'DE CHRISTEN EN DE WET' (SLOT...)
DE CHRISTEN EN DE WET (SLOT)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Dhr. G. de Koning (GdK) heeft in naam van Stichting HeartCry zijn slotartikel geschreven over de christen en de Wet, waarop wij tot slot reageren tussen zijn regels door. Ontstellende HeartCry-ketterijen komen hierbij aan het licht.

GdK.: Over het juiste gebruik van de wet worden we niet in het onzekere gelaten. Door Gods Geest geļnspireerd legt Paulus dat in 1 Timotheüs 1:8-11 duidelijk uit. Deze verzen zijn van enorme betekenis voor de christen. We krijgen daar onderwijs over een 'wettelijk' of 'wettig' gebruik van de wet, dat wil zeggen een gebruik van de wet dat in overeenstemming is met de bedoeling ervan. Als we dit onderwijs begrijpen, worden we ervoor bewaard de wet verkeerd te gebruiken en zullen we niet met de wet omgaan op een manier waarvoor de wet niet bedoeld is.

GPPB.: Het wettige gebruik van de Wet kan dan pas plaatsvinden, als wij der Wet gestorven zijn, zoals Paulus er bevindelijk over spreekt in Galaten 2:19, daarvan rept GdK met geen woord.

GdK.: Het eerste dat Paulus erover zegt, is dat hij wil dat iemand die de wet gebruikt, 'weet dat den rechtvaardigen de wet niet is gezet'. Een rechtvaardige is iemand die door het geloof in Christus door God voor rechtvaardig is verklaard (Rom. 4:5; 5:1,9). Op zo iemand kan de wet van God niet meer van toepassing zijn, omdat Christus hem van al zijn zonden heeft bevrijd door er Zelf het oordeel over te dragen. De eis van de wet heeft zijn volle uitwerking gehad in Christus toen Hij in de dood ging. Wie in Hem gelooft, is met Hem in Zijn dood gestorven.

GPPB.: Wie der Wet gestorven is, door de bediening des doods, is het gegeven in Christus te geloven. "Want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft", Rom. 10:4. Dat is de orde. "Gode leven" volgt op "het gestorven zijn aan de Wet" en niet andersom. Het geloof steunt echter niet op de bevinding van Galaten 2:19, maar op de dood van Christus, zoals Paulus verwoordt in Romeinen 7:4: "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden."

GdK.: Elke gelovige is een 'rechtvaardige' en heeft als zodanig niets meer met de wet te doen als een middel waardoor zijn verhouding met God wordt geregeld. Maar de wet is van God en daarom nuttig als ze op de juiste wijze wordt gebruikt en wel voor het geweten van de zondaar. De zondaar kan er door worden overtuigd dat hij een zondaar is. Paulus laat enkele categorieėn zondaars de revue passeren en sluit af met een allesomvattende categorie ('en zo er iets anders … is', vs. 10). Uit de lijst met zondaars blijken zowel de innerlijke verdorvenheid van de mens en zijn vervreemding van God, alsook de daden die daaruit voortkomen. Al die daden zijn rechtstreekse overtredingen van bepaalde geboden van de wet.

GPPB.: GdK benadert hetgeen Paulus zegt compleet wettisch. Paulus somt het leven op van de oude mens onder de Wet. Die oude mens zondigt niet tegen bepaalde geboden, zoals GdK suggereert, maar is schuldig en verdoemelijk aan de ganse Wet. "Want wie de gehele Wet zal houden, en in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle", Jak. 2:10.

GdK.: De zonden die in dit gedeelte worden genoemd, worden echter niet alleen door de wet veroordeeld. Ze zijn ook in strijd met de gezonde leer van het Nieuwe Testament. Paulus besluit de lijst dan ook niet met: zo er iets anders tegen de wet is, maar met: 'zo er iets anders tegen de gezonde leer is'. Het is heel belangrijk dat te zien. De gezonde leer is een veel hogere maatstaf om te bepalen wat zonde is dan de wet. In de gezonde leer wordt de heiligheid van God volkomen gehandhaafd. Die leer is rein en zuiver en volkomen in overeenstemming met 'het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods'. God is de zalige God die alle zaligheid in Zichzelf vindt, maar die ook mensen door het evangelie wil laten delen in Zijn zaligheid.

