien is de besnijdenis van Abraham niet alleen een verbondsteken, maar ook een teken van de rechtvaardigheid des geloofs. Dat leert Gods Woord overduidelijk in Romeinen 4:11: "En hij [Abraham] heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs , die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde."
En in Romeinen 4:12 wordt ons geleerd dat Abraham niet alleen de vader aller gelovigen Joden is, maar ook de gelovige heidenen: "En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was."
Als een heiden tot het geloof in Christus komt, wordt hij gedoopt, maar volgens Hollebrandse blijft de ongelovige rest van zijn gezin heidens. Gods Woord leert totaal anders in 1 Korinthe 7:14: "Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig."
----------------------
De Kanttekenaren schrijven bij 1 Korinthe 7:14:
23) is geheiligd door de vrouw,
Gr. geheiligd in de vrouw, als ook daarna in den man; namelijk ten aanzien, dat de gelovigen zijn erfgenamen des verbonds Gods met hunne kinderen, Gen. 17:7; Hand. 2:39, welk voordeel de ongelovige wederhelft niet kan beletten door zijne ongelovigheid, omdat Gods genade in het heiligen van zulk huwelijk krachtiger is dan het geloof van de andere wederhelft, om het te ontheiligen.

24) waren uwe kinderen
Dat is, vreemd van Gods verbond, gelijk van de ongelovigen en hun zaad wordt betuigd; Ef. 2:12.

25) zijn zij heilig.
Dat is, zijn in het uiterlijk verbond Gods begrepen, en hebben toegang tot de tekenen en zegelen van Gods genade, zowel als degenen, die van beide gelovige ouders zijn geboren.
-------------------------

Nee, dat "geheiligd zijn" betekent niet dat de vrouw en de kinderen van de gelovige man opeens ook wedergeboren zijn, dat is grote dwaasheid om dat te suggereren en gruwelijke VALSHEID om die dwaasheid de gereformeerden in de schoenen te schuiven, hetgeen Hollebrandse valselijk doet. Maar zoals de Kanttekennaren aangeven, betekent het geheiligd zijn dat alle gezinsleden van een gelovige man of vrouw uitwendig in het verbond begrepen zijn. Het bewijs van 1 Korinthe 7:14 werpt heel die doperse stellingenleer van Hollebrandse/DJK in 1 klap omver en 1 Korinthe 7:14 bewijst -naast de vele andere Schriftbewijzen- dat de kinderdoop bijbels legitiem is. Ik wil het dan ook hierbij laten. Moge de Heere veler ogen openen en de mond der leugensprekers stoppen. Dat zij zo.


http://www.derokendevlaswiek.nl