|
|
DE CHRISTEN EN DE WET (4)
| |
|
Opnieuw ontvingen we een rondzendbrief van stichting HeartCry, waarin dhr. G. de Koning in een vierde artikel bewijst dat hij de Wet niet verstaat en dat hij derhalve over de bevindelijke wetsdood heenstapt. GdK maakt zich schuldig aan grove Schruiftkritiek.
----------------------------------------------
|
|
GdK.: Even voor de duidelijkheid: Paulus zegt nergens dat de wet niet goed is. Integendeel, hij stelt duidelijk: 'De wet is dus heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed' (Rom. 7:12). Hoe zou iets dat van God komt, slecht kunnen zijn? Wat is er dan niet goed? Het is niet goed om de wet te gebruiken als een middel om gerechtvaardigd te worden. Wie dat probeert, ontdekt zijn zondigheid en zal moeten erkennen dat hij de dood verdient.
GPPB.: Dat heeft met "proberen" niets te maken. De Wet komt ongevraagd op bezoek als de kenbron der ellende (Rom. 7:9) en als de bediening der verdoemenis. Mensen die het met de Wet "proberen" komen nooit achter het geheim van Galaten 2:19. En daar is GdK ook niet achter.
GdK.: Dat is wat Paulus in Galaten 2:19 zegt: 'Ik ben door de wet aan de wet gestorven. Hij erkent het doodsoordeel over zichzelf dat in de wet besloten ligt. Door dit te erkennen neemt hij de wet volkomen serieus. Hij erkent het gezag van de wet. De wet heeft hem duidelijk gemaakt wat zonde is, want door de wet komt kennis van de zonde (Rom. 3:20; 7:7). Hij erkent ook de sanctie op de zonde: de dood (Rom. 6:23), zoals elders staat, dat wie de wet overtreedt, zonder ontferming sterft (Hebr. 10:28; zie ook Rom. 4:15; Jak. 2:10-11). De wet wordt niet voor niets 'de bediening van de dood' en 'de bediening van de veroordeling' genoemd (2 Kor. 3:7,9).
GPPB.: Die laatste zinsnede: "bediening der veroordeling" is een corrupte vertaling van de Nieuwe Vertaling. De Wet is niet alleen de bediening van de veroordeling, maar de bediening der verdoemenis. Bovendien heeft Paulus niet alleen het vonnis der Wet erkend, maar ook bevindelijk ervaren: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven", Rom. 7:9. De hartkraai-religie stapt derhalve met zeven mijlslaarzen over het recht Gods heen. Arjan Baan beweert op Twitter dat elke kritiek op de artikelen van dhr. De Koning afzonderlijk, bijvoorbaat uit de context gerukt is. Die opmerking van Baan raakt kant noch wal, want de dwalingen van De Koning zijn dermate opvallend, dat een kind zijn ketterijen kan doorzien.
GdK.: Met deze instemming van het rechtvaardig oordeel over hem als zondaar, zegt Paulus tegelijk dat de wet vanaf dat moment niets meer over hem heeft te zeggen. Want wat voor effect kan de wet hebben op iemand die gestorven is? Zo iemand kan toch niet meer worden aangesproken met gij zult en gij zult niet'?
GPPB.: Dhr. De Koning maakt van Paulus een hypocriet, want wat hij Paulus in de mond legt is de belijdenis van het naamchristendom. Paulus is dan ook niet door zijn instemming jegens het vonnis der de Wet aan de Wet gestorven. Zo'n hartkraai-mondchristen was Paulus beslist niet. De subtiele wijze waarop de hartkraai-belijders de leer van Christus verkrachten, neemt zelfs godslasterlijke vormen aan.
GdK.: In Galaten 2:19-20 legt Paulus uit hoe hij aan de wet is gestorven en hoe het nu met hem is: "Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft."'
GPPB.: Paulus zegt in Galaten 2:19:20 nergens dat hij door instemming jegens het vonnis der Wet aan de Wet gestorven is, maar door de Wet als de bediening des doods ZELF.