GPPB.: Complete pelagiaanse wartaal die GdK hier bezigt. Hij suggereert namelijk dat de Wet van ondergeschikt belang is in het Nieuwe Testament. Volgens GdK behoort de Wet niet tot 'de gezonde leer' waarvan Paulus spreekt in 1 Tim. 1:10. GdK beweert dat "de gezonde leer van een veel hogere maatstaf is om te bepalen wat zonde is dan de Wet. GdK suggereert dat de heiligheid van God niet volkomen wordt gehandhaafd door de Wet, maar alleen door "de gezonde leer", waarvan GdK de Wet uitsluit. In het licht van de gruwelijke ketterijen van GdK begrijp ik nu ook dat Stichting HeartCry al van een opwekking spreekt, als zij de vogeltjes buiten horen fluiten. Bovendien levert GdK hier het bewijs dat hij de Wet niet kent, noch verstaat. De Heilige Geest leert immers bij monde van Paulus: "Door de Wet is de kennis der zonde", en hoe Paulus aan die zondekennis gekomen is, leert hij in Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." Bij de redenering van GdK kun je je dan gevoeglijk afvragen waarom de opstellers van de Heidelberger Catechismus de Wet in het stuk der dankbaarheid geplaatst hebben. Nee, niet "om die te doen uit dankbaarheid", zoals de refo-neonomianen leren, maar wel om het vrome vlees er gladjes af te snijden, zoals Paulus dat doet met de scherpte van het zwaard des Woords bij de betoverde Galatiėrs, die weer teruggekeerd waren tot de werken der Wet.

GdK.: Dit evangelie gaat ver boven de wet uit. In het evangelie spreekt God niet in donder en bliksem vanaf de Sinaļ, maar in de volheid van Zijn genade en waarheid in Christus om verloren zondaars barmhartigheid te bewijzen. Bij Sinaļ was Gods volheid niet te zien. Daar maakte Hij Zich bekend in Zijn eisen. De heerlijkheid van God daarentegen is het geheel van al Zijn volmaaktheden, die zichtbaar geworden zijn in het leven van de Heere Jezus op aarde en bovenal op het kruis. In 'het Evangelie der heerlijkheid' wordt de heerlijkheid van God geopenbaard in Christus (2 Kor. 4:4).

GPPB.: Wat? De heerlijkheid van God daarentegen....?? GdK bezigt pure Schriftkritiek! De heerlijkheid van God is weldegelijk geopenbaard op de Sinaļ. "En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaļ, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk. En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israėls", Exodus 24:16-17. Gods heerlijkheid is zowel vreselijk als barmhartig, namelijk buiten Christus en in Christus.

GdK.: Daarvoor zijn ogen van de gelovige geopend. De schitterende uitwerking van dit evangelie is dat de gelovige die zich bezighoudt met de heerlijkheid van Christus, steeds meer in overeenstemming met Hem veranderd wordt (2 Kor. 3:18).

GPPB.: Hetgeen GdK beweert wat er in 2 Kor. 3:18 staat, staat er niet. Er staat niet "steeds meer", maar: "van heerlijkheid tot heerlijkheid", namelijk de heerlijkheid die de gelovigen in Christus hebben! Hier door het geloof, straks door aanschouwen, ofwel van heerlijkheid tot heerlijkheid.

GdK.: Dat brengt tot Christus als leefregel, dat wil zeggen dat niet een lijst van geboden (en nog veel meer van verboden) de leefregel is, maar een Persoon. Hoe de christen tot eer van God kan leven leert hij niet uit de wet, maar door te kijken naar Christus. De Heere Jezus heeft laten zien hoe God aanbeden en gediend moet worden. Heeft de Heere Jezus Zich dan niet aan de wet gehouden? Natuurlijk en volmaakt. De christen is echter niet gered door de wetsbetrachting van de Mens Jezus Christus.

