|
|
|
Dag heer Burggraaf,
Ik ben me naar geschrokken over een citaat die u aanhaalt van Calvijn in het artikel waarin u de doperse visie over de doop weerlegt. Voor de duidelijkheid vermeld ik het betreffende citaat van Calvijn hieronder:
Calvijn opent het hoofdstuk in zijn Institutie (boek 4, hoofdstuk16) over de kinderdoop als volgt: “Aangezien echter in deze tijd sommige krankzinnige geesten wegens de kinderdoop ernstige beroerten in de kerk verwekt hebben en ook nu nog niet ophouden te woeden, kan ik niet nalaten tot het beteugelen van hun razernij hier een aanhangsel toe te voegen."
Ik kon niet geloven dat Calvijn zich van zulke scheldwoorden bediende, maar toen ik het betreffende hoofdstuk in de Institutie eropna sloeg, bleek het citaat inderdaad te kloppen. Ik heb weleens meer contact met u gehad en heb u toen geschreven dat ik uw scherpe polemiek veroordeelde en ik heb toen geschreven dat u op deze uw wijze onmogelijk het beeld van Christus kon dragen. Maar ik wil die brief in zijn geheel terugnemen, mede omdat u in een aantal artikelen een Schriftuurlijk beeld van Christus getekend heeft, zoals Hij in onze dagen nauwelijks meer gepreekt wordt. Ik heb toen vanuit Gods Woord ingezien dat scherp taalgebruik niet perse onbijbels hoeft te zijn. En toen u in een van die artikelen schreef dat het schelden van Christus jegens de Farizeen heilige toorn was, toen zakte ik zelf als een Farizeer door de mand. Ik wil u mijn oprechte spijt betuigen dat ik u met vrome woorden en met Christus in de mond heb gelasterd.
Hartelijke groet en sterkte met uw arbeid,
A. S.
----------------------------
Geachte A.S.,
Van harte vergeven! Ik hoop dat God het u ook vergeeft, want uw brief van destijds was inderdaad een vrome klap tegen het aangezicht van Christus, want mijn gezicht is Zijn gezicht. U bent een van de weinigen die op bedreven laster spijt betuigt, hopenlijk is het van harte geschied. Elk mens staat immers voor God. We leven in tijden van het vacuum verpakte christendom, die met de vlag van integerheid Christus vromelijk opnieuw kruisigen in Zijn volk. Het worde hen niet toegerekend. Dat citaat van Calvijn is pure bijbeltaal, maar die taal van Calvijn wordt zeker niet geciteerd door het integere christendom in onze dagen. Calvijn heeft zich echter niet te pas en te onpas van deze taal bediend, maar in de context is het zeer op zijn plaats. Zo hebben Christus, de profeten en de apostelen waar dat nodig was ook gesproken, dus u kunt nagaan welke ziekelijk verwijfde geest er in onze dagen heerst bij degenen die zich door deze afsnijdende bijbeltaal voelen aangetast in hun eigengemaakte bekering. Als ik u de lasterbrieven moet tonen met name jegens mijn polemische geschriften, dan is het altijd treffend dat degenen die mij van "schelden" betichten (waarvan niemand ooit enig bewijs leverde), dat degenen die mij dat verwijt maken, zichzelf de vrijheid veroorloven om mij de huid vol te schelden, al of niet subtiel grof of rijke jongelingsvroom. Ja, als een dode hond in Christus de strijd aanbindt tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht (Ef. 6), en daarbij soms man en paard noemt, dan schromen vele belijders niet om daarover hun gal uit te spuwen en een gore strijd tegen vlees en bloed te ontketenen die zijn weerga niet kent. Dezulken hebben er evenwel geen erg in dat zij de zaligspreking van Christus jegens die dode hond in Christus alleen maar bevestigen: "Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil", Matth. 5:11.
Dus al die lasterbrieven ervaar ik als geestelijke medailles. Dat er grof gelasterd zou worden als we geen evangelie naar de mens preken, is me van Godswege voorzegd. Ik voel me beslist geen slachtoffer, nee hoor, het is een eer om waardig geacht te worden om de smaadheid om Christus' wil te dragen.
met vriendelijke groet,
GPPB.
|
|
|
|
|
|