GdK.: Hij zegt daarmee dit: Wat betreft mijn oude mens, mijn oude 'ik', ben ik met Christus gekruisigd; maar ik heb ook een nieuwe 'ik', dat is mijn nieuwe leven, dat leeft door het geloof. Vandaar dat hij zegt: 'Dat leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.' Ziende op de Heere Jezus Christus, de Zoon van God, is er altijd kracht om 'voor God te leven.
GPPB.: Dhr. De Koning beweert dat Paulus een oude mens heeft en een nieuwe: een oude 'ik' en een nieuwe 'ik', maar die roomse tweemens zal in de hel belanden. De oude mens, Saulus, is gestorven en bestaat niet meer, alleen de nieuwe mens: Christus VOOR mij. Dat is de nieuwe mens en de oude leeft niet meer; al het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden. De mens blijft totaal vleselijk, verkocht onder de zonde, maar in Christus is hij een nieuw schepsel, zonder enig gebrek.
GdK.: Dat de dood van de wet vrijmaakt, wordt ook helder voorgesteld in Romeinen 7:1-6. Het betoog is daar dat het voor iedereen duidelijk is dat een wet heerst over een mens, zolang hij leeft. Het is onzinnig om iemand, die bijvoorbeeld een verkeersovertreding heeft begaan, maar daarbij zelf om het leven is gekomen, nog een boete op te leggen. Een boete krijgt iemand die aansprakelijk kan worden gesteld voor de begane overtreding en daarvoor ook kan boeten. Bij een dode is dat onmogelijk. In de rechtspraak vervalt dan ook elke aanklacht tegen een persoon als deze gestorven is.
GPPB.: Dat moge allemaal objectief zo zijn, maar op welke wijze een zondaar DAADWERKELIJK aan de Wet sterft, laat De Koning buiten beschouwing, namelijk hetgeen Paulus zegt in Romeinen 7:9.
GdK.: Paulus illustreert dit in Romeinen 7 met het voorbeeld van een huwelijk (vs. 1-3). Hij stelt dat naar de wet een huwelijksverbintenis geldt, zolang beide partijen in leven zijn. Er is maar één manier waarop deze verbinding verbroken wordt en dat is als een van de partijen sterft. Dan pas is de vrouw vrij van de wet die haar aan haar man bond en mag zij met een ander trouwen. Ze is een overspeelster als ze, terwijl haar eerste man nog leeft, toch de vrouw van een andere man wordt. Als Paulus dit in de verzen 4-6 gaat toepassen op de verbinding tussen de gelovige en de wet, zegt hij het als volgt. Volgens de wet moest de zondaar gedood worden. Dat is met de gelovige gebeurd. Hij is voor de wet gedood door het lichaam van Christus (vs. 4a). Dat wil zeggen dat toen Christus stierf, hij stierf.
GPPB.: Dhr. De Koning slaat Romeinen 7:9 volledig over, namelijk: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." Van de bevindelijke wetsdood moet de hartkraai-beweging niets, maar dan ook niets hebben en zo komen zij met uiterst vrome woorden tot een arminiaanse heils-toe-eigening, d.m.v. een conclusiegeloof. Al Gods volk is met Christus gestorven aan het kruis, nog voordat zij geboren worden, omdat Christus de borgtochtelijke dood voor hen gestorven is, maar de kennis aan de dood van Christus door het geloof, gaat door de enge poort van Romeinen 7:9. Dat feit wordt categorisch door dhr. De Koning en de hartkraai-beweging ontkend.
GdK.: Maar Christus is uit de doden opgewekt. De gelovige staat dan ook niet meer in verbinding met de wet, maar met een opgestane Christus Die ook niets meer met de wet van doen heeft. De wet is op Hem immers ten volle uitgeoefend? De gelovige is dan ook niet meer verbonden bent aan de wet, maar aan een opgestane Christus, waardoor hij voor God vrucht kan dragen. Deze vrucht wordt in de gelovige bewerkt door de Geest van God (Gal. 5:22), Die in de gelovige is komen wonen, nadat hij het evangelie van zijn behoudenis heeft aangenomen (Ef. 1:13).
