|
Geachte meneer Burggraaf,
Ik begrijp uit het ingezonden stuk "Hymeneus en Alexander" (Boef en DJK) dat deze lieden vroegere bekenden van u zijn, die u nu lagen leggen. Maar ik zou zulke clownen niet eens te woord staan. Die D.K. is een doperse fantast en die Boef een brutale rakker. Ik heb weleens wat artikelen van die beiden gelezen, maar ze doen net of dat zij geoefende theologen zijn die boven Luther en Calvijn zijn uitgegroeid. Ik schrijf u dit, omdat ik hetzelfde meemaak met twee van mijn vroegere (geestelijke) vrienden, die zich als vijanden tegen mij gekeerd hebben, omdat ik hen gezegd heb, dat de pijl verder ligt, dan de eerste openbaring van Christus. U noemt dat in uw schrijven "de tweede bekering" en dat bedoel ik daarmee ook te zeggen. Maar ze zijn en blijven hoogbekeerd en gaan als trotse paauwen met een afgewend gezicht aan mij voorbij. Ik herken mijn situatie dan ook geheel in dat ingezonden stuk. Die Boef rijdt inderdaad een scheve schaats met wat hij schrijft over de rechtvaardigmaking, maar u hebt hem flink bijbels te grazen genomen. Wat een verbeelding van zo'n nieuweling. Mijn [overleden] vader zei van zulke dwaalgeesten: "Dat zijn babies die al met een baard in de wieg liggen, maar die moet je in hun vrome sop laten gaarkoken."
Hartelijke groeten,
G. v.d. G.
-------------------------------------------
Beste Van de G.,
Ja, uw vader heeft het bij het rechte eind! Babies met een baard in de wieg en een klapsigaar in de mond! Elk mens is voor mij evenwel een mens met een ziel voor de eeuwigheid, maakt me niet uit wie dat is, en mensen die op mijn levenspad geplaatst worden, hebben mijn bijzondere aandacht, omdat ik niet geloof in toeval. Ook nemen we niemand "te grazen" als het de verkeerde kant opslaat, maar het antwoord is dan wel van den Heere. Als ik met verschillende mensen wandel in het kader van mijn roeping, gaat het ene keer de goede kant op (geestelijk gezien), maar een andere keer gaat het de kant op zoals u o.a. in het door u aangehaalde ingezonden stuk gelezen hebt. Ook dat laatste zie ik echter als Gods voorzienige leiding, want ook deze dingen moeten medewerken ten goede, omdat ik niet meer over mezelf beschik, maar een gevangene ben van Christus. Of ze mij nu een duivel noemen, of een oudvader, dat maakt op mij derhalve geen enkele indruk. Ik heb al wat mensen meegemaakt die me vandaag zegenen en morgen vervloeken. Vandaag roepen ze: "Hosanna", maar morgen: "Kruis hem, kruis hem." De Heere der heerlijkheid is ons daarin echter voorgegaan en een dienstknecht is niet meerder dan zijn Heer'. Ik hoef mijn kindschap niet te bewijzen en mijn roeping ligt ook vast in Christus, maar ik weet me bijzonder geroepen om dwaalgeesten te wederstaan, niet omdat ik zelf zo zuiver ben, maar omdat Gods Woord zuiver is en het altijd meer dan waard is om verdedigd te worden, niet door mij, maar door de Schrift zelf en het getuigenis des Geestes. Als wij het niet de moeite vinden om Gods Waarheid te laten spreken, hoe scherp het soms ook moge klinken, vertrekt de Heilige Geest uit onze plaats. Vandaar dat op vele plaatsen de kandelaar is weggenomen, omdat de tegenwoordige godgeleerdheid het blijkbaar niet de moeite vindt om publieke dwaalgeesten neer te sabelen met het Woord onzes Gods. Dwaal- en lastergeesten van het genoemde soort, moeten worden afgesneden met het zwaard des Woords. Om dit geval te illustreren, het volgende: Ome Jan, die ik weleens aanhaal, was de man van Tante Lena -allebei godvrezende en geoefende mensen die reeds juichen voor de troon-, en Ome Jan is veel gesard door de godsdienst. Tante Lena had daar (uitwendig gezien) niet zo'n last van, want zij leefde min of meer afgezonderd. Maar er kwam eens een man bij Ome Jan, die Ome Jan had aangetast in zijn staat en die man kwam om vergeving vragen. Ome Jan zei tot die man: "Ik kan u wel vergeven, makkelijk zelfs, maar hebt u het werk van God aangetast?" Toen knikte die man van "ja", en de volgende dag dreef hij in het kanaal. Hij had een eind aan zijn leven gemaakt. Kijk, dat mensen mij bespotten of belasteren, is niet zo erg, want wat voor goeds valt er nu van een dode hond sinner saved te zeggen? Maar als men meent het Woord en het werk Gods te moeten verkrachten, ja, dan kunnen en mogen we niet zwijgen en als ik dan wel zou zwijgen, dan keert de Heere Zich tegen mij. Om te mogen spreken in 's Heeren Naam, is niet alleen een schuldige plicht, maar ook een liefdedienst die nooit verdriet, omdat God in Christus jegens mij gezwegen heeft in Zijn liefde (Zef. 3:17). Begrijpt u het nu een beetje?
Ontvang de hartelijke groeten,
GPPB.
|
|