GPPB.: GdK leert Christus als leefregel der navolging. Dat zegt GdK letterlijk in zijn laatste regel van zijn artikel. Zo leert Rome het ook en dat gaat van beter naar best, omdat de leefregel zoals GdK die leert, ingevuld wordt de werken der Wet! Uit de ene ketterij volgt de andere ketterij. Elk kind van God daarentegen is gered door de toegerekende gerechtigheid van Christus. GdK ontkent dat in de laatste regel van bovenstaand GdK-citaat. Gods volk is evenwel voor God rechtvaardig door de toerekening van de lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid van Christus, ofwel de gerechtigheid van Christus. De verdienste van Christus, ofwel de volkomen gehoorzaamheid van Christus, wordt op rekening gezet van Gods volk en daarmee zijn Gods kinderen voor God rechtvaardig en dat door het geloof. GdK leert hier een ontzettende ketterij en schuift de volmaakte gehoorzaamheid van Christus aan de kant als zijnde niet van toepassing ten aanzien van de zaligheid van Sion.

GdK.: Omdat Hij de wet volmaakt heeft gehouden, had Hij het leven verdiend. Als Hij echter zonder te sterven het leven was ingegaan, waren wij voor eeuwig verloren, veroordeeld door dezelfde wet die Hij volmaakt heeft gehouden.

GPPB.: Hetgeen GdK hierboven beweert, is niet alleen Schriftkritische wartaal; het zijn ketterijen van de ergste soort. GdK maakt de verdienste van Christus los van Zijn sterven. Dat is volstrekt duivelswerk! Aan het volbrachte werk van Christus is Zijn sterven INBEGREPEN. Zonder de dood van Christus is de Wet niet bevredigd en dan zou God nooit verzoend zijn geworden door de dood Zijns Zoons. De Wet eist volmaakte gehoorzaamheid door de werken, en in geval van overtreding eist de Wet ook de dood van de overtreder. Die wettige eisen der Wet heeft Christus volmaakt vervuld en ondergaan met Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid. Ook Zijn sterven staat in het kader van Zijn volkomen gehoorzaamheid aan de Wet. Christus was namelijk gehoorzaam tot den dood, een gehoorzaamheid die de Wet eiste. "En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises", Filip. 2:8. De dood van Christus staat dus in het kader van de vervulling der Wet der Tien Geboden door Christus. Dat ontkent GdK letterlijk en degenen die dat ontkennen, sluiten zichzelf uit van de zaligheid.

GdK.: Daarom is het zo indrukwekkend om te zien dat Christus veel meer heeft gedaan dan de wet eiste. Hij spreekt over een gebod dat Hij van de Vader heeft ontvangen dat Hij Zijn leven zou afleggen, opdat Hij het weer zou nemen (Joh. 10:18). Waar vraagt de wet dat van Hem? Nergens, want daarover staat niets in de wet. Het afleggen van Zijn leven heeft ons bekend gemaakt, niet met Zijn gehoorzaamheid aan de wet en met God als Eiser, maar met Zijn liefde en met God als Gever (zie Joh. 4:10).