GPPB.: 1. De gelovige is vrij van de Wet, met betrekking tot het geloof, maar de gelovige is niet vrij van de Wet met betrekking tot het vlees, ofwel het lichaam der zonde. Als de gelovigen vrij zouden zijn van de Wet op de wijze zoals dhr. De Koning beweert, zouden Gods kinderen niet meer hoeven sterven, maar het lichaam der zonden moet wel degelijk afgelegd worden, omdat het door de overtreding der Wet sterfelijk geworden is. Dat feit verandert niet door de wedergeboorte. Gods volk is en blijft vleselijk krachtens de Wet. Dat bewijst Paulus in Romeinen 7:14: "Want wij weten, dat de Wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde." Hoewel de zedelijke Wet geen doe-dat-leefregel is voor de gelovigen, houdt de geestelijkheid der Wet voor een kind van God -ten aanzien van het lichaam der zonde en de zonde zelf- niet op te bestaan. 2. Wat de vrucht des geloofs betreft: de vrucht des geloofs is niet in de gelovige, maar in Christus gelegen (Hos. 14:9 - 1 Kor. 1:30). Het geloof bevat dan ook alle vrucht in Christus, die tevoren voor de gelovigen verordineerd zijn. "Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen", Ef. 2:10. De Geest der heiligmaking heeft alleen invloed op de geloofsbeoefening, maar niet op de vrucht, want die is er al, nl. in Christus. In tegenstelling tot de Statenvertaling staat er in de grondtaal echter niet: "tot goede werken", maar: "IN goede werken." Gods volk is IN de goede werken van Christus herschapen. In de Statenvertaling is hier een verkeerde vertaling gehanteerd, waarmee duizenden ter helle varen! "Tot goede werken", zet aan tot "doe dat" van het werkverbond, maar "in goede werken", is alles waar, klaar en zeker in Christus. Dr. H.F. Kohlbrugge zegt dan ook terecht: 1. Gods maaksel zijn wij. Bijgevolg zijn wij [degenen die in Christus zijn] in Zijn ogen zeer goed, en hebben niet naar werken te zoeken, om goed te worden. 2. Wij zijn geschapen in Christus Jezus in goede werken. Daarom hebben wij enkel en alleen zulks voor waarachtig te houden. 3. God heeft goede werken tevoren bereid. Dus kan het ons, ook zelfs wanneer wij Gode geloven, aan geen goede werken ontbreken. 4. Omdat God de goede werken tevoren bereid heeft, opdat wij in deze zouden gewandeld hebben, zo zullen wij op de dag van Christus ook wel bevonden worden als zulke, die in deze gewandeld hebben. GdK.: Als de Geest in de gelovige woont, betekent dit dat hij zich door de Geest moet laten leiden en door de Geest moet wandelen (Gal. 5:16).
GPPB.: Dat moet helemaal niet, dat is zo of dat is zo niet. Hetgeen De Koning hierboven schrijft is puur wetisch, want degenen die door de Geest geleid WORDEN, zijn kinderen Gods. Gods volk wandelt naar de Geest, altijd en overal, omdat zij in Christus zijn. Onbekeerden wandelen naar het vlees, altijd en overal. "Want die naar het vlees zijn, bedenken, dat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken, dat des Geestes is", Rom. 8:5.
GdK.: Wie zich door de Geest laat leiden en door de Geest wandelt, wordt uitgetild boven het bezig zijn met zichzelf, met de wet en met het vlees. 'Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet' (Gal. 5:18).
GPPB.: Nogmaals: het is niet zoals GdK zegt: "wie zich door de Geest laat leiden." Dat is puur wettisch. De Schrift leert het totaal anders: "Want zovelen als er door den Geest Gods geleid wórden, die zijn kinderen Gods", Rom. 8:14.
