|
Geachte meneer Burggraaf,
Onlangs las ik een artikel in het RefDag digitaal, van Tim Keller, predikant van de Redeemer Presbyterian Church in New York; hij zei dat alles een afgod kan zijn. Hij specificeerde dat door te zeggen: "Een afgod is alles wat belangrijker voor je is dan God." Daar kunnen we het allemaal van harte mee eens zijn, maar niet alles wat Keller zegt, kan m.i. de toets van Gods Woord doorstaan.
Ds. Keller zei ondermeer in dat artikel: "Ook het christelijk geloof kent zijn afgoden, aldus Keller. Wanneer geestelijke gaven worden verward met de vrucht van de Geest. Of wanneer mensen meer op de juistheid van hun leer gaan vertrouwen dan op God Zelf en Zijn genade. "Dat is een subtiele maar fatale vergissing. Ben je tot deze vorm van zelfrechtvaardiging afgegleden, dan is het signaal daarvan dat je een ‘spotter’ wordt, zoals het heet in het boek der Spreuken. Spotters benaderen tegenstanders altijd minachtend en hooghartig en niet hoffelijk. Dit duidt erop dat zij zichzelf niet zien als zondaar die van genade moet leven. Het is hun vertrouwen in de juistheid van hun visie dat hun een gevoel van verhevenheid geeft."
link: http://www.refdag.nl/artikel/1473145/
Ik heb moeite met wat Keller hier zegt. Het lijkt heel bijbels wat hij beweert, maar ik kan geen enkele "hoffelijkheid" ontdekken in het spreken van Johannes de Doper als hij tegen de Farizeen en de Sadduceen zegt: "Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?" (Matth. 3:7).
Kunt u hier iets meer over zeggen?
Hartelijke groet,
K. de W.
--------------------------------------------
Geachte heer/mevr. De W., Dank voor uw vraag, en ik heb de link voor de duidelijkheid maar weer doorgelinkt, maar ds. Keller heeft in het door u gegeven citaat juist de Farizeeën op het oog, die vanuit de hoogte en minachtend op hun naasten neerkeken en zich erop beroemden dat zij zuiver waren in de leer. De Farizeeën waren in feite spotters, daarin heeft Keller gelijk. De hoogmoedige rechtzinnige houding der Farizeeën, waarop Keller doelt, is zeker een afgod die zijn weerga niet kent, toen niet en nu niet. Aan de andere kant hebt u ook gelijk, want Keller laat de bijbelse "heilige toorn" waarmee Mozes, de profeten, de apostelen en ook Christus soms waren bezet jegens de zonden des volks en jegens de dwaalleraars, volledig buiten beschouwing en daarmee schept Keller een eenzijdig beeld van de houding van een waar christen jegens zijn tegenstanders. Het is krachtens Gods Woord absoluut niet zo dat Gods ware volk en knechten hun tegenstanders altijd "hoffelijk" tegemoet dienen te treden in het bestrijden van hun ketterijen. Dat suggereert Keller wel, maar dat leert Gods Woord ons duidelijk niet. 1. Als er onkunde in het spel is, dan moeten de onkundigen met de geest der zachtmoedigheid terecht gewezen worden (Gal. 6:1). 2. Is de Waarheid van het Evangelie echter in het geding door veinzerij, of profaniteit, dan is bijbelse afsnijdende scherpte geboden! (o.a.: Tit. 1:13 - 1 Tim. 5:20). Dat heeft niets met een verheven gevoel te maken, noch met een superieure houding, nee, dat heeft alles te maken met de ere Gods en de waarheid van het Evangelie. Als die zaken in het geding zijn, zijn we geroepen om het zwaard van het Woord te hanteren en alles wat zich profaan tegen de ere Gods en de Waarheid van het Evangelie verheft neer te slaan, nl. door 's Heeren Geest. De houding van Johannes de Doper is daar inderdaad een bijbels voorbeeld van, maar ook het achtvoudige wee (Matth. 23) van Christus jegens de Farizeeën toont aan dat Keller een te humanistisch beeld tekent van de houding van een christen omtrent het bestrijden van de dwalingen en de dwaalleraars. Christus nam zelfs geen blad voor de mond jegens een overheidspersoon, nl. Herodus de viervorst, en noemde hem een vos (Luk. 13:32). En als we Paulus' onfeilbare getuigenis door de Heilige Geest in ogenschouw nemen in Galaten 1:8-9, namelijk: "Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt", dan zit daar weinig "hoffelijks" in, maar het is Gods onfeilbaar Woord hetgeen Paulus hier zegt. Zo kunnen we doorgaan. In feite ontkent Keller deze afsnijdende bediening des Heiligen Geestes en daarmee plaatst hij zichzelf subtiel(!) aan de zijde der spotters........... Bovendien kaart Keller niet met name de verzekeringsafgod aan die juist in het RD gepropagandeerd wordt voor het tot de nek verzekerde afgodische Refodom. Als er 1 afgodskrant bestaat, is dat het RD wel, met name als woordvoerder van de corrupte overheid en in diverse berichtgeving blijkt het RD helemaal op de hand van de satanische Nieuwe Wereldorde. Over afgoderij gesproken!
Ik heb zelf ook nog wat op te merken over dat artikel van Keller. Ik las in het betreffende RD-artikel namelijk een vraag die Keller gesteld werd, namelijk: "Paulus spreekt in Kolossenzen 3:5 over het „doden” van de zonde. Wat betekent dat concreet voor u?"
Nu gaat het mij er niet om wat Keller hierop antwoordt, maar om de vraag zelf. Kolossenzen 3:5 is in de Staten Vertaling als volgt vertaald: "Doodt dan uw leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst." Maar zo staat het niet in de Griekse grondtaal. Daar staat: "Hebt ze gedood", namelijk uw leden. De SV-vertaling van Kol. 3:5 is rooms. Dr. H.F. Kohlbrugge zegt dat er vele belijders met deze roomse vertaling van Koll. 3:5 ter helle varen en reeds ter helle gevaren zijn. (Lees ook zijn befaamde preek over Kol. 3:1-5).
Ik wil het hierbij laten.
Eveneens de hartelijke groeten,
GPPB.
PS. Ook de Reformatoren ageerden soms vlijmscherp jegens hun tegenstanders. Herinner de uitspraak van Calvijn jegens de wederdopers: "“Aangezien echter in deze tijd sommige krankzinnige geesten wegens de kinderdoop ernstige beroerten in de kerk verwekt hebben en ook nu nog niet ophouden te woeden, kan ik niet nalaten tot het beteugelen van hun razernij hier een aanhangsel toe te voegen." Zie Rubriek: Ingezonden stukken III "Geschrokken van Calvijn".
|
|