GPPB.: GdK suggereert alsof de eis der Wet iets anders is dan het wraakvorderende gebod der gerechtigheid Gods. God heeft Zijn Zoon (eraan) gegeven TOT IN DE DOOD, en de Zoon heeft Zich gewillig beschikbaar gesteld, maar wel op grond van de heilige wil des Vaders, ofwel de eis der heilige Wet, waarin Gods wil is geopenbaard. GdK doet ook de Wet teniet onder het mom van geloof. Maar Paulus spreekt totaal anders over de Wet: "Doen wij dan de Wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de Wet", Rom. 3:31, namelijk dat de Wet rechtvaardig en goed is. Als gevolg van de geestelijkheid der heilige Wet is Paulus namelijk tot de rechte zelfkennis gekomen: "Want wij weten, dat de Wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde", Rom. 7:14. Dat "vleselijk zijn, verkocht onder de zonde", zegt Paulus van zichzelf NA ontvangen genade. Om die reden roemt hij in Christus. Bovendien leert Gods Woord verder: "Als iemand de Wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen", Hebr. 10:28. De Wet Gods eist volmaakte gehoorzaamheid op straffe des drievoudigen doods, zoals voorzegd in Genesis 2:17; Rom. 8:13, enz. "Want de bezoldiging der zonde is de dood", Rom. 6:23. En die dodelijke eis der Wet heeft Christus vrijwillig aanvaard en ondergaan als Plaatsbekleder van Zijn volk. GdK loochent de leer der plaatsbekleding in het kader van de lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid van Christus.

GdK.: Wat mag er nu van de christen, die de Heere Jezus kent en Hem als zijn leven heeft ontvangen (1 Joh. 5:11-12), worden verwacht? Dat hij het leven voor de broeders aflegt (1 Joh. 3:16). Waar vraagt de wet dat van de christen? Nergens, want daarover staat niets in de wet. Op gelijke wijze leren we ook van Hem - en niet uit de wet - hoe we elkaar moeten vergeven: 'Zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u' (Kol. 3:13). Het gaat om wat de christen van Christus heeft gehoord en door Hem geleerd is (Ef. 4:20-21).

GPPB.: God verwacht niets van de mens, ook niet na ontvangen genade. Petrus meende zijn leven af te leggen en met Christus de dood in te gaan, maar het eindigde in een verloochening van Christus. 1 Johannes 3:16 staat op Naam van Christus en Gods volk is schuldig aan die genade. Dat staat er. 1 Joh. 3:16 is dus geen opdracht, zoals GdK suggereert, maar een genadegift. Dat heeft met de eis der Wet niets te maken, want Gods volk is niet meer onder de Wet, maar onder de genade. Maar... omdat Christus volkomen met de eis der Wet, ofwel met Zijns Vaders wil instemde en overeenstemde (Hebr. 10:9), heeft Christus Zijn leven vrijwillig afgelegd. God eiste wel degelijk de dood van Zijn Zoon, krachtens Zijn wraakvorderende gerechtigheid jegens de zonde, hetgeen door GdK ontkend wordt.

GdK.: Dit handelen van Christus komt in de christen tot uiting als hij het gevoelen of de gezindheid van Christus heeft. De gezindheid van de wet brengt tot elkaar bijten en opeten (Gal. 5:15); de gezindheid van Christus brengt tot een wegcijferen van zichzelf voor anderen: 'Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was; Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, tot den dood des kruises' (Fil. 2:5-8). Deze Heiland is het voorbeeld, de leefregel voor de christen!

GPPB.: De teksten die GdK hierboven citeert geeft hij een wettische invulling door een dacostiaanse leefregel-christus van navolging (zie de laatste GdK-regel hierboven). Christus is geen voorbeeld die de mens moet nadoen. Christus is niet na te doen. Hij laat Zich navolgen door de gelovigen Zijn voetstappen te doen drukken, echter niet zonder Zijn trekking (Hoogl. 1:4). Ook de Wet van Christus wordt niet vervuld door nadoen, maar door het kruisdragen, door geheiligd lijden, ja, door een openbaring van het lijden van Christus, want dan gaat de liefde van Christus vloeien tot God en tot de naaste, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. Zo is dan de liefde van Christus de vervulling der Wet en die liefde doet niet na, nee, die dringt, want de liefde van Christus dringt ons (2 Kor. 5:14). De oude, werkheilige, na-apende hartkraai-mens doet in het geheel niet meer mee. "Want eeuwig bloeit de gloriekroon op 't Hoofd van Davids grote Zoon."


http://www.derokendevlaswiek.nl