GdK.: De Heilige Geest is op aarde gekomen, niet om de gelovige de kracht te geven om de wet te volbrengen, niet om hem bezig te doen zijn met de wet en daardoor met zichzelf, maar om hem alles over Christus bekend te maken en Hem te verheerlijken (Joh. 16:13-15).
GPPB.: Onzin! De Heilige Geest is niet gekomen om de gelovige alles over Christus bekend te maken, zoals GdK beweert, nee, de Heilige Geest is uitgestort, om het uit Christus te nemen en het Gods kinderen te verkondigen, namelijk hetgeen Gods kinderen reeds van Christus geleerd hebben, dat neemt de Heilige Geest uit Christus tot de verzegeling der zaken. De verzegeling met de Heilige Geest is een nadere weldaad (Ef. 1:13), die alleen op grond van de vergeving der zonden geschiedt, hoewel elk kind van God de inwoning van de Heilige Geest deelachtig is.
GdK.: Overigens betekent dit dat wie zich door de Geest laat leiden tegelijk alle heilige eisen van de wet vervult (Rom. 8:4). Nooit zal de Geest iemand brengen tot het overtreden van enig gebod van de wet. Het doen wat de wet zegt, is als het ware het automatisch gevolg van het gericht zijn op Christus. Maar waar het om gaat, is dat de wet de gelovige bezig doet zijn met zichzelf, terwijl de Geest de gelovige bezig doet zijn met Christus.
GPPB.: Nee, alweer mis, want die door de Geest geleid WORDEN, zijn alle kinderen Gods, en degenen die besluiten om zich door de Geest te laten leiden, zijn arminiaanse werkezels. GdK zegt tensotte: "Nooit zal de Geest iemand brengen tot het overtreden van enig gebod van de wet." GdK heeft de Bijbel vierkant tegen. Hoewel God nooit de auteur der zonde is, is het volgende volkomen bijbels. 1. Abraham gehoorzaamde God TEGEN DE WET IN, namelijk toen hij het Goddelijke bevel kreeg om Izak te offeren, terwijl God mensenoffers uitdrukkelijk verboden heeft. (Lev. 18:21 - Deut. 18:10 - Jer. 32:35). Abraham is dus als een wetsovertreder gerechtvaardigd, want hij geloofde God TEGEN DE WET IN en heeft het doe-dat der Wet Gode geofferd door het geloof en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend. 2. Van Simson's huwelijk met dat Filistijnse meisje, staat geschreven: "Zijn vader nu en zijn moeder wisten niet, dat dit van den HEERE was", Richt. 14:4, terwijl God een dergelijk huwelijk uitdrukkelijk verboden had. Simson werd evenwel gedreven door de Heilige Geest TEGEN DE WET IN, om dat filistijnse meisje te trouwen. De Heilige Geest dreef Simson tot de overtreding van het gebod, en dat was in de gunst van God. "Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? DAT ZIJ VERRE! Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?" "Maar we HEBBEN gezondigd en derven de heerlijkheid Gods; en worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is", Rom. 3:23-24. Bovendien doet de Wet de gelovige niet bezig zijn met zichzelf, zoals GdK beweert. Dat is grote onzin. De Wet is juist geestelijk en daarom -zegt Paulus- ben ik het niet, maar vleselijk, verkocht onder de zonde. En in dat totaal vleselijke zijn, dankte Paulus God door Jezus Christus. De Wet houdt de mens niet met zichzelf bezig, maar met God, want de Wet is niet vleselijk, maar de mens is vleselijk, want de Wet is heilig en goed. Dat brengt Paulus tot de volgende belijdenis: "Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de Wet Gods, maar met het vlees de Wet der zonde." Ik spreek tot degenen die de Wet verstaan, maar GdK heeft duidelijk nooit een klap ten dode van de Wet gehad, want wat door hem "Wet" genoemd wordt, is niet de heilige Wet Gods, maar verrot vlees, terwijl de Wet geen vlees is, maar heilig en goed.
|
|
|
|
|
|